Ad Interim. Jaargang 5(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 211] [p. 211] Romance van de maan Naar Federico García Lorca De maan kwam in de smidse met haar hoepel van borstelgras; daar was een kind aan het spelen, dat plots vol aandacht was. Het kind was plots vol aandacht door de armen van de maan, die waren, windbewogen, wuivende, langs gegaan. Wuivende met haar armen kwam ze de smidse in; wellustig waren, en zuiver, heur borsten van hard tin. Het kind scheen plots bevangen van zinneloze smart, het riep: ‘De zigeuners komen en roven je grote hart om er halssnoeren van te maken, en ringen’, riep het beducht; en aldoor bleef het roepen: ‘De zigeuners, maan; maan, vlucht...’ ‘Kind, laat me voor je dansen, en komt het zigeunervolk, dan slaap je op het aanbeeld de slaap van een rose wolk’. [pagina 212] [p. 212] ‘Vlucht, maan; ik hoor ze komen, nog is het vluchtenstijd’. ‘Kind, laat me voor je dansen in witte gestevenheid’. De paardenhoeven beroerden der vlakte trommelvel; het kind lag op 't aanbeeld te slapen, moe van z'n manespel. En door de olijvengaarde, brons en droom in een, kwamen de zigeuners, loerend door wimpers heen. Wat heeft de katuil gekresen, in de boom naast de fluisterwind: de maan gaat langs de hemel; aan de hand heeft ze een kind. En de zigeuners wenen, waar de maan straks nog dansende ging om de wind, die haar kwam bedekken, en een sluier voor beiden hing. Jac. van Hattum Vorige Volgende