| |
| |
| |
L'etrange jongleur
fragment
Hij legde het schroefje op de motorkap. Met zijn schroevendraaier wipte hij de lens los en legde die toen ook op de donker spiegelende lak, naast het schroefje. Het bolle stuk glas dobberde even heen en weer en schoot vonken. Zijn hand maakte geschrokken een bezwerend gebaar. Dan boog hij zich voorover naar de opengelegde koplamp, waarin de reflector besloeg zodra zijn adem er langs ging.
Hoewel de enorme, metalen deuren als rollende donder achter elke auto, die ronkend en snorrend naar binnen kwam of neuriënd naar buiten verdween, haastig gesloten werden, was het snijdend koud in de grote ruimte onder de stationsachtige overkapping en tochtte het voortdurend over de vuile, betonnen vloer, die vol olie- en waterplassen lag en bij de deuren wit zag van de telkens naar binnen stuivende sneeuwvlokken.
De blinkende reflector, waarin de sterke electrische lichten boven hem hoog in de zwarte overkapping schitterden en die hij met nagels en vingertoppen voorzichtig uit de gedemonteerde lamp te voorschijn trok, leek van ijs. Alles wat hij aanraakte, leek van ijs. De weerzinwekkend holle spatborden, de glinsterende uitmonstering van de radiator, de gehele auto, - het leek een bevroren constructie van in vreemde holten gegoten, verkilde en tot ijs geworden vloeistof. De koude er in voelde aan als messcherpe kanten en hoeken.
Hij hield de trechtervorm van de reflector met moeite omklemd, met zijn andere hand draaide hij het lampje los. Binnen in het glazen bolletje trilden de spiraalsgewijs ineengerolde gloeidraden van het gecompliceerde dimsysteem glinsterend en zilverig, en riepen in zijn door koude geobsedeerde hersenen een vaag beeld van rijp op. Hij stond met het matglazen lampje in de palm van zijn hand en
| |
| |
op die gesloten vuist als een te grote, scheefgezakte hoed de blinkende, ijskoude trechter, die niet alleen vaag de vorm van een klok of bel had maar ook bij het minste of geringste de keel scheen te schrapen om te gaan luiden. Uit de donkere holte van de leeggehaalde koplamp hing de fitting aan het eind van de kronkelende draden der electrische leiding.
En opeens kwam in dat over het werk gebogen hoofd weer die enorm verre en heerlijke verbinding tot stand met de pracht van de verzilverde en vergulde glazen bollen, kegels en wat dies meer zij, dat in lang vervlogen kinderjaren ijzig en schitterend tussen donkere, prikkende naalden van een kerstboom hing aan ijzerdraadjes, die om ruwige, schubbige takken gedraaid zaten. Het was hem even of het optuigen van zo'n kerstboom een geweldige, verbijsterende afmeting had aangenomen, of de blinkende versierselen zo groot waren geworden dat je er in kon kruipen, of al hun heerlijke geglim eindelijk werkelijkheid was geworden, of zij zich ontpopt hadden in deze auto's waartussen hij nu werkte.
Hij legde het lampje op de motorkap en zette de spiegelende, eierschaalachtige reflector er over heen, naast de glazen lens. Hij stond even automatisch aan de prop poetskatoen zijn handen af te wrijven.
- Wat sta je daar weer te filosoferen, Kabos?
- Waarachtig Chef, die glazen bollen aan de kerstboom bij mijn moeder thuis, hadden alle kleuren van de regenboog en je zag de hele kamer en jezelf er in weerspiegeld als in lachspiegels, zo glommen zij.
- Ha, ha, die Kabos......, zei de Chef in zijn witte jas goedmoedig.
- Ik zag mijzelf daar staan, Chef, met een reusachtig verdraaid hoofd en een zielig klein lichaampje in een rare, ronde kamer en dan bewoog ik mijn armpjes en deed een paar stappen heen en weer en lachte mij dood.
- Ha, ha, die Kabos......, herhaalde de Chef nu wat
| |
| |
afwezig en keek onderwijl naar de auto, die aan de andere kant van de werkplaats in de lucht hing om doorgesmeerd te worden.
- Ik dacht maar, dat ik daar helemaal in die heerlijke bol zat en rondsprong: een mieters klein poppetje dat zich reusachtig voelde......
De stem van den monteur was wat temerig en traag aan het worden. Moeilijk ging hij voort:
- Ja Chef, daar heb je nu die auto's, die prachtdingen... Maar dan zweeg hij perplex. De chef wreef zich in de handen.
- Ik heb het bar koud, Kabos! Hoe staat het met de lamp? Waar zit de sluiting nu? Heb je die al gevonden? Je bent een verduiveld goed monteur, Kabos, en wat je altijd bij elkaar rammelt over je glimmende feestversiering, bevalt me best. Bekijk je de batterij nog eens......?
De chef verwijderde zich. De panden van de witte jas woeien door het snelle omdraaien en weglopen op. De benen gingen in de haast een heel andere kant uit dan het bovenlijf scheen te willen, dat naar de auto, die doorgesmeerd werd, gewend was evenals het hoofd, dat luidkeels iets daarheen riep. De armen roeiden even rond de verdraaide tors door de lucht.
- Zijn ze niet magnifiek, chef......! mompelde de mecanicien nog met zijn trage, schorre stem, geheel verdiept in de aanblik van al de auto's om hem heen. Maar dan kreeg hij de zich verwijderende, fladderende, witte gestalte in de gaten en zweeg verschrikt en boog zich weer over de glinsterende radiator en de gedemonteerde koplamp.
- Rooie ballen, blauwe ballen, gele ballen, gouden ballen, glimmende ballen; je laat ze vallen, je laat ze vallen...!
De treiteraar schoof zich met een slangachtige kronkeling onder de auto vandaan, trok zich aan de treeplank omhoog, had dan al het handvat van het portier beet, steunde even met een paar vingers op het spatbord en stond het volgende ogenblik als uit de grond verrezen pal
| |
| |
naast Kabos en stootte vlak in diens gezicht half grinnikend, half naar adem snakkend door de snelle beweging, die hij gemaakt had, met verstikte stem uit:
- Staat ie weer te lallen! Ik heb een kabouterkerst-boompje voor je bij mij thuis, Kabbie, een kabouterkerst-boompje met drie blauwe ballen en één rooie en één goude en een zilveren stammetje. Je kan het op je hoed zetten! Wat denk je daarvan, Kabbie? Om op je hoed te zetten, om altijd onder te lopen, zeg, Kabbie! Zet 'm op je hoed, dan ben je morgen weer goed......
Het hijgerige, verstikte praten begon over te gaan in een giftig gelach. Maar het slachtoffer fronste slechts even het voorhoofd en boog zich dieper over zijn werk.
- Zet 'm op je hoed, want je bent niet goed......!
De stem ging door; het gelach ontaardde in scheldwoorden, die met een verbijsterende snelheid en overvloed op elkaar volgden en dan weer in kwaadaardig gepraat overgingen.
- ......Idioot! Was je er gisteren niet? Was je er weer niet? Kon je niet komen? Meneer, was uit de stad..., wat-ditmedat..., wie maakt me wat...? Grijs stuk eten! Ben je het weer vergeten? Kon je je hersens weer niet bij elkaar houden? Heb je weer eens met molentjes gelopen of met ballen of God weet wat, ellendige grappenmaker... Wist je niet dat we met z'n allen hebben staan kou vatten tot één uur vannacht! Je hebt met je kerstboomballenmolentjes gelopen. Of je gelijkt hebt! Waarom ook niet!... Groen stuk ellende...! Zal ik je vingers of je tenen breken...
Toen Kabos nog steeds niet reageerde, schoof de ander nog dichter op hem toe, schopte hem enkele malen uit alle macht tegen de schenen en bracht dan blazend uit:
- Doe je je bek weer eens niet open, mormel, krijg de pokken, maar als je vanavond dat nog eens probeert... Ik knip je de oren van het hoofd en lepel je ogen op een bordje...
| |
| |
- Au, au, nee, nee..., mompelde Kabos nu geheel in verwarring. Hij hield een arm voor zijn gezicht, als om slagen af te weren, maar hij veegde er mee in zijn ogen. Dan zakte hij op de bumper in elkaar en zat daar even, het gezicht in de handen verborgen. De ander bromde iets:
- Zilveren bollen...! vol minachting, keerde zich om, stond een ogenblik in gedachten; dan gaf hij een schop tegen het rekje, waarop hij onder de auto had gelegen. Het sprong trillend en rinkelend een stuk de lucht in, viel kletterend weer neer op het smerige beton en schoot op de ijzeren rolletjes rijdend, die er onder zaten, een plas water in, waarop donkere, iriserende slierten olie dreven. Terwijl hij het water over het vettige latwerk zag spatten en er kwikzilverachtige druppels op achterlaten, voelde hij de lange richels weer in zijn rug schrijnen, voelde hij weer het uit den treure in den hoogte houden van zijn armen in zijn schouders krampen, zag hij weer die hele kwellende onderkant van de auto voor zich, wittig geel-grauw-grijs van de ingedroogde modder met hier en daar de zwarte plekken, waar de olie naar buiten droop in afschuwelijke, zwarte, gestolde druppels, met langs de assen, stangen en randen de hard geworden modderkoeken en -pegels, waarin grashalmen en allerlei vuil vastgebakken zat als baardstoppels in verminkt, dood, gummi vlees. Hij zag de hele cauchemare voor zich van de donkere, holle spatborden, waarbinnen de wielen met hun grauwe ballonbanden zo ontstellend eenzaam ronddraaiden, van de omkorste assen, van de cardanverdikking, van de roodroestige uitlaat, van de zware versnellingsbak en het oliecarter, van de veren, van de schokdempers, van de remtrommels en de fusée-pennen, van al die onderdelen, waar hij 's nachts van droomde als van een bar dorbleek en kaal soort maanlandschap, dat daar benauwend, verpletterend dichtbij, boven zijn hoofd hing, nauwelijks binnen zijn bereik, een allervreemdst hemellichaam, waarnaar hij zijn armen aldoor moest uitstrekken, waar hij maar net bij kon, waaraan hij al zijn
| |
| |
kracht moest geven. De dikke, grauwe, opgepompte ballonbanden kwamen hem voor de geest te staan en hij gruuwde.
- Ik zal vanavond komen, Harry, ik zal er zijn..., begon Kabos te prevelen, terwijl hij opstond en zich weer over zijn werk boog:
- Ik wist niet dat je onder die wagen zat... Waarachtig, Harry, ik had er niet meer aan gedacht, ik zal er zijn...
- Verdommeling..., bromde Harry en raapte zijn gereedschap op, dat hij op de cementen vloer onder de treeplank had laten liggen:
- Wij moeten meer wagens zien te krijgen, maar begrijp jullie dat dan niet? Wat wil je dan, wou je ze soms in een winkel gaan kopen...!
Zijn stem stond weer op het punt schreeuwerig te worden maar zakte opnieuw af tot een onverschillig gemompel, dat in de lawaaiïge omgeving nauwelijks te verstaan was: - Het is, dat je zo akelig goed chaufferen kan, zo gek als je ben, anders maakte ik me zo dik niet, geloof dat maar, scharminkel...!
Terwijl hij dit zei, trapte hij het rekje uit de plas, raapte het met een handige beweging op en liep er mee weg, het nog wat schuddend om het water er af te krijgen. De rolletjes, die blinkend waren van het heen en weer rijden op het ruwe beton van de vloer, wanneer de mecaniciens op hun rug liggend en zich met hun voeten afzettend onder de auto's rondkropen, trilden en schitterden.
Kabos had de reflector weer voorzichtig van de motorkap genomen; nadat hij de fitting er weer in had geschoven, duwde hij het geheel terug in de lamp. Hij maakte gebaren tegen de wonderlijke gestalte, die heel glimmend en langwerpig in de spiegelende reflector bewoog. Hij liet de gestalte even dansen, even buigen, even wenken met de wonderlijke armpjes en hij voelde zichzelf enorm in staat dat glimmende poppetje in glinsteringen en glanzin- | |
| |
gen te laten buitelen en rond vloeien, zelf een kolossale deus ex machina.
- Hola, hopla, kijk onze Kabos..., riepen een paar mecaniciens, die in de buurt aan het werk waren en ondanks de drukte en het gerij om hen heen even iets van de wonderlijke sprongen gezien hadden: - Is hij weer aan het grappen maken?... Sa, Kabos... Sa... Boskaboskaboska-Saboskasa...
En zij klapten op de maat in hun handen.
- Kabos...! zeiden de luidsprekers boven de stationsachtige overkapping opeens hol en melancholisch en in koor: - Monteur Kabos in het kantoor komen..., monteur Kabos in het kantoor komen.
Even het felle huiveren van het doortrillende metaal, vlak erna het geluid of er een prop in hun blikken kelen schoot, dan nog een kort geklik of ze kokhalsden, dan stilte of ze meteen gestikt waren.
Kabos zette de schroef, waarmee de nikkelen ring rond de lens vast kwam te zitten, nog wat aan.
Het dikke, geribbelde glas van de lens deed hem denken aan een bodem stijf bevroren water uit een of andere kan of bak. Wanneer zijn warme vingertoppen met het koude oppervlak in aanraking kwamen, verwonderde het hem vaag, dat zij droog bleven en er niet wat smeltwater langs droop. Hij voelde zijn vingers weer inkoud worden en volkomen onmachtig om al dit ijzige tot ontdooiïng te brengen. De auto leek wel bevroren inkt. En de brede, grauwe ballonbanden deden weer denken aan de huid van olifanten, neushorens of mammoeten, bestemd om ijstijdperken mee te trotseren.
Terwijl hij de lichten probeerde, róók hij eensklaps in gedachten het circus, het circus, dat aan de buitenkant van de stad temidden van het luidruchtige kermiskampement stond opgesteld. In het licht van de schijnwerpers schuifelde de rij olifanten half op elkaar staande angstig hoog voetje voor voetje kolossaal rond door de piste. De dunne
| |
| |
tentzeilen wanden hielden er de ijskoude wind nauwelijks tegen, evenmin als de lawaaiïge muziek van de rondtollende, hel verlichte draaimolens. Harry zou hem half vermoorden als hij er nu vanavond niet heen ging... Hij zag de kogelvormige kooi van stevig metaal rasterwerk voor zich, waarin de twee op hun afschuwelijk scherp afgestelde motoren rondtoerden, om elkaar heen duikelden met oorverdovend snerpende en knetterende stoten gas. Die twee hielden niet van de logge, vadsig wiegelende auto's, waarvan de explosies in de cylinderholten van de geruisloos lopende motoren alleen te bemerken waren aan het nerveuze vibreren, dat de hele carosserie doorliep en het glanzen van de lak tot een glinsteren deed uitdijen. Zij moesten wat horen, zij moesten hun oren kunnen spitsen, zij maakten met hun irritabele machines, die mopperend stationnair liepen en bij het minste of geringste begonnen te razen en te tieren, een ten hemel schreiende muziek, oneindig veel opzwepender en bedwelmender dan het gedreun der Lybische trommels, terwijl zij als in trance rondtolden tot zij met een ruk het gas afsloten en vrijwielend omlaag kwamen suizen door een stilte, waarin vreemd alleen het bliksemsnel rondsluipen van het rubber der banden over het stalen, meezwiepende rasterwerk van de kogelvormige kooi hoorbaar was en het regenen van de ketting langs de tandwielen met de verwijderde kermis-geluiden, die in de stille tent doordringend, opeens de vlaggende dunheid van de zeildoeken wanden heel ijl en koud deden uitkomen. Die twee dreigden telkens weer de goed voorbereide escapades in gevaar te brengen met hun knalpotten en halsbrekende ritten dwars door het drukste verkeer, waardoor het prachtige, operaächtige politie-apparaat gealarmeerd werd en meer dan eens op het punt stond de weg te vinden naar het feestvierende, rondtollende, barbaars muziek en licht uitstralende hoofdkwartier. Het was maar goed, dat de statige Kila van de Verenigde Racketbanen, met zijn
bontkraag en zijn blinkend bruine schoenen, er ook nog was.
| |
| |
- Monteur Kabos...! zeiden de luidsprekers weer afgemeten boven al het lawaai uit van gehamer op ingedeukte spatborden, van sissende las-apparaten, van proefdraaiende motoren. Hij was al onderweg naar het kantoor en trok zijn beige overall met de blauwe omslagen aan de mouwen en de kraag recht.
D.V. Nijland
|
|