Vingeroefeningen
Plaatselijk heimwee
Ik verlang naar het land als de koe naar de weide, wanneer ze de ganse winter op stal heeft moeten staan, op steen en tussen steen, als een stedeling in zijn étagehok. Daar buiten zijn de blinkende plassen, de bomen met pluimen en de bomen met veren, het gekraak van een wagen, de echo van een bijslag in het bos, het paard, dat ‘woesj’ zegt aan de slootkant, de boten als zachte spoken. En de mens is er eeuwig, zoals zijn attributen en werktuigen en zijn vee en zijn hek op de dam. Voor hij sterft is hij reeds vervangen, maar wie zal mij vervangen, mij, een mug, aanstonds klevend tegen het behang van de tijd, die hier tussen muren en muren meteen een net van historie vormt? Daar buiten sterft men zo vredig als de natuur zelve, terwijl men hier leeft als een mens, bang, voor hij geslagen wordt.