Ad Interim. Jaargang 2(1945)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] H. de Bruin Drie sonnetten van Shakespeare XIV Mijn oordeel grondt zich niet op sterrenkunst, toch ben ik dunkt mij haar beoefenaar, maar niet ter profetie van wanspoed, gunst, van plagen, misgewas of aard van 't jaar, terwijl ik zeker niet voorzeggen dorst de mengeling van weerlicht, water, wind, de wiss'lende gelukskans van den vorst, wiens levensloop zich aan de trans ontspint. Neen, in uw oogopslag heb ik ontdekt, in dat onwrikbaar sterrebeeld geschouwd: de ware kunst, in schoonheid opgewekt, zo gij niet spaarzaam blijft uit zelfbehoud. Dàn, kondigt het voorspellend teken af, sterft gij der waarheid en wordt schoonheids graf. [pagina 126] [p. 126] XXIV Mijn oog gelijkt den schilder, het penseelt op 's harten grond u gans volmaakt en schoon: mijn lichaam tot omlijsting, staat uw beeld als schilderij in grote stijl ten toon. Zie, hoe de vaardigheid des schilders vangt al schilderend het wezen en de schijn des beelds van u dat in mijn zielshuis hangt, welks vensteren uw eigen ogen zijn. Aanmerk hetgeen elk, oog voor oog, hier won: het mijne schiep uw vorm, het uwe biedt een venster op mijn binnenst, waar de zon belieft te spelen en u stil beziet. De ogen toch zijn listig, 't is hun aard, zij zien de omtrek, 't hart blijft onbestaard. [pagina 127] [p. 127] XLIV Omtrent die tijd, wanneer die tijd ooit komt, dat gij bedenklijk ziet op mijn tekort, dewijl uw liefde 't hoogst getal besomt en 't raadzaam vindt dat er gerekend wordt; omtrent die tijd dat g'u mij vreemd onttrekt, en nauwlijks nog die zon, uw oog, mij groet, uw liefde zich niet meer te mijnwaart strekt maar donker bij zichzelf verwijlen moet; omtrent die tijd verzink ik in 't besef van eigen eenzaamheden, en bewaak, terwijl ik tot mijzelf de hand ophef, het wettig recht van u in deze zaak. Want uw verlating wordt legale daad, sinds wederliefde's oorzaak mij ontgaat. Vorige Volgende