gaan. Daarvan kan ik niet verder verhalen. Maar de onnavolgbaar innemende wijze, waarop hij de athmosfeer tussen spreker en hoorder beheerst, is dezelfde als die waarop de relatie tussen de schrijver en de lezer tot stand komt.
En de verliefdheid op eigen charme en waarheidszin? Hoe zou ook dit anders kunnen? Gij die dit leest, hebt misschien zeer fraai gewelfde benen: staat gij niet dikwijls met u zelf te coquetteren voor de spiegel? En gij, die zo mooi piano speelt, speelt gij niet alleen voor uw eigen glorie? Werkelijk, niets menselijks acht ik Pauwels vreemd.
Wat zal ik verder nog schrijven?
Pauwels wordt dit jaar een zestiger. De litteratuur zal dat vermoedelijk niet veel kunnen schelen. Het zij zo. Bepaalde dingen moet men niet pogen te veranderen. Laten we echter, n'en déplaise de litteratuur en derzelver bijwagens, althans hier erkennen, dat reeds vele jaren het menselijk hart op vol-menselijke wijs werd verdedigd en vertolkt, door de advocaat en door de schrijver, te onderscheiden wel, te scheiden niet.
* * *
In het vorenstaande is, wat het litteraire aangaat, eigenlijk alleen de romanschrijver ter sprake gekomen en van de dichter, die Pauwels ook (en niet in de laatste plaats) is, gezwegen.
Dit lijkt een onevenredigheid, vooral als men in aanmerking neemt, dat deze auteur niet met een roman, maar met in 1908 verschenen ‘Gedichten’ is begonnen, een beminnelijk boekje van een twintigjarige, maar waarmee noch de lezer, noch volgens zijn eigen zeggen de dichter nu nog raad weet. Geheel anders staat het met zijn latere poëzie: voornamelijk de ‘Verzamelde Gedichten’, de oorlogssonnetten ‘Klinkende Boeien’ en de sonnettencyclus in drie delen (hopelijk dit jaar voltooid in druk) ‘Een dag van leugen’. Het epische, het verhalende van deze verzen springt terstond in het oog; in weerwil van de gekozen, bij uitstek lyrische versvorm, kan men de ‘Klinkende Boeien’ heel goed een dagboek noemen en reeds in de titel van de cyclus spreekt het verhaal. Het bestek van dit stuk laat helaas niet toe dit breder uit te werken. Men leze echter - als ik het sterkst sprekende voorbeeld gebruiken mag - in de Verzamelende Gedichten het bekende vers op de vrouw, die haar man met een tafelmes te lijf was gegaan en in de gevangenis een kind ter wereld had gebracht. Deze laatste strophe toont èn de dichter èn de