evenredigheden op te merken; zo krijgen de vrouwenfiguren Lysbet en Deliana feitelijk pas tegen het eind hun beurt, al verandert dat aan de grond van de zaak niet veel. De kwestie waar alles voornamelijk om draait is overigens interessant genoeg, al voert ze in deze roman slechts tot een samenspraak tussen schimmen. Er wordt hier op boeiende en naar ik meen ook oorspronkelijke wijze uiteengezet hoe het steile Calvinisme met zijn rationalistische rechtlijnigheid en zijn gelijktijdige irrationele pool van angst en opgekropt gevoelsleven tot de consequenties van atheïsme en zelfs van een gevaarlijk gevoels-nihilisme kan leiden. Wij hebben hier te maken met een conflict dat in structuur nauw verwant is aan dat van Vestdijk zelf (onverschillig of dit laatste nu geheel of gedeeltelijk ‘dezelfde’ oorsprong heeft): ook bij hem vinden wij die tegenstelling van hyperbewustheid en primitieve drift (‘vuuraanbidding’) welke zijn hoofdpersoon Gerard Criellaert en, op telkens weer andere wijze, verscheidene van de andere figuren kenmerkt; aan zijn behoefte tot ontsnapping naar meer normale (of centrale) gevoelsgebieden wordt daarbij zeer duidelijk tegemoet gekomen door figuren als Ds. Valmaer en zijn dochter Deliana met hun Remonstrants geloof, waartoe Criellaert, karakteristiek genoeg, nooit kan overgaan, maar waar hij wel steeds toenadering toe zoekt, het sterkst in zijn huwelijk met Deliana. Het nihilisme van Reindert, Deliana's broer, dient dan o.a. weer om het crediet van deze toch al onbereikbaar blijvende geloofsoplossing verder te verzwakken; alle personen zijn (en daar komt hun schimmigheid uit voort) slechts stukken in een schaakspel dat op een weinig bevredigende remise uitloopt.
Het eerste gedeelte van het boek, dat in Leiden speelt tijdens het Twaalfjarig Bestand, maakt direct een nogal grijze indruk; het tweede gedeelte, over de Dertigjarige Oorlog in Duitsland, is heel wat levendiger, en ook in het derde deel, dat ons naar Leiden terugvoert, blijft dit spannend karakter voor een goed deel gehandhaafd - maar het hierboven geuite bezwaar wordt daar geenszins door opgeheven. Die levendigheid en die spanning berusten n.l. uitsluitend op een uiterlijke intrige die slechts één van de middelen is waarmede het schaakspel wordt bedreven, en die dan ook bij nader toezien rijkelijk kunstig blijft en bedenkelijke lacunes vertoont. Dat de avontuurlijke verrader die zich De Romanesque noemt, Criellaert samen met diens zuster (zijn, De Romanesque's,