Ad Interim. Jaargang 5(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Ontmoeting I Plus-que-parfait Ik heb genoeg om jaren aan te denken Wanneer ik me op je kleinst gebaar bezin, En hoe je naar me keek in het begin En wat je aanhad dien keer bij 't koffie-schenken. Ik weet nog goed hoe je mijn boek moest krenken Met de schampre opdracht: ‘'k Haat die ik bemin’. 't Koel water van jë oogen keek ik in, Citeerend: ‘'k Sterf, wilt gij, bron, mij niet drenken’. Twintig jaar later. Of je niets meer heugt Groet je me nuffig, op lijn veertien wachtend, Terug. Je man fluistert, duidlijk genoeg: ‘Wéér zoo'n ongunstig dichter uit je jeugd?’ Hij neemt zijn hoed af, achtloos en verachtend - Maar weet niet dat ìk kreeg waar hìj om vroeg. [pagina 343] [p. 343] II De tuinspiegel Ga nog niet heen. Schaduw van oud verdriet Leg ik rondom je, sluitend het verschiet Als in een lagen tuin, omgroeid van hagen. Dan weet je eerst, waarom eens je me verliet. En in het midden van zijn paden staat Een tuinspiegel. Daar zal je je gelaat Je met verwrongen trekken aan zien klagen Totdat je wankelende verder gaat. Vergeefs! ze staan al achter op 't balcon Dat langzaam in de bocht verdwijnt. O kon Ik nu maar zwaaien, schreeuwen, vloeken, rennen. Nu mag zij nooit meer haar verleden kennen... En ik zal, schuiflend naar mijn horizon, Aan 't daaglijksch glas en leven wel weer wennen. Victor E. van Vriesland Vorige Volgende