| |
| |
| |
Brieven van Multatuli aan D.F. Tersteeg, hoofdredacteur van het maandschrift ‘Nederland’
Ter inleiding
Aan de publicatie van deze brieven, welke op duidelijke wijze voor zichzelf spreken, heb ik weinig toe te voegen. Zij werden geschreven in omstandigheden, die ons uit de mededeelingen van Mimi, Multatuli's tweede vrouw, voldoende bekend zijn. Sedert de Havelaarszaak had Dekker een zwervend bestaan geleid totdat hij zich, in Februari 1869, met zijn gezin in Den Haag vestigde. Doch een jaar later vertoefde hij te Mainz, waar hij in een hotel woonde zonder daarvoor het noodige geld te bezitten en met allerlei tegenslagen te kampen had. Zoo ontving hij in het begin van Juni 1870 bericht, dat Tine en de kinderen andermaal naar Italië waren gevlucht. Door nijpende armoede en vele schuldeischers was hun het verblijf in Den Haag onmogelijk gemaakt. Multatuli heeft daarna zijn vrouw niet meer teruggezien. Den 13en September 1874 is zij te Venetië overleden.
De hiervolgende brieven werden door Multatuli gericht aan den heer D.F. Tersteeg, hoofdredacteur van het maandschrift ‘Nederland’, waarin, in den loop van 1870, de ‘Divagatien over zeker soort van liberalismus’ werden opgenomen. Maar de heer Tersteeg ‘schreef zeer spoedig - aldus Mimi - dat “Nederland” geen fondsen had voor meerder kopy.’ In het tiende deel van de Verzamelde Werken van Multatuli zijn deze onvoltooide ‘Divagatien’ opnieuw verschenen.
Tenslotte vermeld ik nog, dat de origineele brieven van Multatuli aan den heer Tersteeg in het bezit van het Gemeente-Archief te 's-Gravenhage zijn.
Henri A. Ett
| |
| |
| |
I.
Mainz 21 Mei 1870
Geachte heer Tersteeg, Myn vrouw zond my Uwen aan haar gerigten brief van 19 dezer - dit zal, naar ik reken, 18 moeten zyn - en in antwoord daarop moet ik U mededeelen dat er met dat Drama een misverstand schynt te hebben plaats gehad.
Zoo duidelyk 't me gegeven is my uittedrukken, had ik het intermédiair van den heer Straatman 1) ingeroepen, niet: om my voor dat stuk eenen uitgever te bezorgen, maar: om door zynen invloed òp een uitgever - den heer Schadd 2), die me als strebsam was afgeschilderd - met den meesten spoed aan geld te helpen, omdat myn gezin in nood verkeerde.
Ik ben zoo vry te geloven, dat het my voor m'n ‘Vorstenschool’, waarvan vyf of zes oplagen zullen verkocht worden, en die klassiek worden zal, niet aan een uitgever zal ontbreken. En ik vertrouw zelfs dat er boekhandelaars zullen gevonden worden die deze uitgave ‘geraden’ achten, zonder juist daarby, met kluchtige pretensie te willen vertellen hoe lang of kort ik myne bedryven maken moet. Hoe gy litterator, u hebt kunnen leenen tot het overbrengen van zóó'n boodschap, is me een bedroevend raadsel. -
Ik ben benieuwd naar de maat der bedryven van den dichter Loman 3), en hoop me ter zyner tyd daarnaar te rigten. Arme Shakespere, die 't heeft moeten doen zònder zoo'n maat!
Indien de heer Straatman, niet kunnende voldoen aan myn verzoek om spoedige hulp de goedheid hadde gehad, my daarvan terstond kennis te geven, zou er veel leed voorkomen zyn. De gevolgen der vertraging zyn noodlottig. Maar welwillendheid laat zich niet dwingen, en misschien was 't weêr al te naïf van my, dat ik - steunende op zekere litterarische en vryzinnige confraterniteit, en bewust van de graagte waarmeê ik ieder tracht te helpen, die myne hulp inroept, al ware 't ook den premier-venu, wat ik toch niet ben - nu, 't was naïf dat ik op medewerking hoopte, en tydig antwoord wachtte!
Ik meende zelfs dat de vorm en soort der aangeboden proef, de verzochte medewerking tot eene aangename taak maken zou. - 't Spreekt vanzelf, dat ik met verlangen uitzie naar 't eerste werk welks uitgave den heer Schadd wèl geraden voorkomt. -
| |
| |
Weken, weken lang werd in den Haag elke postbode met smart bespied. ‘Zou er eindelyk hulp komen? Papa heeft z'n drama aangeboden!’ De kinderen wisten wat me dit kostte, en hoe moeielyk het me vallen zou, dat stuk nu aftewerken. Maar 't moest! Bakker, slachter, huisheer, werden - met moeite! - tevreden gesteld met het uitzigt op spoedig antwoord. - Die menschen kunnen nu op hun gemak rondvertellen dat ik een zeer slecht mensch ben, en koor maken met zekere uitgevers en anderen.
Eindelyk arriveerde de ‘ongeradenheid’ van den heer Schadd, en nu, pour la bonne bouche, het voorstel van den heer Loman -
Ik ben zoo vry U te verzoeken de stukken aan myne vrouw terugtezenden.
En nu de andere zaak: myne belofte iets te geven voor Uw ‘Nederland.’ Ik ben dit heuschelyk schuldig, en hoop daaraan binnen weinig dagen te voldoen.
Het uitweiden over de oorzaken die me belet hebben myn woord vroeger gestand te doen, zou me vervoeren tot de behandeling van verdrietige en intime zaken. En dat wil ik niet! Ik heb m'n ‘bekomst’ - als onze meid zegt - van confidentien die in een put vallen, al weet ik niet of dit by U 't geval wezen zou. Op myne jaren, met myn verleden en streven, en zelfs - om er alles bytehalen - met den rang dien ik in de maatschappy bekleedde, en dien ik vrywillig opgaf om goed te doen, màg ik me niet weder blootstellen aan échecs als die ik in de laatste maand ondervond.
Ik weet niet of ge o.a. de Engelsche recensien over mynen arbeid en myne persoon, hebt gelezen? De nationaal-trotsche Engelschen stellen me naast hùn Thackeray 4) - ik ben er niet meê gediend! - en vergelyken me met ‘Sterne in his best mood’, wat ik ook recuseer.
Noch deze vergelykingen, nòch die met Jean Paul, Mirabeau, Ruysdael, Jan Steen 5), Chateaubriand - een rare verzameling, maar dat kan ik niet helpen - neem ik aan, en ik beroep er my dus niet op, om aanspraak te maken op zekeren roem die sommigen daarin zouden vinden - ik niet, want ik ben geen schryver! - doch alleen om te constateeren dat iemand die onder zùlke vergelykingen gebukt gaat, dan toch regt hebben zou op zekere consideratie.
Quaeritur: hoe moet men in Holland schryven, om aanspraak te maken op de gewone beleefdheid die men eenen épicier niet weigert?
Op dit oogenblik wordt de M.H. te Buenos-Ayres in 't Spaansch
| |
| |
vertaald (uit het Engelsch.) Het zou den ‘bewonderaars van myn talent’ - zóó is de term. Ik schryf zóó mooi, dat ieder vergeet wat ik gedaan heb! - nu 't zou hun ietwat bevreemden, als ze vernamen dat ik in m'n eigen land - ook vol bewonderaars van die soort! - ter nauwernood antwoord ontvang op myne brieven!
Het spreekt van zelf, dat ik U zeer vriendelyk verzoek dezen brief aan den heer Straatman die my diep gekrenkt heeft, medetedeelen.
Zoudt ge tevens de goedheid willen hebben, bygaand notaatje aftegeven aan de betrokkenen bij Uwe Courant, redactie, drukkerij, kassier of wat het zy?
Nu, weldra, tenzy ik door al te felle smart onbekwaam ware te arbeiden, hoop ik U kopy voor Uw ‘Nederland’ aantebieden. Als ik maar precies wist hoe de heer Loman 't hebben wil? De uitgevers moesten een cursus openen om jeugdige schryvers te leeren hoe ze werken moeten. 't Is misdadig dat ze hun licht onder een korenmaat zetten.
Na zeer vrindschappelyke groete ben ik met alle achting
t.a.v.
Douwes Dekker
grieven over de wyze waarop de heer
Straatman myne brieven heeft be-
handeld liever aan ZED zelven hebben
kenbaar gemaakt, maar ik wensch
dit schryven niet bloottestellen
aan 't accueil zyner voorgangers.
Over die zaak nu geen verder antwoord
wachtende, ben ik altans zeker niet
weder vergeefs te wachten. Dat is iets,
al hadde ik gemeend eenige aanspraak
| |
| |
| |
II.
Mainz 27 Mei 1870.
Zeer Geachte heer Tersteeg!
Ik ontvang daar eenen brief van myne vrouw waar by den Uwen aan haar van 24 dezer.
Ik haast me U hierby aantebieden de eerste helft (misschien het eerste derde, want ik weet nooit hoe lang een stuk zal worden *) van een opstel dat ik voor Nederland gereed maakte.
Het lag - als een deel van II, gereed - maar ik was zoo court d'argent, dat ik geen geld had om te recommanderen. Daaraan helpt me nu Uwe remise, waarvan myn beste vrouw my meer dan de helft zond.
Ik sluit in haast. Ik hoop toch dat de uitgebreidheid van dit stuk passen zal voor één maandgang? Want een Schnitt in dit I, zou mal zyn. Ik dank U voor de zeer zeer tepaskomende hulp.
Zeer vriendelyk gegroet
tav
DD
* Daarom is 't zoo gek als een... industrieel me maat opgeeft. In de Ideën staat - en al wat ik schreef, meen ik -
‘Ik schryf zelden wat ik wil, en nooit wat 'n ander wil.’
Daarom juist ben ik geen schryver, geen beroepsschryver, begrypt ge dat? Ik kan niets leveren, als Fancy 't me niet verkiest voortezeggen.
Ik betuig U, dat ik by 't corrigeren van drukproeven nieuwsgierig ben te lezen wàt ik geschreven heb. Zal ik dit dan nooit aan ‘Publiek’ begrypelyk kunnen maken. Ik vrees neen.
Van 't nu aan U gezondene heb ik echter Kopy. Ge ziet dat de nevengaande niet van myn hand is. Ik heb ze laten overschryven voor de duidelykheid.
Misschien - en ik heb er vrede mee - vindt ge 't by zoo'n duidelyk schrift, onnoodig my proef te zenden.
Ik heb deze Kopy attent nagezien, en wilt gy de correctie der proef op U nemen? Goed!
Indien ge echter proef zenden wilt, neem ik de vryheid U te ver- | |
| |
zoeken, my niet de eerste te geven. Laat het ruwe werk op de drukkery doen.
Een schryver hoeft niet de omgekeerde letters &c te corrigeren. Dàt moet de drukkery doen. In Holland begrypen ze dit anders, omdat ze geen ‘Prote’ hebben, maar 't regt zetten van letters &c is ambacht dat een' zetter beter gedemandeerd is dan ons.
En nog iets. Als ge oordeelt proef te moeten zenden, dan verzoek ik proef in duplo.
Zeg niet dat ik veel noten op m'n zang hebt. 't Is juist tot gemak en om de zaken goed te doen marcheren:
1e. Na de correctie namelyk, komt den schryver in den zin dat hy een bévue begaan of over 't hoofd heeft gezien. Als hy dan duplicaat heeft, kan hy de fout nog herstellen, en dit wint vaak een 3e correctie of her-revisie uit.
2e. Er zyn zaken waarby men zich vraagt: hoe heb ik dit zoo-even gecorrigeerd? (of laten staan?) en als er geen duplicaat is kan men dat niet nazien.
Als ik iets verzoek, kunt ge er op rekenen dat het niet is om moeite te maken maar om de zaak glad te doen loopen. Ik heb een hekel aan embarras.
Van myne zyde beloof ik - byna zonder uitzondering - geen omslagtige correcties te maken, nooit iets byv. wat de paginatuur verandert &c.
Adieu. Binnen 3, 4 dagen No II. Of er een III komt weet ik niet, maar II is 2/3 af.
Zooals ge ziet, krygt ge nu toch iets uit Vorstenschool 6). 't Kwam, vind ik te pas. In II komt eene zeer zeer hartelyk gemeende hulde aan den heer A.T. 7), een man dien ik hoogacht en liefheb. Zeg hem dat! En dat blyft zoo, al had hy aan my een hekel, zooals misschien z'n pligt is. Als ik een vriend begeerde - dat doe ik niet - zou hy 't zyn, hy en Pio Nono, de groote!
| |
| |
| |
III.
Zend dit aan den heer Tersteeg. Dat wint me port uit, maar frankeer jy 8).
Waarde heer T. Ik zie daar dat ik planeten mannelyk heb gemaakt (zoo als ook met uitzondering der onzydige woorden, alle levenlooze voorwerpen in 't levend holl. indedaad zyn) maar om schoolmeestery geen pretext tot vitten te geven, corrigeer SVP beschryvers in beschryfsters.
Myn adres is eenvoudig
Douwes Dekker
Mainz
Men kent me zeer goed aan de post. Maar... waag nooit een brief van eenig belang onäangeteekend. Ik ril als ik aan de holl. post denk!
Addio
tav
DD
| |
IV.
Mainz, Zondag morgen.
Waarde heer Tersteeg. Nu is de definitie der planeten nòg niet goed.
Wees zoo goed te doen drukken: Zie pag. 3 ommezij.
die correcte beschrijfsters der resultante van eigen traagheid en oneindig-verschillende aantrekking aan alle zijden.
Nu is, geloof ik, de definitie zoo correct als de loop der planeten zelf.
Och, wilt ge me geen ij laten schrijven voor y? Als ik in de kopij puntjes zet, is 't om den zetter niet te doen denken dat het een g of j is.
Binnen een paar dagen komt II.
Vriendelyk gegroet
tt
DD
| |
| |
| |
V.
Mainz 1 Juni 1870
Geachte heer Tersteeg.
Ik zond u den 27 Mei in een aangeteekend pakket, Kopy.
Daarna in twee briefjes eenige correctie.
't Eerste was over de post. Ik gis dat ge dat ontv. hebt.
Het tweede echter, zal U, schoon reeds voor 3 dagen verzonden, eerst later geworden.
Het was namk ingesloten in een brief aan myne vrouw, een brief die, naar ik zoo even verneem op de tafel is gevonden door eene vrindin die haar bezoeken kwam, en niet te huis vond, en-nergens!
Uit wanhoop over het mislukken myner pogingen - gy kent ze! - blijkt of schijnt zij den Haag te hebben verlaten. Ik denk, naar Italie, waar ze, les gevende in 't Engelsch, de kinderen in leven meent te kunnen houden.
Maar ik weet dit niet! Want een brief áán my, die de meid zegt, na haar vertrek op de post te hebben gedaan, heb ik niet ontvangen. Men steelt veel brieven van my in Holland.
Ik schrijf nu aan die vrindin, den brief te openen, en aan U te zenden wat aan U geadresseerd is -
Nog eens, ik heb U over myne Kopy nog iets te schryven, maar doe dit niet, voor ik berigt heb. 't Kon zyn dat myn proza U of den heer Loman, niet beviel, en daarmee kan ik me niet inlaten. In dat geval zal ik U binnen 5, 6 dagen een wisseltje geven voor de zoo vriendelyk voorgeschoten f 40, en de zaak is uit.
Ik schryf wat my schikt, maar gij, op Uw standpunt dat ik niet beoordeel, kunt verpligtingen hebben aangaande ‘Nederland’ & Uw Publiek, die U beletten Uwe zaak te huwen aan myn stryd met de wereld. Is dit misschien zoo? Schryf 't dan ronduit. Ik stel m'n arbeid hoog genoeg om geen lust te voelen, tot opdringen.
Voor ik U dus òf meer Kopy zend - die gereed is - òf meer schryf, wacht ik berigt.
Myne vrouw zal - als altyd - haar pligt gedaan hebben. Ik gis dat eene vriendin 9) te Padua, haar reisgeld heeft gezonden, maar ik weet niets! In doodelyke angst zie ik tyding te gemoet. Ik denk, dat ze my niet heeft willen prevenieren, om my 't moeielyke der décisie te besparen. Dat is meer gebeurd! Zes weken achtereen deed ik al 't mogelyke om die ramp te voorkomen!
Met achting
UEDDWDienr
Douwes Dekker
| |
| |
| |
VI.
Mainz 2 Juni 1870
Geachte heer Tersteeg!
Gister schreef ik u dat ik niet zoude voortgaan met zenden of schryven voor ik iets van U vernam.
In afwyking van dat plan word ik overstelpt door allerlei treurige zaken die my dwingen U hierby copy te zenden van II (schoon II daarmeê niet uit is, maar 't slot van dat hoofdstuk volgt morgen.
Daar ik nu niets van U vernomen heb en dus in 't blinde tast, niet wetende hoe ik met u sta - een gevolg van dat zonderling zwygen - ben ik genoodzaakt U by 't aanbieden dezer Kopy het volgend alternatief voorstel te doen.
In geval myne Kopy U niet aanstaat wees dan zoo goed die te doen geworden, met de vorige aan den heer van Helden 10) die dan de voorgeschoten f 40 zal restitueren.
Mogt ge er echter wèl mee gediend zyn, zend me dan met ommegaande, want de spoed (voor my hier, en voor myne vrouw op haar weg naar Italie) is vreesselyk, zooveel als gy de Kopy taxeert, en zelfs zoo mogelyk een paar vel meer die ik U dan binnen een week zal doen geworden.
De gevolgen van den ongelukkigen uitslag myner poging om in tyds dat drama te plaatsen, zyn niet te beschryven.
Ik recommandeer me in allen geval voor eenig antwoord.
Na beleefde groete
tav.
Douwes Dekker
In geval de Kopy U convenieert, maak dan in 's Hemelsnaam den meesten spoed.
Mogt ge gelooven dat er in dat geval in 8 dagen nog 2, 3 vel zullen volgen, - ik heb véél noodig. De nood is dringend.
Indien gy geld zendt, doe my dan de dienst, en telegrafeer hoeveel. Dan kan ik vóór den brief reeds dien telegram gebruiken.
Men martelt my dood.
Maar nog eens, indien de Kopy U niet schikt, dan is alles uit. Anders of beter schryven kan ik niet. Daaraan kan ik niets doen.
| |
| |
Indien myn toon U wat brusque voorkomt vergeef het my. Myn toestand is zeer moeielyk, en na de last met den heer Straatman ben ik bitter geworden.
Dat ik U terstond deze Kopy zend, is niet òm die f 40. - maar ten gevolge van die f 40.
Ik had Iets aan Ned beloofd, zonder dat er over honorarium gesproken was, en gy hadt er regt op, zonder of met betaling. Dat zou aan U hebben gestaan. Ik kan bewyzen - als 't noodig ware - dat deze Kopy gereed lag, en dat ik op geld wachtte om te recommanderen.
Ik schreef namelyk iemand: zend me toch gauw wat ik hebben moet, want o.a. wacht er de verzending op van kopy aan ‘Nederl.’ die ik sedert maanden schuldig ben. 't Ergste was, dat ik door verdriet myn II niet kon afwerken. Ik deed sedert 4 dagen niets dan vloeken tot ik moe werd en insliep, en daardoor bleef die arme II onäf liggen. Nu krygt ge ze spoedig, reken er op voor nummer van Augustus. De I komt immers in July?
Ik moet altyd recomm. want men steelt myn brieven. Ik heb daarvan anecdotische - en treurige - bewyzen. 't Schynt stelselmatig te geschieden. En in den Haag weet men het, en werkt me tegen in 't nasporen!
| |
VII.
Mainz 5 Juni 70
Geachte Heer Tersteeg.
Dank voor de telegram, die ik - niet door Uwe schuld, ze hebben hier Bouwes Bekker geschreven.) eerst nu zondag morgen ontvang.
Ik schryf haastig, want ik heb veel, veel, te doen.
Verander S.V.P. den titel in:
Divagatien over zeker soort
van
Liberalisme.
dat geeft ruimte, weet ge, aan myn kader.
| |
| |
Slot I verandert: myn Iets &c te sluiten, in:
dit eerste hoofdstuk myner divagatien over &c te sluiten
Verander de definitie van planeeten als volgt:
die correcte beschrijfsters der resultante van eigen traagheid, en oneindig-verschillende aantrekking aan alle zijden.
niet: resultanten
niet: resultaten
Nu is 't goed zoo. Ik had u dat reeds geschreven, maar ingesloten in een brief aan myne vrouw die zy niet ontv. heeft. En ook geloof ik dat de dame die dien brief heeft geopend - of openen zou - uit den Haag is.
Ik ben in een zoogenaamd moeielyken toestand. Maar - ik zal er doorslaan! Hoofdzaak is dat ik m'n vrouw & kinderen terugkryg die nu weer aan 't zwerven zyn.
Het kan! Ik zal werken van 's morgen tot 's avends.
Aan U één verzoek, voor 't geval dat onze relatie blyvend is, 't geen ik eenigszins opmaak uit de remise die gy toezegt.
Dat verzoek is eenvoudig. Och, antwoord me als ik U iets vraag!
Ge weet niet hoe 't uitzien naar de post - ook al is 't niet, als nu, naar geld - my agiteert. Het maakt me ziek. Ik ben zeer gevoelig voor post... angsten. Als ik gek worden kòn - 't mag niet, men kan dat voorkomen - zou 't aliénation postale zyn, ja - zóó zou 't heeten, en wel ten gevolge van: aliénatiën waaraan de post zich heeft schuldig gemaakt.
Het zal me onmogelyk zyn dat niet eens te vertellen. Ik sidder als 'n brief één bestelling te laat komt. Dus: antwoord S.V.P. altyd, als er iets te antw. valt. Ja, al is 't maar alleen: ik heb Uw brief en neem er nota van!
Wat my betreft, indien de relatie blyvend is, verbind ik my tot stipt leveren van Kopy. Er is eene bepaalde oorzaak, die me jaren lang hinderde, uit den weg geruimd. Ik ben in staat reusachtig veel te leveren, en... moet dit ook, want ik heb duizenden noodig.
| |
| |
't Zal me benieuwen, of ge proef zendt? Misschien is 't goed. Reken er op: ge ontvangt altyd omgaande terug.
t.a.v.
Douwes Dekker
Wilt ge zoo goed zyn, inliggende nota aan de Directie van 't Noorden te geven?
Ik zal u later eens vertellen in welke treurig-komieke positie ik myn divagatien schreef. Maar ik ben zeer zeer opgeruimd: ik zal kunnen arbeiden! Dat kon ik jaren lang niet. Ik voel me zoo gelukkig daarmee. Zy die me veroordeelden over niet-werken, wisten niet hoe treurig ik gebonden was! ‘Men’ oordeelt dikwyls verkeerd... een waarheid à la Mr de la Palisse, maar... 'n waarheid toch!
Schryf me vooral hoeveel ruimte ge maandelyks voor mij open hebt, en reken dat de Kopy er stipt zyn zal, stipt!
| |
VIII.
Mainz 6 Juni 70
Geachte heer Tersteeg,
Dank voor de ontv. f 100. Heden avend gaat Kopy op de post, aangeteekend.
Debiteer my SVP voor die telegram.
Gy schreeft haastig, en ik schryf 't daaraan toe dat ik nog niets weet van vermoedelyke maandel. ruimte voor myn werk in Nederland. Ge begrypt dat men by 't openen eener Kampagne noodig kan hebben te weten hoe ruim 't terrein is.
Ook ik eindig in haast want ik heb veel te doen.
Indien ge my proef zendt, reken er op dat ik altyd met ommegaande correctie zend. Zoo als trouwens alles.
Na vriendelyke groete
tav
Douwes Dekker
De groete aan myne vrouw? Ach ze zwerft. Nog weet ik niet of ze te Padua is aangekomen, waar die vriendin haar wachtte.
Maar door veel te arbeiden zal ik dat alles veranderen.
Vroeger kòn ik dat niet om redenen die niemand weet. Vandaar 't scheef oordeel. Onkunde is 'n kwaadaardig regter.
| |
| |
| |
IX.
Mainz 6 Juni 70
Geachte heer Tersteeg,
Zooeven bragt ik br. naar de post, waarin ik de ontv. der f 100 accuseerde, en my nu zettende aan de Kopy die ik van avend verzenden wilde zie ik - ik moet gelooven door 't wegnemen of wegwaaien van een blaadje - dat ik niet weet hoe 't gereedliggende áánsluit. Er liggen fragmenten vóór me, waarvan ik niet weet of ze reeds in de gezonden Kopy staan, of niet, &c.
(Bedenk dat ik arbeid met hindernissen - materieel en moreel.) dat zal weldra ophouden!
Nu is myn vriendelyk verzoek of ge mij die 2 à 3 laatste blaadjes met spoed wilt terug zenden.
't Is namelyk beter dat ik heden niet werk aan ‘Divagatien’ * dan dat ik later by de proef veranderingen zou moeten maken, die omslagtig zyn.
En zoo als de brokken die daar voor me liggen nu zijn, ben ik den draad kwyt.
Verschoon de veroorzaakte moeite. Voortaan zal ik altijd de laatste 4, 5 persklaar gemaakte blaadjes hier houden.
Na vriendelyke groete
tav
Douwes Dekker
* Ik kan namelyk vandaag en morgen met andere dingen voortgaan. Dan krygt ge daarnà zooveel temeer Kopy.
Wonder is 't niet dat ik in de war geraakt ben. Allerlei bitterheid is als 'n lawine over me heengevallen. De gedwongen vlugt myner vrouw uit den Haag - ze kòn 't niet langer uithouden - het zorgen voor haar op de reize, het regelen der achtergebleven zaken in 's Hage, - de meubels &c die meer dan f 3000. hadden gekost - zyn aan 'n jood voor f 600 verkocht, - en hy betaalt niet! - Dan myn gêne hier, - men weigert me eten, en sedert 6 dagen voed ik me met... koekjes omdat 'n banketbakker me krediet geeft. -
Dit alls zy de verklaring der slordigheid met die Kopy.
Ook kan ik moeielyk iets wegsluiten.
Maar dat alles zal veranderen.
Zend liefst de 3 laatste blaadjes dat ik goed kan retrospecteren. Ik heb wel, maar 't sluit geloof ik niet aan.
| |
| |
| |
X.
Mainz 7 Juni 70
Geachte Heer Tersteeg,
't Zal toch noodig zyn my proef te zenden. Mag ik die in Duplo verzoeken? Ik moet by latere correctie, de vorige by my hebben, om in zekere dingen accoord te gaan.
En ik herinner me niet of ik wel in de eerste kopy ((ik meen I) de langere noten heb geregeld zooals ik dat eens vooral doen wil. Nam. niet onder de pag., maar:
- ½ of 1 r. wit -
iets (
inspringen )
met eenig- (
zins andere )
letter (
½ of 1 r. wit -
Er is één noot bepaaldelyk (over Indie en Havelaar) waarvan ik me die noodzakelyke regeling niet herinner. Zoudt ge dit eens willen nazien? En ook die waarin over Maria Theresia wordt gesproken.
Ik vraag verschooning voor de bereddering die ik U veroorzaak, och, dat zal zoo niet blyven.
Zoodra ik me eenigszins roeren kan, kom ik nader by de pers en misschien te Amsterdam. Vergeef me en attendant de moeite die ge van my hebt. Waarlyk, dat blyft zoo niet, maar myn toestand is op 't oogenblik exceptioneel.
Zoodra ik de verzochte drie laatste blaadjes terug heb, zal 1 of 2 posturen daarna de Kopy volgen van 't slot van II.
Maar ook daartoe heb ik noodig te weten hoeveel ruimte ge in Augustus hebt? Ik heb gaarne véél. Als 't aan my staat. Komt III ook in Augustus.
Ja zelfs ik zou II wel in Juli willen hebben. Maar dan moet het slot
| |
| |
van I gewyzigd worden, daar dat op 'n volgende maand wyst. In geval ik verkeerdelyk noten (ik spreek niet van kleine, maar van eenige uitgebreidheid) heb opgegeven als te behooren onder de pagina, die nu volgens myn nader inzien in den tekst moeten en gy laat die alzoo zetten, geef dan S.V.P. acht of de aanhef van den daarop volgenden eersten tekstregel goed is. Iets als: ‘Wy zeiden alzoo dat &c om terug te komen op 't punt waar die inspringende noot den tekst afbrak.
Waar dit verzuimd mogt zyn verzoek ik 3 regels open te laten die ik dan precies zal invullen.
Wees zeer vriendelyk gegroet
tav
Douwes Dekker
| |
XI.
Mainz 9 Juni 1870
Geachte heer Tersteeg, Ik ontving Uwen brief van 6, en dien van den heer Loman van 7 dezer.
Hiernevens gaat het slot van II, onder opmerking dat er-indien ge dat 2e hoofdstuk in Juli plaatst, iets moet veranderd worden in I, waar van: ‘vervolg in andere nummers’ wordt gesproken.
Ik heb III byna gereed maar ik zend het niet, voor dat hoofdstuk af is, om niet weer in de war te raken. Het volgt morgen of overmorgen.
Wilt ge my opgeven hoeveel Kopy ‘Nederland’ in 't geheel kan gebruiken? En hoeveel gij reeds hebt? Er is toch plaats voor IV & V?
Na beleefde groete met achting
tav.
Douwes Dekker
| |
| |
| |
Toelichtingen
1. | Hoofdredacteur van Het Noorden (Nieuw Amsterdamsch Handelsblad), waarin, gedurende de maanden Mei, Juni en Juli 1870, een gedeelte van Multatuli's Millioenen-Studien, in feuilletonvorm werd opgenomen. |
2. | K.H. Schadd, uitgever, bij wien in 1871 de derde druk van den Max Havelaar verscheen. |
3. | Jan Christiaan Loman Jr, geb. 22 Mei 1825 te Amsterdam, overl. te 's Gravenhage 17 November 1897. Uitgever en enkele malen redacteur van het tijdschrift Nederland. |
4. | De Contemporary Review van April 1878 schreef over een redeneering van Droogstoppel: ‘Thackeray himself could not have surpassed this scathing page. It is immortal’. (Zie: Studiën over Multatuli door Mr C. Vosmaer - Verzamelde Werken van Multatuli (Amsterdam, 1906), Eerste Deel, blz. 8.) |
| In The West Minster Review van 1868 vindt men de volgende opmerking over den auteur van den Max Havelaar: ‘He is as true as Jan Steen in his pictures of his fellow-countrymen, while his oriental scenes affect you like some of the most beautiful of Cuyp's atmospheres.’ (Zie: Multatuliana, Verspreide en onuitgegeven stukken met bibliographie door Dr A.S. Kok en Louis D. Petit (Baarn, 1903), blz. 144). |
6. | Dat gedeelte uit Vorstenschool namelijk, waarin Koningin Louise haar oordeel over behouders en liberalen uitspreekt. |
7. | Josephus Albertus Alberdingk Thijm (1820-1889). |
8. | Deze opdracht werd blijkbaar aan Tine verstrekt. |
9. | Mevrouw Stephanie Omboni-Etzerodt. (Zie: Tine, Brieven van Mevrouw E.H. Douwes Dekker- Van Wijnbergen aan Mejuffrouw Stephanie Etzerodt, later Mevrouw Omboni. Met een
|
| |
| |
| schrijven van de laatste en enkele aanteekeningen uitgegeven door Dr Julius Pée. ('s Gravenhage, 1895)). |
10. | Christiaan van Helden, een van Multatuli's uitgevers. Hij was getuige bij Dekker's tweede huwelijk op 1 April 1875. (Zie: Multatuli en de Zijnen door Dr Julius Pée (Amsterdam, 1937), bl. 238.) |
|
|