Ad Interim. Jaargang 5(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] William Shakespeare Sonnet CXXXII Ik min uw oogen, die, als met mijn pijnen Begaan, wetend hoezeer 'k uw hart mishaag, In zwart gehuld rouwend te minnen schijnen, Aanschouwend meelijvol wat smart ik draag. Nooit heeft de morgenzon met eed'ler glans De vale wang van 't oosten overschenen, En de avondster kan aan den stillen trans Van 't westen niet meer lieflijkheid verleenen, Dan uw gelaat ontvangt van 't rouwend oog: Laat dan ook 't hart den rouw niet vreezen, Nu 't rouwen uw gezicht zoo mild betoog, En breid de deernis uit tot heel uw wezen. Dan wil ik zwart als kleur der schoonheid roemen, En, wie van u verschilt, verfoeilijk noemen. H.W.J.M. Keuls Vorige Volgende