| |
| |
| |
Ferenc Postma
De Hongaren en het onderwijs aan de Friese universiteit te Franeker
Abstract
After the Fall and Destruction of Heidelberg (September 6, 1622) Protestant Students from Hungary and Transylvania came in a mass to the Northern Netherlands, in order to continue their studies there at the Dutch Universities, especially in Philosophy, Theology and Medicine. So the first group of Hungarian Students arrived at Franeker (in Frisia) at the end of August, 1623. Until the year 1811, as the University was closed, we can detect more than 1.200 Hungarian names in the Franeker Album Studiosorum, a much larger number of Hungarians than everywhere else in the Netherlands.
In this article we offer some reasons, why the University at Franeker was such a favourite place for the Hungarians. Moreover we stress the direct interaction between these Students and the Franeker Professors, concerning the topics treated in their Lectures, f.e. in the case of Professor Nicolaus Vedelius (1596-1642), Professor Nicolaus Arnoldus (1618-1680) and especially Professor Johannes Cloppenburg (1592-1652). Besides the Professors took often care for the publication of many books written by the Hungarians, to be used in the Schools and Colleges in Hungary and Transylvania itself, as f.e. Professor Johannes Coccejus (1603-1669) did, even by publishing his own Hebrew Psalter (1646) for that purpose. In this way the fame and the glory of the University at Franeker became a reality in the Hungarian Protestant World, even after the University was closed.
Generally spoken the Hungarian Students took active part in the Lectures and the Disputations. Two of them got a Degree in Philosophy, five became a Doctor of Theology, and at least ten Students got their Degree in Medicine. The general academic circumstances resp. conditions under which the Hungarians had to study at Franeker, it means the rules for ‘Lectio’ and ‘Disputatio’, we sketch out in the final part of this article.
Keywords: Peregrinatio hungarica; Franeker University (Frisia); Lectio and Disputatio; Franeker Academic Imprints
| |
| |
| |
* Inleiding
Met de ‘intocht’ (ingressus) van de eerste groep Hungari te Franeker in 1623 komt - zoals Abraham Scultetus (1566-1624) al voorspelde en Albert Szenczi Molnár (1574-1634) reeds aankondigdeGa naar eind1 - een gestage en bij tijden zelfs turbulente toestroom van Hongaarse peregrini op gang. Met name in het midden van de 17de eeuw zullen de Hongaren zelfs in belangrijke mate het straatbeeld van het Friese stadje bepalen, gelet op het grote aantal inschrijvingen van die tijd (zie daartoe het Album Studiosorum). Maar ook daarna, wanneer de politieke omstandigheden in hun eigen land zich drastisch wijzigen en de universiteit zelf veel van haar vroegere glans verliest, blijven de Hongaarse studiosi komen. Tot aan het einde van de 18de eeuw, wanneer de overige buitenlandse studenten het reeds lang hebben laten afweten, vinden we hun namen in het Franeker Album Studiosorum terug. Op 17 april 1794 immatrikuleert Josephus Kosdi [Kosdi József, zie ASt 14194]Ga naar eind2 als laatste. Dat hij tenminste nog tot medio 1795 te Franeker zou blijven, blijkt uit de gedrukte Theses theologicae die hij op de 23ste juni van dat jaar onder leiding van de hoogleraar Joannes van Voorst (1757-1833) verdedigt (zie ons Auditorium: 169/1795.1). Het is tevens het laatste gedrukte Franeker
Hungaricum - een plano-druk - dat we tot nu toe konden traceren.
Afgaande op het Album Studiosorum hebben in totaal meer dan 1.200 peregrini te Franeker gestudeerd, vooral theologie, maar ook bijv. medicijnen. Toch weten we dat dit ‘officiële’ aantal niet met de werkelijkheid strookt. Bewaard gebleven reisverslagen, dagboeken, briefwisselingen en bijdragen in alba amicorum bijv. bevestigen dat het aantal aanwezige Hongaren beduidend hoger is geweest.Ga naar eind3 Het laatste blijkt ook direct al uit de - door ons getraceerde - gedrukte Franeker Hungarica: Van bijvoorbeeld de studenten Johannes Kondorosi [Kondorosi János, zie Auditorium: 85/1688.1 en 91/1688.1],Ga naar eind4 Petrus Szilágyi [Szilágyi Péter, zie Auditorium: 91/1696.3, 95/1696.2-3 en
95/1697.1]Ga naar eind5 en Josephus Deáki [Deáki Filep József, zie Auditorium: 107/1710.5 en 107/1710.8;8]Ga naar eind6 ontbreekt in het Franeker Album Studiosorum ieder spoor. Daarnaast vonden we diverse concrete aanwijzingen over de aanwezigheid van Hongaren in de academische archivalia (nu aanwezig in ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit Franeker),Ga naar eind7 zelfs uit de tijd na 1800. Hoe het ook zij, reeds met het ‘officiële’ aantal spant de Franeker universiteit - in vergelijking met de overige universiteiten in de Republiek - zonder meer de kroon.
| |
| |
Het bovenstaande maakt tegelijk duidelijk, hoezeer de Hongaarse peregrini zich aan deze - in juli 1585 door de Friese Staten gestichte - universiteit ‘thuis’ hebben gevoeld. Daarbij zal niet alleen het rustigeGa naar eind8 en relatief goedkope leven in het Friese stadje een belangrijke rol hebben gespeeld, maar ook de gunstige materiële voorzieningen die hun van de kant van de universiteit werden geboden (hulp bij huisvesting, maaltijden op de Bursa,Ga naar eind9 etc.). Toch moet o.i. de diepste oorzaak veeleer en vooral gezocht worden in het ‘geestelijke klimaat’ dat zij aan de universiteit aantroffen, gesymboliseerd in haar devies Christo et Ecclesiae - ‘gewijd aan de dienst aan Christus en de Kerk’. Daarin voelden de peregrini zich gesterkt en aangemoedigd om serieus en ijverig te studeren, als voorbereiding op de zware taak die hen in het vaderland wachtte. Tegelijk bepaalde dit klimaat de grondhouding waarmee zij aan de universiteit tegemoet werden getreden, met name van de kant van de professoren.
Dat de professoren zich van meet af aan voor de Hongaarse studiosi hebben ingezet, stelden we reeds eerder vast - zo bijv. bij Sibrandus Lubbertus (1556-1625), onder meer door diens vriendschap met Abraham Scultetus, waardoor de peregrinatio hungarica zich van Heidelberg (verwoest in september 1622) - bene feliciterque - verlegde naar Franeker.Ga naar eind10 Hun inzet - zowel individueel als collectief - uitte zich niet alleen op het materiële vlak, bijv. door persoonlijk borg te staan bij leningen en/of
voorschotten uit het aerarium (de universiteitskas),Ga naar eind11 of door het kwijtschelden van de verschuldigde examen- en/of promotiegelden,Ga naar eind12 of door het uitbetalen van een viaticum (geld voor de thuisreis), etc., maar ook - en vooral - in hun directe, en vaak ook persoonlijke, omgang met de peregrini. Vanuit een grote, innerlijke betrokkenheid bij de nood van hun Hongaarse protestantse geloofsgenoten hadden zij een luisterend oor voor elke peregrinus die zich bij hen aanmeldde. Daarbij lenigden zij zoveel mogelijk hun noden en/of schulden, of namen hen zelfs - als fratres in Christo - op in hun eigen woning - dit laatste is bijv. het geval bij de bekende Engelse puriteinse theoloog Gulielmus Amesius [William Ames, 1576-1633], die ruim tien jaar lang het ambt van hoogleraar te Franeker bekleedde (1622-1633).Ga naar eind13 Ook schroomden zij niet om - indien nodig - ook ‘hogerop’ de Hongaarse belangen te behartigen. Zo weten we bijv. dat in later tijd de hoogleraar Ruardus Andala (zie Auditorium: 107/...) zich om die reden verschillende malen - en niet zonder succes - tot de Friese Staten wendde met het verzoek om meer middelen en ruimere financiële armslag voor de aanwezige Hungari (zie daartoe de archivalia, aanwezig in ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit
| |
| |
Franeker en Staten-archief). Zijn naam en zijn persoonlijke inzet vinden we dan ook ‘met ere’ vermeld in diverse nagelaten brieven en documenten van de peregrini zelf,Ga naar eind14 naast de namen van vele van hun andere Franeker patres, als bijvoorbeeld Johannes Cloppenburg (zie Auditorium: 56/...),Ga naar eind15 Campegius Vitringa Sr. (zie Auditorium: 91/...),Ga naar eind16 Herman Alexander Röell (zie Auditorium: 95/...),Ga naar eind17 en bovenal Hermannus Venema - ‘vader Venema’ voor de Hongaren (zie Auditorium: 119/...).Ga naar eind18
| |
* Invloed en Interactie
Bij dit alles mag men niet vergeten dat de Hongaarse aanwezigheid in Franeker - ook omgekeerd - een onmiskenbare invloed heeft uitgeoefend op het onderwijs als zodanig. Het directe en intensieve contact met de Hongaarse studiosi confronteerde de professoren immers tegelijk met de vele actuele en concrete vragen die bij hen leefden, met name in theologicis. Zij bespeurden bij deze - vaak al wat oudere en reeds door het leven gevormde - peregrini de liefde tot het mysterie van de Goddelijke Waarheid en tevens hun brandende ijver om alle tegenstanders daarvan (adversarii) met - gefundeerde en doeltreffende - argumenten grondig van repliek te dienen. Dat de hoogleraren in hun lectiones (hoor-colleges) en op hun dispuut-colleges aan vele van deze quaestiones polemicae aandacht schonken, laat zich dan ook verstaan. Zo liet bijvoorbeeld de theoloog Nicolaus Vedelius (1596-1642)Ga naar eind19 speciaal voor de Hongaren - in 51 oefendisputaties - al de controversiae theologicae de revue passeren, ‘quae nobis cum omnibus adversariis intercedunt’ (zie Auditorium: 51/1640.9abc; zie beneden Appendix I), terwijl op zijn beurt de hoogleraar Nicolaus Arnoldus (1618-1680)Ga naar eind20 - in 40 oefendisputaties - met hen al die controversiae behandelde, ‘quae nobis cum Lutheranis intercedunt’ (zie Auditorium: 64/1654.3; zie beneden Appendix II).
Ook kwam het voor dat de peregrini zelf de hoogleraren expliciet vroegen om bepaalde controversiële thema's aan de orde te stellen. Het laatste is bijvoorbeeld het geval bij de theoloog Johannes Cloppenburg (1592-1652). Wanneer ‘met den aenvangh des jaers 1651’ enkele Hongaarse studenten bij hem komen met het verzoek ‘de leere der Socinianen’ met hen kort en grondig te behandelen, gaat hij onmiddellijk op hun verzoek in. Hij ontvangt de studiosi bij hem thuis, onderricht hen in de ‘Historie van de Opkomste der Socinianen’, bespreekt uitvoerig de
| |
| |
sociniaanse ‘leer’ en bereidt hen tegelijk voor om deze leer ‘opentlijck’ - publice - door middel van academische ‘disputatien’ te weerleggen. Dankzij het tot nu toe getraceerde disputatie-materiaal weten we, dat tezamen acht peregrini bij deze wederlegging - refutatio - betrokken waren. Van de in totaal 22 oefendisputaties vonden we er slechts een drietal separaat - en in hun oorspronkelijke vorm - terug (Disp. VII-IX, zie Auditorium: 56/1651.3), verdedigd door de student Michaël H[entes] Debrecinus [Debreceni Hentes Mihály], afkomstig van het Collegium te Debrecen:Ga naar eind21
56/1651.3 Compendioli Socinianismi confutati disputationes tres, de veteri et novo foedere sive de lege et evangelio [ad cap. V, disp. VII-IX]. [Resp.] Michael H[entes] Debrecinus, Ungarus. Franekerae, Idzardus Alberti, 1651. 4o; [2,24] pp.
Loc.: OSzB; Pet - ASt 5003. - RMK III 1767. - Cf. 56/1651.4;3.
De tekst van de overige 19 disputaties werd naderhand opgenomen in Cloppenburgs werk Compendiolum Socinianismi confutatum (zie Auditorium: 56/1651.4), dat in de loop van 1651 te Franeker verscheen. Dat dit boek in de wetenschappelijke wereld onverdeeld gunstig werd ontvangen, blijkt wel uit het feit dat reeds in 1652 een editio secunda - ‘auctior et emendatior’ - volgde. In datzelfde jaar zag bovendien een uitgave ‘in de Nederlantsche tale’ het licht:
56/1651.4a Compendiolum Socinianismi confutatum. Praemissa est praefatio historica, de origine et progressu Socinianismi. Franekerae, Idzardus Balck, 1651. 4o; [206] pp.
Nomina respondentium:
1. | Disput. I-III, ad cap. I. Resp. Colomannus Igaz, nobilis Claudiopolitanus. - ASt 4484. |
2. | Disput. IV-VI, ad cap. II, III, IV. Resp. Michael Simon Varalliayi. - ASt 4730. |
3. | Disput. VII-IX, ad cap. V. Resp. Michael Hentes Debrecinus. - ASt 5003. - Cf. 56/1651.3. |
4. | Disput. X-XI, ad cap. VI. Resp. Michael B. Thalyayi. - ASt 4857. |
5. | Disput. XI-XIII[a], ad cap. VII. Resp. Caspar P. Tisza-Betsinus. - ASt 5017. |
| |
| |
6. | Disput. XIII[b]-XVII, ad cap. IIX. Resp. Andreas B. Kereszturi. - ASt 4892. |
7. | Disput. XVIII-XIX, ad cap. IX. Resp. Johannes Philippus Bökenyi. - ASt 5058. |
8. | Disput. XX-XXII, ad cap. X, XI. Resp. Daniel P Vizkeleti. - ASt 4732. - Ungari, s. theologiae et ministerii candidati. |
Loc: UBA <2341 H 2; 417 E 13>; ULC; UBMü <4o Theol 5007/1>; Sár <SS 26/a>; Cluj <R RMK 401-409>; Tir <BO 22683>; Sibiu <V I 7336> - RMKP 6308. - Cf.: SCCL, 50-51 (nr. 0156). - N.B.: Ook opgenomen in: 56/1684.1 Theologica opera omnia, 2: 319-449 (zonder vermelding van de namen der resp. studenten).
56/1651.4b Idem. Editio secunda, auctior et emendatior. Franekerae, Idzardus Balck, 1652. 4o; [8],190 pp.
Loc: Hrb <AB 1375>; Stut; Bas; JoCC; ULE <C *28.30>; Dbl; BNP; Deb <C 235/1; F 253/3>; Cluj <R RMK 617; U 57811>; UBCluj <01719> - RMKP 6318.
56/1651.4c Kort begrijp van de opkomste ende leere der Socinianen, kortelick vervat in 11 capittelen, by een gebracht ende grontelick wederleyt in de Nederlantsche tale. Dordrecht, Vinçent Caimax, 1652. 12o; [8],432 pp.
Carm.: Jacobus Lydius (ned.).
Loc: VUA <XI.05666; XI.05667>; CFP - Kolophon: Dordrecht, gedruckt by Nicolaes de Vries, 1652.
Ook al noemt Cloppenburg in zijn vertaling de Hongaarse peregrini niet meer bij name, wel beschrijft hij voor de Nederlandse lezers uitvoerig hoe het boek op verzoek van ‘eenige Ungersche studenten’ tot stand kwam. Dat het hierbij tevens om studenten ging die reeds ver in de studie gevorderd waren, laat zich afleiden uit de beide Latijnse edities: ‘Ungari, s. theologiae et ministerii candidati’.
Ook zijn volgende theologische publicatie: Vindiciae pro deitate Spiritus Sancti - ‘adversus pneumatomachum Johan[nem] Bidellum’ - liet Cloppenburg in de vorm van oefendisputaties door - een viertal - Hongaarse candidati verdedigen (zie Auditorium: 56/1652.1). In het licht van het bovenstaande zal het zeker niet ‘toevallig’ zijn geweest. Ook al
| |
| |
wordt het niet expliciet in het boek zelf vermeld, duidelijk is dat ook in dit geval de theoloog Cloppenburg én de Hongaarse peregrini gemeenschappelijk de krachten bundelden in hun strijd tegen de - heterodoxe, ‘sociniaanse’ - tegenstander (adversarius). Dat Cloppenburg nog in 1651 - onmiddellijk na het verschijnen van zijn Compendiolum - met zijn wederlegging (refutatio) van de theologische opvattingen van de Engelse anti-trinitariër Johannes Bidellus [John Biddle, 1615-1662] begon, blijkt uit de drie eerste oefendisputaties van de Zevenburgse ‘candidatus’ Johannes Sikó [Sikó János, zie ASt 4617],Ga naar eind22 die separaat - en in hun oorspronkelijke vorm - vandaag de dag aanwezig zijn in de bibliotheek van het Collegium te Sárospatak (zie Auditorium: 56/1651.6). Het exemplaar in kwestie bevond zich nog tot voor kort in de Russische stad Nizjni Novgorod,Ga naar eind23
maar keerde in maart 2006 naar Sárospatak terug:
56/1651.6 Vindiciae pro deitate Spiritus Sancti, adversus pneumatomachum Johan[nem] Bidellum, Anglum. Disputatio I, II et III Resp. Johannes Siko, Ung Transsylvanus. Franekerae, Idzardus Balck, 1651. 4o; [2,24,2] pp.
Carm.: Andr. Petri (lat).
Loc: Sár <SS 105/ccc> - ASt 4617. - N.B.: Bijgebonden zijn de Disp. IV-V (Resp. Samuel Enjedinus, [16] pp.), de Disp. VI (Resp. Georgius Palyi, [8] pp.) en de Disp. VII-VIII (Resp. Stephanus Katona Gelenus, [16] pp.), alle zonder een eigen titelblad. - RMK III 1770. - Cf: SCCL, 53 (nr. 0159). - Cf. 56/1652.1.
De tekst van Sikó's disputaties vindt men - tezamen met die van de vijf andere oefendisputaties, (die tot nu toe helaas niet in hun oorspronkelijke vorm konden worden getraceerd) - terug in Cloppenburgs Vindiciae (zie Auditorium: 56/1652.1). Het boek verscheen te Franeker, in het begin van 1652:
56/1652.1 Vindiciae pro deitate Spiritus Sancti, adversus pneumatomachum Johan[nem] Bidellum, Anglum. Franekerae, Idzardus Balck, 1652. 4o; [8,64] pp.
Nomina respondentium:
1. | [Disp. I-III]. Resp. Johannes Siko, Ungarus Transsylvanus; [24] pp. - ASt 4617. - Cf. 56/1651.6. |
2. | [Disp IV-V]. Resp. Samuel Enjedinus, Ungarus Transsylvanus; [16] pp. - ASt 4970. - Cf. RMK III 1770 en 1799. |
| |
| |
3. | [Disp. VI]. Resp. Georgius Palyi, Ungarus; [8] pp. - ASt 5060. - Cf. RMK III 1770. |
4. | [Disp. VII VIII]. Resp. Stephanus Katona Gelenus, Ungarus; [16] pp. - ASt 5013. - Cf. RMK III 1770. - S. theologiae et ministerii candidati. |
Loc: Hrb <AB 1375>; UBMü <4o Theol 5007/3>; ULC; BNP; Sár <SS 26/b>; Deb <F 253/2>; UBCluj <01720; 04307>; Tir <Tq-156b/13>; Pet - Niet in RMKP. - Cf: SCCL, 53 (nr. 0160). - N.B.: Ook opgenomen in: 56/1684.1 Theologica opera omnia, 2: 451-497 (zonder vermelding van de namen der resp. studenten).
Bewogen de genoemde voorbeelden zich alle op het terrein van de - publieke - oefendisputaties, ook daarbuiten valt de invloed van Hongaarse zijde duidelijk waar te nemen. Zo bezorgde bijv. de bekende hebraïcus en theoloog Johannes Coccejus (1603-1669) in 1646 op verzoek van enkele Hongaarse peregrini - ‘Nationis Hungaricae studiosi quidam mihi charissimi’ - een nieuwe teksteditie van het Hebreeuwse Psalterium, voorzien van een - eigen - Latijnse vertaling:
Psalmi Davidis CL. Hebraeus textus ex optimorum codicum fide editus est, cum versione Johannis Cocceji, s. theol. et hebr. l. professoris. Franekerae, typis et impensis Idzardi Alberti et Johannis Arcerii, 1646. 18o; [576] pp.
Loc: UBA; CFP; Emd; Wolf; Brx; Bas; Oxf; Tir
Uit het ‘voorwoord tot de lezer’ blijkt, dat Coccejus (zie verder Auditorium: 50/...) gaarne op hun verzoek inging, gelet op het doel dat zij met deze publicatie voor ogen hadden: het bevorderen van de kennis van het Hebreeuws en de Hebreeuwse - oud-testamentische - geschriften, met name ook onder hun eigen Hongaarse volksgenoten (‘amore propagandae, praesertim in gente sua, literaturae sacrae Hebraicae instincti’). Bleef het boekje als krypto-Hungaricum lange tijd nagenoeg onopgemerkt (de namen van de Hongaarse studiosi in kwestie worden immers niet expliciet genoemd), in dit overzicht mag het stellig niet ontbreken. Overigens had dezelfde Coccejus zich ook reeds eerder voor de verspreiding van kennis van de hebraica veritas in Hongarije ingezet, toen hij in 1643 te Franeker de Hebreeuwse grammatica van Paulus Veszelin Kismarjai Sr. [Kismarjai Veszelin Pál id.]Ga naar eind24 het licht deed zien (zie Auditorium: M/1643.4):
| |
| |
M/1643.4 Paulus W[eszelin] Kis-Marjai, verbi divini in ecclesia Debrecziensi minister, Brevis institutio ad cognitionem linguae Hebraicae ex optimis autoribus collecta, usui scholarum Hungaricarum destinata. Franekerae, Idzardus Alberti, 1643. 8o; [8],119,[1] pp.
Loc: ReB; Sibiu <V I 6189>; Sigh <XVI.106> - Praefatio van Johannes Coccejus, ‘Sanctae linguae professor’. - RMK III 1604.
Later zou ook zijn ambtsopvolger te Franeker, Johannes Gerhardi Terentius (1628-1677),Ga naar eind25 voor datzelfde doel een - beknopte - Hebreeuwse grammatica van Hongaarse hand in druk doen verschijnen. Zo zag in maart 1667 - voorzien van diens hartelijke aanbeveling - te Franeker het boekje Tyrocinium Hebraicum (zie Auditorium: M/1667.1) het licht, geschreven en samengesteld door Michaël Szath[már] Némethi [Szatmárnémeti Mihály, 1638-1689], een student afkomstig van het Collegium te Sárospatak.Ga naar eind26 Zoals uit de titel blijkt, was ook dit boekje bestemd voor het onderwijs in het Hebreeuws in het Hongaarse achterland, ‘in gratiam suae gentis’:
M/1667.1 Michael Szath. Nemethi, Ung., sacrarum literarum et linguarum cultor ac s. ministerii candidatus, Tyrocinium Hebraicum, hoc est, Brevis et methodica linguae Hebraeae institutio, paucissimis regulis, brevissimis observationibus, ad cognitionem linguae sanctae tyronibus perquam necessariis, comprehensa (cui accessit alphabetum Syriacum et Samaritanum ob eorum raritatem), in gratiam suae gentis adornata. Franekerae, Johannes Wellens, 1667. 8o; [8],56 pp.
Carm.: Johannes Terentius (Proza).
Loc: Deb <RMK 316>; Sár <II. 208> - ASt 6707. - RMK III 2386. - De gedrukte Dedicatio is gedateerd: ‘Franekerae An. 1667, 2 die Martii’.
Aan deze bescheiden opsomming zouden nog vele andere publicaties van Hongaarse zijde - zoals bijv. Bijbel-commentaren,Ga naar eind27 exegetische, filologische en historische studies,Ga naar eind28 vertalingen en/of zelfstandige werken in het Hongaars,Ga naar eind29 carmina (in het Latijn, Grieks, Hebreeuws of Hongaars),Ga naar eind30 etc. etc. - toegevoegd kunnen worden. Al deze voorbeelden tezamen maken duidelijk, hoezeer er sprake is geweest van een directe interactie tussen de Hongaarse peregrini en de Franeker professoren, niet alleen op
| |
| |
het gebied van het onderwijs zelf, maar ook daarbuiten. Tegelijkertijd wordt zichtbaar, hoe serieus de professoren de Hongaarse studiosi genomen hebben en hoezeer zij hen voor hun toekomstige taak - als ‘verdedigers van het Hongaarse Sion’ - hebben toegerust.
Bestond in het geval van Nicolaus Vedelius (1640), Nicolaus Arnoldus (1654) en Johannes Cloppenburg (1651-1652) - zie boven - het collegium disputantium uitsluitend uit Hongaarse studiosi, in verreweg de meeste gevallen disputeerden de peregrini ‘in groepsverband met anderen’, d.w.z. tezamen met vele niet-Hongaren. Het is om die reden wellicht dienstig hier nog eens kort stil te staan bij het (publieke) dispuut als onderdeel van het academisch onderwijs en bij de ‘geschiedenis van de disputatio’ aan de Franeker universiteit.
| |
* Lectio en Disputatio
Reeds in de Statuta Academiae Franequerensis - daterend van eind maart 1586 (zie voor de tekst: Boeles, 1: 435-445) - vinden we de leges terug, die de beide ‘pijlers’ van het academisch onderwijs - de lectio en de disputatio - voortaan zouden regeren. Waren voor de lectiones (de hoorcolleges) vier dagen per week gereserveerd (maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag), de dispuut-colleges (disputationes) dienden elke week plaats te vinden op de woensdag en de zaterdag. Of en in hoeverre de beide ‘pijlers’ inhoudelijk op elkaar afgestemd dienden te worden, vermelden de leges nog niet. Daarvoor was het duidelijk nog te vroeg.
Op grond van de door ons getraceerde academische geschriften weten we precies wanneer de dispuut-colleges daadwerkelijk een aanvang namen. Op de 18de december 1588 verdedigde de Friese student Meinhardus Scheltonis onder leiding van professor Sibrandus Lubbertus - als eerste - zijn Theses theologicae de libris canonicis (zie Auditorium: 1/1588.1). De geringe toeloop van studenten in de beginjaren van de universiteit en hun nog onvoldoende (respectievelijk filosofische en theologische) vorming zullen de belangrijkste oorzaken zijn geweest van deze late en vertraagde start.Ga naar eind31
Toen met het begin der negentiger jaren de stroom van studenten eerst recht op gang kwam, ontstond tegelijk de noodzaak zich over ‘vorm en inhoud’ van het te geven onderwijs opnieuw te bezinnen. Het laatste gold
| |
| |
zeker voor de dispuut-colleges, die zich in een steeds grotere belangstelling mochten verheugen.Ga naar eind32
Het is met name de juridische hoogleraar Henricus Schotanus (1548-1605)Ga naar eind33 aan wie de Franeker universiteit in dit opzicht veel te danken heeft. Niet alleen bezong hij (1591) in zijn Oratio de disputatione (zie Auditorium: 4/1591.3) in vele toonaarden het nut en de noodzaak van het disputeren, tegelijk stelde hij - ‘propter bonum ordinem’ - leges vast voor het dispuut-college als zodanig. Voor de komende eeuwen zou Schotanus' ontwerp voor alle vier de faculteiten ‘model’ staan.
Uit deze leges collegio disputantium blijkt onmiddellijk, hoe grondig het dispuut-college moest worden voorbereid en aan welke regels het disputeren was gebonden. Zo moest de student/respondent zijn op schrift gestelde stellingen (theses) eerst ter goedkeuring voorleggen aan de hoogleraar, ‘ut eas perlustret, recognoscat, emendet et illustret’. Pas na diens ‘Nihil obstat’ mocht de tekst van zijn oefendisputatie gedrukt worden. Bovendien had hij zich ‘tijdig’ (‘tempori’) met zijn tekst bij de academiedrukker te vervoegen, en wel in de week voorafgaande aan het publieke dispuut.
Op het dispuut-college zelf moest de student/respondent allereerst kort en bondig - ‘brevi oratione’ - uiteenzetten, waarom het naar zijn oordeel nuttig en noodzakelijk was over het onderwerp in kwestie (‘thema’) te disputeren. Daarna kwamen de opponenten aan het woord. Als eerste opponent trad diegene op die zelf als laatste onder leiding van de desbetreffende hoogleraar had gerespondeerd. Zijn oppositie richtte zich inhoudelijk tegen de eerste gedrukte stelling (thesis), respectievelijk tegen het eerste onderdeel van de gedrukte oefendisputatie. Tegen de tweede stelling, respectievelijk het tweede onderdeel, opponeerde vervolgens de student, die in het voorlaatste dispuut als respondent was opgetreden, etc., ‘atque ita ordine singuli (ne qua inexcussa relinquatur) singulas [theses] impugnato’. De opponenten moesten hun oppositie schriftelijk voorbereiden, terwijl tegen elke stelling (respectievelijk elk onderdeel van de oefendisputatie in kwestie) ten minste twee tegenwerpingen (‘argumenta’) dienden te worden ingebracht. De hoogleraar - als praeses - regeerde het geheel en greep - indien nodig - krachtdadig in. Boetebepalingen zorgden er bovendien voor, dat alles volgens de vigerende regels ‘ordelijk’ - ordine - verliep.
Zoals duidelijk wordt, bestond het collegium disputantium uit een vaste groep van studenten/respondenten die door de hoogleraar zelf - van te voren - was samengesteld. Tegelijk met het - centrale, ofwel overkoe- | |
| |
pelende - thema van de oefendisputaties bepaalde de hoogleraar ook de volgorde waarin de studiosi als respondenten zouden optreden. Naarmate de groep kleiner was, moesten de studenten dan ook vaker aan het publieke dispuut deelnemen. Het laatste verklaart, waarom men bijvoorbeeld bij Amesius' Collegium anti-Bellarminianum, gehouden in de jaren 1625-1626 (zie Auditorium: 36/1625.6, 36/1625.7, 36/1626.2 en 36/1626.3), met regelmaat dezelfde respondentennamen tegenkomt, zowel die van Hongaren als die van niet-Hongaren.Ga naar eind34
Waartoe dienden nu deze dispuut-colleges? Hoewel de lectio en de disputatio - als de basis, ofwel de ‘pijlers’ van het academische onderwijs - te Franeker formeel pas in november 1625 inhoudelijk op elkaar werden afgestemd (‘Item decretum [est], ut unusquisque professorum disputet de materiis illis, quas septimana una vel altera praegressa tractaverit in praelectionibus publicis, ut ita lectionum fructus magis hereat’, aldus het besluit van de academische Senaat, d.d. 18 november 1625),Ga naar eind35 is het evident dat men de publieke disputen nimmer los mag zien van de hoorcolleges als zodanig. Wat in de lectiones aan de orde kwam, keerde op de dispuut-colleges terug. Door de leerstof - in groepsverband en middels gedrukte disputaties - met elkaar te ‘bedisputeren’, maakten de studiosi zich de stof tegelijk eigen. Aldus sloten lectio en disputatio, docere en disputare, zich methodisch aaneen, ‘om hetgeen op de gewone collegien onderwezen was langs den weg van openbare disputen over te brengen naar het geheugen der
leerlingen’.Ga naar eind36
Hoeveel waarde men in dit verband toekende aan de ‘kracht der herhaling’, blijkt nog eens duidelijk uit de nuttige adviezen - Consilia quaedam sive praecepta honesta, utilia et necessaria - die de reeds eerder genoemde hoogleraar Henricus Schotanus in 1591 opstelde (zie Auditorium: 4/1591.3). Wanneer een student, zo schrijft hij, in het publieke dispuut zijn (beide) tegenwerpingen in stelling brengt, dan moet hij daarbij niet alleen de geëigende vorm - ‘in formam syllogismi’ - gebruiken, maar tevens zijn ‘argumenta’ helder en duidelijk herhalen (‘et clare et tarde’). Bovendien moeten de stellingen (of de tekstgedeelten) waartegen geopponeerd wordt, eerst nog eens integraal (‘integer’, ‘plene’) worden voorgelezen, ‘idque propter omnes, ut intelligatur quid sit, de quo disceptetur’. De disputatio - als ‘stimulus, index et fons studiorum et bonorum morum’ - moest aldus niet enkel aan de respondent en de opponenten ten goede komen, maar aan alle aanwezige studiosi. Met name met het oog op de laatsten was het nodig de wezenlijke elementen - als exer- | |
| |
citium mentis - op de juiste momenten te herhalen. Uit alles blijkt hoezeer de publieke disputen in het directe verlengde lagen van de hoor-colleges. Terecht typeert Boeles deze disputen dan ook als ‘repetitien (...), die zeer nuttig werkten’.Ga naar eind37
Ook was het mogelijk buiten groepsverband exercitii gratia te disputeren. Ook in deze gevallen lag de gehele regie in handen van de hoogleraar, niet alleen wat de oppositie betreft, maar ook ten aanzien van de inhoud van de oefendisputatie en de controle daarop. Dat het thema in kwestie doorgaans volledig was afgestemd op de stof van de lectiones, laat zich verstaan. Men spreekt in dit verband van ‘losse’ oefendisputaties, omdat deze gedrukte ‘proefwerken’ - in tegenstelling tot de bovengenoemde - niet van een (gedrukt) volgnummer zijn voorzien. Ook de verdediging ervan vond publiekelijk - publice - plaats, ten dienste van de respondent, de opponenten en al het aanwezige academische publiek.
Naast deze publieke disputen - in auditorio publico - ontwikkelde zich in de tweede helft van de 17de eeuw de mogelijkheid ook in auditorio privato, respectievelijk in auditorio domestico te disputeren. De oorsprong van deze ontwikkeling lag in de private colleges (privatissima), die door de verschillende professoren - tegen extra betaling - bij hun thuis werden gegeven. Dat men het ‘leren in groepsverband’ in huiselijke kring ook tot het ‘bedisputeren van de stof’ ging uitbreiden, is direct begrijpelijk. Qua vormgeving en wetenschappelijk niveau verschillen de gedrukte private oefendisputaties niet of nauwelijks van die voor de publieke disputen. Ook het doel van deze ‘huiselijke proefwerken’ was gelijk aan dat van het publieke dispuut. Zo kon een reeks van oefendisputaties over eenzelfde thema zowel privaat als publiekelijk worden verdedigd, zie bijvoorbeeld Auditorium: 107/1720.1, 107/1720.3, 107/1720.5, 107/1720.7, 107/1720.9, 107/1722.1, 107/1722.2, 107/1724.4 en 107/1727.2; 107/1723.2 en 107/1723.3, etc. De regie van de desbetreffende hoogleraar, en/of de voorkeur van de student/respondent in kwestie (en wellicht ook diens financiële middelen) zullen daarbij de definitieve keuze hebben bepaald. Uit het door ons getraceerde academische drukwerk blijkt, dat ook Hongaarse studiosi aan deze private disputen deel namen (zoals bijv. Stephanus Cs. Kocsi [Kocsi Csergő István],Ga naar eind38 zie Auditorium: 115/1722.1).
| |
| |
Tenslotte speelde ook bij de ‘eindproef’ - ter verkrijging van een academische graad - het publieke dispuut een belangrijke rol. Alhoewel het mogelijk was privatim - ‘remissa disputatione’, ofwel ‘sine disputatione’ - in de Senaatskamer hiertoe geëxamineerd te worden, toch gaven de candidati er in de meeste gevallen de voorkeur aan hun proefschrift - disputatio pro gradu - in het openbaar te verdedigen. De rol van de praeses (later: promotor) bij dit dispuut was uiteraard een andere dan die bij de ‘tussentijdse proeven’, de disputationes exercitii gratia. De ‘candidatus’ werd geacht nu zelf op de tegenwerpingen en quaestiones van de aanwezige academici adequaat en ad rem te kunnen antwoorden. Op de ‘protectie’ van de praeses of op diens persoonlijk ingrijpen tijdens het dispuut hoefde hij niet langer meer te rekenen. Aldus leverde ook deze eindvorm van de disputatio een - stimulerende - bijdrage aan de intellectuele en wetenschappelijke vorming van alle betrokkenen, niet in de laatste plaats aan die van de daarbij aanwezige studenten zelf.Ga naar eind39
Daarmee hebben we de geschiedenis van het universitaire onderwijs, en dan met name de ‘geschiedenis van de disputatio’ te Franeker, in kaart gebracht en haar fundamentele functie binnen het geheel nader beschreven.
| |
* Academisch drukwerk
Rest nog de vraag wie al het gedrukte disputatie-materiaal (dat uitsluitend bestemd was voor het academische circuit, en dus niet voor verkoop of handel via de officiële boekhandel) bekostigde. Op deze vraag kan het antwoord kort zijn. Al zijn ons gevallen bekend waarin de studiosi zelf de kosten van hun gedrukte disputaties droegen, en al weten we dat studenten (ook Hongaren) in dezen soms financieel gesteund werden door de professoren, regel was dat in principe al het academische drukwerk voor rekening kwam van de Staten van Friesland.
Reeds bij zijn benoeming - op de 13de december 1585 - ontving de eerste Franeker academiedrukker, de uit Antwerpen afkomstige Aegidius Radaeus [Gillis vanden Rade], van de Staten de opdracht om voortaan ‘alle boecken ende theses’ te drukken, die aan de Franeker universiteit ‘gelesen ende gedisputeert’ zouden worden, zulks ‘tot redelycke pryse’.Ga naar eind40 Deze opdracht kwam niet zozeer uit genereusheid voort, als wel
| |
| |
uit de sterke drang binnen de kortst mogelijke tijd - middels hun pas gestichte universiteit - ‘mannen’ op te leiden die op alle terreinen leiding konden geven aan ‘Kerk, Staat en Maatschappij’.
Door de grote animo voor de publieke disputen - met name in de negentiger jaren daarop volgend (zie boven) - en de daardoor navenant toenemende drukkosten, volgden dan ook spoedig enkele beperkende maatregelen. Op de 11de februari 1603 gelastten de Staten Radaeus:
... omme van nu voertaen gheen Theses voer de studenten op Landtschaps costen meer te drucken sonder nader last ende bevel daervan bijde Gedeputeerde[n] t' ontfangen ...Ga naar eind41
Deze maatregel, waardoor Radaeus voor het drukken van elke disputatie de uitdrukkelijke toestemming van de Staten nodig had, werd op de 6de december 1610 door het navolgende besluit van de Staten vervangen:
Is geresolveert dat men in de Universiteijt tot Franiker alle maenden agt Disputatien sal moogen doen tot costen van 't Landt, mits dat het drucken van de Theses voor yder Disputatie niet meer sal moogen costen als een Daeler, ende wat se booven een Booge doen drucken, dat de respondentes 't selve uijt hun eijgen buijdel sullen betaelen.Ga naar eind42
Duidelijk is, dat de Friese Staten door deze maatregelen de ‘wildgroei’ in de publieke disputen wilden terugdringen en de al maar stijgende drukkosten wilden beteugelen. Al zal het maximum van acht disputaties per maand - door de steeds groter wordende toeloop van studenten in de jaren die volgen - meermalen worden overschreden, de richtlijn voor de individuele kostprijs (‘een Daeler’) en de maximale omvang van de te drukken disputaties (‘een Booge’, ofwel één katern) zou onbeperkt van kracht blijven.
Op grond van de drie bewaard gebleven ‘Boekdrukkers-Protocollen’ (aanwezig in ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit Franeker, Inv. nrs. 90, 91 en 92) kunnen we vaststellen, dat de Staten van Friesland gedurende de rest van de 17de eeuw zonder verder morren aan hun financiële verplichtingen in dezen hebben voldaan. Wel bleven de publieke (en later ook private) disputen een voortdurend punt van aandacht en discussie. In hun correspondentie met de Franeker professoren dringen de Staten dan
| |
| |
ook herhaaldelijk aan ‘de aanwas der disputen’ zoveel mogelijk aan banden te leggen.
Wanneer de Friese Staten in de 18de eeuw ingrijpende bezuinigingsmaatregelen voor de Franeker universiteit afkondigen, heeft dit ook voor het drukken van het vele disputatie-materiaal directe consequenties. In het aantal disputaties als zodanig wordt drastisch het mes gezet, terwijl de academiedrukkers van die tijd de opdracht krijgen elke gedrukte disputatie precies te omschrijven/beschrijven en financieel te verantwoorden - met opgave bijv. van de naam van de desbetreffende hoogleraar en de student/respondent in kwestie, de titel van de disputatie, de datum van verdediging en het aantal gedrukte exemplaren. Vanaf het jaar 1703 kan men de boekproductie voor het academisch onderwijs te Franeker dan ook exact uit de ‘Boekdrukkers-Protocollen’ aflezen, ook dus met betrekking tot de gedrukte geschriften van de Hongaarse peregrini.Ga naar eind43 Ondanks alles zal nimmer ontkend kunnen worden dat de Staten van Friesland de eeuwen door aan de intellectuele vorming van velen - ook aan die van vele Hongaren - een onschatbare dienst hebben bewezen.
Met dit alles hebben we de studieomstandigheden te Franeker, de inrichting van het academisch onderwijs en daarbinnen de ordo waaraan ook de Hongaarse peregrini zich hadden te houden, geschetst.
| |
* Tot slot
De bezuinigingen van de 18de eeuw betekenden de directe doodsteek voor de Franeker universiteit. De buitenlandse studenten - in de periode 1620-1670 bijv. kwam meer dan 40% van de studenten uit het buitenland - bleven nu meer en meer weg, waardoor voor de universiteit tegelijk haar belangrijkste bron van inkomsten verviel. Toch bleven de Hongaarse studiosi komen,Ga naar eind44 vrijwel ten einde toe (zie boven). Ondanks het feit dat voor hen na 1774 nog slechts ‘10 subsidiën’ (d.w.z. 10 door de Staten van Friesland gesubsidieerde plaatsen)Ga naar eind45 beschikbaar waren, bleef men de reis naar het verre Franeker ondernemen. Eigenlijk, zo kan men stellen, is Franeker nooit helemaal zonder Hongaarse peregrini geweest. Juist dit laatste zal - door de eeuwen heen - voor vele Hongaarse en Zevenburgse studenten een extra stimulans hebben betekend om naar hun Friese alma mater op weg te gaan.Ga naar eind46
| |
| |
Voor de Franeker universiteit valt - door toedoen van Napoleon - het doek definitief in 1811. Haar ‘opvolgster’, het Rijks Athenaeum (vier faculteiten, doch zonder de mogelijkheid en het recht van promotie), opende zijn poorten in 1815. Evenals de universiteit in haar laatste jaren zou het Rijks Athenaeum een sterk provinciaal karakter blijven houden en functioneren als een regionaal centrum voor hoger onderwijs. Hongaarse namen treft men onder de ingeschreven studiosi dan ook niet meer aan. Reeds in 1843 valt ook voor deze onderwijsinstelling het doek.Ga naar eind47
Dat de ‘naam en faam’ van de Franeker universiteit en de reputatie van haar onderwijs in het verre Hongarije nog lang daarna ‘springlevend’ was, blijkt ten slotte nog eens duidelijk uit een schrijven van de Hongaarse gereformeerde ‘superintendens’ Gabriël Báthorij [Báthory Gábor].Ga naar eind48 Op de 6de december 1856 schrijft deze vanuit Nagykőrös een lange - in het Latijn gestelde - brief aan de professoren te Franeker, met name gericht aan die van de facultas theologica, waarin hij o.a. informeert naar de studiemogelijkheden in Franeker voor de Hongaarse theologiestudenten, en expliciet navraag doet naar het beschikbare aantal stipendia.Ga naar eind49
Wie niet beter wist, zou waarlijk denken dat het jaar 1811 aan de universiteit te Franeker geruisloos was voorbijgegaan ...Ga naar eind50
| |
| |
| |
Appendix I - Nicolaus Vedelius (1640).
N.B.:
Beschrijving gebaseerd op het Auditorium Academiae Franekerensis (1995), 123-126:
51/1640.9a Collegium Hungaricum, in quo disputationibus LI controversiae theologicae, quae nobis cum omnibus adversariis intercedunt, sunt propositae. Franekerae, Idzardus Alberti, 1640. 12o; [4],185,[3] pp.
Nomina respondentium:
1. | Disputatio I, quae continet praecognita seu de theologia in genere. Resp. Stephanus Sepsi; pp. 1-7. - ASt 3459. |
2. | Disputatio II, quae est de Scriptura Sacra, I Resp. Nicolaus Zabolai; pp. 7-12. - ASt 3443. |
3. | Disputatio III, seu de Scriptura Sacra, II Resp. Johannes Tsernatfalvi; pp. 12-16. - ASt 3499. |
4. | Disputatio IV, quae est de Deo, I Resp. Andreas P. Almassinus; pp. 17-19. - ASt 3525. - In Series: Almassi. |
5. | Disputatio V, quae est de Deo, II Resp. Joh. Balyick Debrecinus; pp. 19-22. - ASt 3526. |
6. | Disputatio VI, quae est de Deo, III Resp. Sebastianus Cegledi; pp. 22-25. - ASt 3575. |
7. | Disputatio VII, quae est de operibus creationis I, de angelis, coelo, inferno. Resp. Martinus Beoshasi; pp. 25-27. - ASt 3588. |
8. | Disputatio VIII, quae est II de creatione, nim. de homine et paradiso. Resp. Joannes Zebegnyey; pp. 28-31. - ASt 3599. - In Series: Zebegnyei. |
9. | Disputatio IX, quae est I de praedestinatione, nim. de praedestinatione Christi, angelorum item, nec non hominum, considerata in genere. Resp. Johannes Zilizi; pp. 31-34. - ASt 3600. |
10. | Disputatio X, seu II de praedestinatione, quae est de electione, nim. de illius definitione, divisione, causa efficiente. Resp. Johannes Gidofalvi; pp. 34-37. - ASt 3601. |
11. | Disputatio XI, quae est de electionis forma, objecto seu materia, et fine. Resp. Alexius Mogyorosius; pp. 37-38. - ASt 3605. - In Series: Mogyorosi. |
| |
| |
12 | Disputatio XII, de electionis effectis et adjunctis. Resp. Johannes S. Rozgoni; pp. 38-39. - ASt 3500. |
13 | Disputatio XIII, de reprobatione, prior. Resp. Michael Szentpeteri; pp. 39-41. - ASt 3648. |
14 | Disputatio XIV, secunda de reprobatione. Resp. Petrus Thallyai; pp. 41-43. - ASt 3649. |
15 | Disputatio XV, de providentia Dei, I. Resp. Andreas Uyfalusi; pp. 43-46. - ASt 3650. |
16 | Disputatio XVI, de providentia Dei, II. Resp. Nicolaus Zabolai; pp. 46-49. - ASt 3443. |
17 | Disputatio XVII, quae est tertia de providentia. Resp. Andreas P. Almassius; pp. 50-53. - ASt 3525. |
18 | Disputatio XVIII, quae est de peccato in genere. Resp. Joannes [S.] Rozgoni; pp. 53-55. - ASt 3500. |
19 | Disputatio XIX, quae est I de peccato primo. Resp. Joh. Balyick Debrecinus; pp. 55-57. - ASt 3526. |
20 | Disputatio XX, seu II de peccato primo. Resp. Sebastianus Cegledi; pp. 57-58. - ASt 3575. |
21 | Disputatio XXI, quae est I de peccato originis. Resp. Martinus Beoshasi; pp. 59-60. - ASt 3588. |
22 | Disputatio XXII, quae est II de peccato originis. Resp. Michael Szentpeteri; pp. 61-62. - ASt 3648. |
23 | Disputatio XXIII, quae est III de peccato originis. Resp. Petrus Thallyai; pp. 63-64. - ASt 3649. |
24 | Disputatio XXIV, quae est IV de peccato originis. Resp. Andreas Uyfalusi; pp. 64-65. - ASt 3650. |
25 | Disputatio XXV, quae est IV de peccato originali simul et actuali. Resp. Joannes Zebegnyei; pp. 66-67. - ASt 3599. |
26 | Disputatio XXVI, de libero arbitrio in statu peccati. Resp. Alexius Mogyorosius; pp. 68-69. - ASt 3605. |
27 | Disputatio XXVII, de lege. Resp. Johannes Zilizi; pp. 69-70. - ASt 3600. |
28 | Disputatio XXVIII, de evangelio et speciatim de consiliis evangelicis, disp. I. Resp. Sebastianus Cegledi; pp. 70-71. - ASt 3575. |
29 | Disputatio XXIX, seu II de consiliis evangelicis. Resp. Martinus Beoshasi; pp. 71-72. - ASt 3588. |
| |
| |
30 | Disputatio XXX, de persona Christi. Resp. Michael Szentpeteri; pp. 73-74. - ASt 3648. |
31 | Disputatio XXXI, seu I de officio Christi. Resp. Petrus Thallyai; pp. 74-76. - ASt 3649. |
32 | Disputatio XXXII, seu II de officio Christi. Resp. Andreas Uyfalusi; pp. 76-78. - ASt 3650. |
33 | Disputatio XXXIII, seu III de officio Christi. Resp. Johannes Zebegnyei; pp. 78-80. - ASt 3599. |
34 | Disputatio XXXIV, seu IV de officio [et] speciatim morte Christi. Resp. Johannes Zilizi; pp. 80-82. - ASt 3600. |
35 | Disputaio [sic] XXXV, seu V de officio et speciatim morte Christi. Resp. Alexius Mogyorosius; pp. 83-84. - ASt 3605. |
36 | Disputatio XXXVI, seu VI de officio Christi, speciatim intercessione, regno, resurrectione et exaltatione Christi. Resp. Matthias Geontzi; pp. 84-86. - ASt 3697. |
37 | Disputatio XXXVII, quae est de vocatione externa et foedere Dei. Resp. Petrus Redmeczinus; pp. 87-89. - ASt 3699. - In Series: Redmeczi. |
38 | Disputatio XXXVIII, quae est I de sacramentis in genere. Resp. Petrus Szerenczi; pp. 89-91. - ASt 3713. |
39 | Disputatio XXXIX, seu II de sacramentis in genere. Resp. Steph. Gyori; pp. 92-95. - ASt 3720. - In Series: Giori. |
40 | Disputatio XL, quae est de sacramentis N.T. in specie. Resp. Steph. Laskai; pp. 96-102. - ASt 3714. |
41 | Disputatio XLI, quae est I de ecclesia, seu de natura et notis ecclesiae. Resp. Geor[g]. Szirmai; pp. 102-107. - ASt 3716. |
42 | Disputatio XLII, quae est II de ecclesia, nim. de ministris ecclesiae. Resp. Andreas Romoczai; pp. 107-114. - ASt 3717. - In Series: Romoczahazi. |
43 | Disputatio XLIII, quae est III de ecclesia, nim. de conciliis et disciplina ecclesiastica. Resp. Paulus Thamasi; pp. 115-120. - ASt 3715. |
44 | Disputatio XLIV, seu IV de ecclesia, quae est de monarchia papae et de Antichristo. Resp. Sebastianus Cegledi; pp. 120-127. - ASt 3575. |
45 | Disputatio XLV, seu V de ecclesia, quae est de monachis et votis monasticis. Resp. Petrus Thallyai; pp. 127-135. - ASt 3649. |
| |
| |
46 | Disputatio XLVI, seu VI de ecclesia, nim. de ecclesia in purgatorio. Resp. Andreas Uyfalusi; pp. 135-140. - ASt 3650. |
47 | Disputatio XLVII, quae est I de statu gratiae, hoc est, de conversione seu regeneratione hominis. Resp. Johannes Zilizi; pp. 140-147. - ASt 3600. |
48 | Disputatio XLVIII, seu II de statu gratiae, nim. de fide justificante et libertate christiana. Resp. Alexius Mogyorosius; pp. 147-153. - ASt 3605. |
49 | Disputatio XLIX, quae est de statu gloriae et antecedentibus quatuor extremis. Resp. Petrus Redmeczi; pp. 154-157. - ASt 3699. |
50 | Disputatio L, quae est I de sanctificatione et cultu Dei per bona opera lege morali praecepta. Resp. Matthias Gonczi; pp. 157-164. - ASt 3697. - In Series: Geontzi. |
51 | Disputatio LI, seu altera de cultu Dei per bona opera. Resp. Joh. Zebignyei; pp. 164-185 [= 175]. - ASt 3599. |
In: 51/1641.6a Opuscula theologica nova. - Cf. RMK III 1557. - Onjuiste paginering tussen pp. 50-70 en pp. 150-160.
51/1640.9b Idem. Franekerae, Joannes Arcerius, 1940 [sic]. 12o; [4],185,[3] pp.
In: 51/1641.6b Opuscula theologica nova. - RMK III 1557. - Onjuiste paginering tussen pp. 50-70 en pp. 150-160.
51/1640.9c Idem. Franekerae, Joannes Fabiani Deuring, 1640. 12o; [4],185,[3] pp.
In: 51/1641.6c Opuscula theologica nova. - RMKP 7605. - Onjuiste paginering tussen pp. 50-70 en pp. 150-160.
=
51/1641.6a Opuscula theologica nova. Franekerae, Idzardus Alberti, 1641.
12o; [8,64],[8],125,[1],[4],185,[3],246,[2] pp.
Index:
x. Cf. 51/1639.1 Oratio inauguralis. |
x. Ecclesiastes catholicus; [8],125,[1] pp. |
x. Cf. 51/1640.9 Collegium Hungaricum. |
| |
| |
Disputationes duae de fide patrum Veteris Testamenti:
52 | Disputatio theologica prior, de fide patrum Vet. Testam. Resp. Andreas P. Almassius, Hungarus. An veri fideles et sancti in Vet. Test. in Jesum Christum crediderint?; pp. 3-22. - ASt 3525. - Cf. 51/1640.2. - RMK III 1565. |
53 | Disputatio theologica secunda, de fide patrum Vet. Testam. Resp. Joannes Balyik Debrecinus, Ungarus; pp. 23-41. - ASt 3526. - RMK III 1566. |
54 | Disputatio theologica de sacrosancta Trinitate, qua I Epist. Joh. cap. 5 vers. 7 vindicatur a strophis Socinianorum. Resp. Burchardus Lomeierus, Zutphaniensis; pp. 42-60. - ASt? |
De libertate conscientiarum disputationes sex:
55 | De libertate conscientiarum, disp. I. Resp. Casparus Cumerus, Palatinus; pp. 62-75. - ASt? |
56 | De libertate conscientiarum, disp. II. Resp. Dan. Bokelmannus, Trans-Ysul.; pp. 76-83. - ASt? |
57 | De libertate conscientiarum, disp. III. Resp. Henricus Stephani, Clivo-Wesal.; pp. 84-94. - ASt? |
58 | De libertate conscientiarum, disp. IV. Resp. Tobias Sollingius, Clivo-Wes.; pp. 95-106. - ASt? |
59 | De libertate conscientiarum, disp. V. Resp. Herman. ab Holle, Gelro-Borcul.; pp. 107-120. - ASt? |
60 | De libertate conscientiarum, disp. VI, qua deciditur quaestio, anne magistratus orthodoxus bona conscientia et sine offensa Dei possit haereticis vere sic dictis seu idololatris nunquam permittere exercitium publicum vel conventicula privata? Resp. Georgius Torma Szirmainus, Ung.; pp. 121-145. - ASt 3716. - RMK III 1568. |
De Deo et creatione quaestiones controversae centum et quinque breviter decisae:
61 | [De Deo quae[s]tio I-XIV]. Resp. Andreas Petri, Davent.; pp. 148-159. - ASt 3810. |
62 | [Quaest. XV-XXIX]. Resp. J. Petrus Biberus, Zutphan.; pp. 159-171. - ASt? |
63 | [Quaest. XXX-XXXVII]. Resp. P. Liesselius; pp. 171-181. - ASt? |
64 | [Quaest. XXXVIII-L]. Resp. Wern. Godefr. Pistorius; pp. 181-194. - ASt? |
65 | [Quaest. LI-LXX]. Resp. Bernh. Rusius; pp. 194-209. - ASt 3727. |
| |
| |
66 | [Quaest. LXX-XC]. Resp. Herm. Noldius; pp. 209-230. - ASt? |
67 | [Quaest. XCI-CVI (!)]. Resp. Winoldus Dieppenensis, Davent; pp. 230-246. - ASt? |
Loc: Hrb <AB 2428>; Jena <12o Bud theol 52>; BNP <D2 11961>; Cluj <R RMK 500> - N.B.: Een aantal disputaties, i.e. nrs. 54-59 en nrs. 61-67, stamt uit Vedelius' Deventer tijd. - Cf. RMK III 1557.
51/1641.6b Idem. Franekerae, Joannes Arcerius, 1641. 12o; [8,64],[8],125,[1],[4],185,[3],246,[2] pp. Loc: Tir <BO 2368> - RMK III 1557.
51/1641.6c Idem. Franekerae, Joannes Fabiani Deuring, 1641. 12o; [8,64],[8],125,[1],[4],185,[3],246,[2] pp.
Loc: FSHl <17 H 13; 24 J 16>; UBHl <Ung VI 174>; Sár <I 918 a,b>; Cluj <BMV C 394>; Tir <BO 5351/2>; Aiud <Hung 147> - RMKP 7605.
| |
| |
| |
Appendix II - Nicolaus Arnoldus (1654).
N.B.:
Beschrijving gebaseerd op het Auditorium Academiae Franekerensis (1995), 180-182:
64/1654.3 Heinrici Echardi, Lutherani, Scopae dissolutae seu fasciculus ejus controversiarum succincte refutatus, et quadraginta publicis disputationibus in Academia Franekerana dissolutus. Franekerae, Idzardus Balck, 1654. 8o; [36],640,[12] pp.
Carm.: Andr. P. Kallovius (lat); Joan M. Bereghi (lat); M.P.N. Almasi (lat); P.A.P.D.T. (lat.); S. Azari (lat); Joh. Arn[oldus] (lat.).
Index:
1. | Notarum ad Echardi fasciculum disputatio I [de Scriptura, de Deo]. Resp. Casparus P. Tiszabetsi, Hung.; pp. 1-16. - ASt 5017. |
2. | Disputatio II [de Deo, de natura Christi humana]. Resp. Casparus P. Tiszabetsi, Hung.; pp. 17-32. |
3. | Disputatio III [de natura Christi humana, de unione personali]. Resp. Casparus P. Tiszabetsi, Hung.; pp. 33-48. |
4. | Disputatio IV [de unione personali, de propositionibus personalibus, de communicatione idiomatum]. Resp. Casparus P. Tiszabetsi, Hung.; pp. 49-64. - Cf. RMK III 1882 [Disp. I-IV]. |
5. | Disputatio V [de communicatione idiomatum]. Resp. Thomas P. Tiszabetsi, Hung.; pp. 65-80. - In Index: ‘Frater Caspari P. Tiszabetsi’. - ASt 5228. |
6. | Disputatio VI, qua vindicantur argumenta orthodoxa, quibus idiomata essentialia divinae naturae Christi humanae non esse transitive communicata probatur [et de omnipotentia]. Resp. Thomas P. Tiszabetsi, Hung.; pp. 81-96. - Cf. RMK III 1882 [Disp. V-VI]. |
7. | Disputatio VII, qua ostenditur humanam naturam Christi in abstracto non esse omnipotentem, omnisciam [et de cultu adorationis]. Resp. Martinus P. Nagy Almasi, Hungarus; pp. 97-112. - ASt 5263. |
8. | Disputatio VIII, de adorabilitate humanae naturae Christi [et de potestate judiciaria, de virtute vivificandi, de praesentia hominis Christi in his terris]. Resp. Martinus P. Nagy Almasi, Hungarus; pp. 113-128. |
| |
| |
9. | Disputatio IX, qua vindicantur argumenta orthodoxa, quibus probatur humanam Christi naturam non esse ubique praesentem. Resp. Martinus P. Nagy Almasi, Hungarus; pp. 129-144. |
10. | Disputatio X, continens continuationem vindiciarum argg. orthod. ex ratione depromptorum contra omnipraesentiam carnis Christi [et de articulis symboli apostolici, de descensu ad inferos, de resurrectione, de ascensione ad coelos]. Resp. Martinus P. Nagy Almasi, Hungarus; pp. 145-160. - Cf. RMK III 1881 [Disp. VII-X]. |
11. | Disputatio XI, de praesentia humanitatis Christi sessione ad dexteram Dei, et Spiritu S. etc. [et de libertate in agendo, de peccato]. Resp. Johannes P. Jaz-Berenyi, Hungarus; pp. 161-178. - ASt 5285. |
12. | Disputatio XII, de peccato. Resp. Johannes P. Jaz-Berenyi, Hungarus; pp. 179-194. |
13. | Disputatio XIII, de peccato [et de traduce animae, de lege Dei]. Resp. Johannes P. Jaz-Berenyi, Hungarus; pp. 195-210. |
14. | Disputatio XIV, de lege Dei [et de evangelio]. Resp. Johannes P. Jaz-Berenyi, Hungarus; pp. 211-226. - Cf. RMK III 1880 [Disp. XI-XIV]. |
15. | Disputatio XV, de evangelio [et de differentia sacramentorum V. et N.T., de fide salvifica]. Resp. Andreas Wilmanius, Ungarus; pp. 227-242. - ASt 5257. |
16. | Disputatio XVI, de fide infantum, fide electorum propria, et praedestinatione. Resp. Andreas Wilmanius, Ungarus; pp. 243-258. |
17. | Disputatio XVII, de praedestinatione. Resp. Andreas Wilmanius, Ungarus; pp. 259-274. |
18. | Disputatio XVIII, de praedestinatione. Resp. Andreas Wilmanius, Ungarus; pp. 275-290. - Cf. RMK III 1883 [Disp. XV-XVIII]. |
19. | Disputatio XIX, de praedestinatione. Resp. Johannes Bereghi, Ungarus; pp. 291-306. - ASt 5268. |
20. | Disputatio XX, de praedestinatione. Resp. Johannes Bereghi, Ungarus; pp. 307-322. |
21. | Disputatio XIX [sic], de praedestinatione. Resp. Johannes Bereghi, Ungarus; pp. 323-338. |
| |
| |
22. | Disputatio XXII, de praedestinatione, paenitentia et justificatione. Resp. Johannes Bereghi, Ungarus; pp. 339-354. - Cf. RMK III 1874 [Disp. XIX-XXII]. |
23. | Disputatio XXIII, de sacramentis. Resp. Andreas Calovius, Ung.; pp. 355-370. - In Index: Kallovius. - ASt 5387. |
24. | Disputatio XXIV, de sacramentis [et de baptismo]. Resp. Andreas Calovius, Ung.; pp. 371-386. |
25. | Disputatio XXV, de baptismo. Resp. Andreas Calovius, Ung.; pp. 387-402. |
26. | Disputatio XXVI, de baptismo. Resp. Andreas Calovius, Ung.; pp. 403-418. - Cf. RMK III 1876 [Disp. XXIII-XXVI]. |
27. | Disputatio XXVII, de baptismo. Resp. Stephanus Gidofalvi, Ung.; pp. 419-434. - In Index: ‘Stephanus Gidofalvi defendendam detulit Andreae Korotz Sepsi’. - ASt 4734?, 5262 (Gidofalvi); 5355 (Korotz Sepsi). - Cf. RMK III 1879 [Disp. XXVII]. |
28. | Disputatio XXVIII, de baptismum [sic]. Resp. Stephanus P. Banyai, Ung.; pp. 435-450. - ASt 5312. |
29. | Disputatio XXIX, de baptismo [et de sacrosancta eucharistia]. Resp. Stephanus P. Banyai, Ung.; pp. 451-466. |
30. | Disputatio XXX, de sacrosancta eucharistia. Resp. Stephanus P. Banyai, Ung.; pp. 467-480. |
31. | Disputatio XXXI, de sacrosancta eucharistia. Resp. Stephanus P. Banyai, Ung.; pp. 481-496. - Cf. RMK III 1871 [Disp. XXVIII-XXXI]. |
32. | Disputatio XXXII, de sacrosancta eucharistia. Resp. Steph. Fekete Nemethi, Ung.; pp. 497-512. - ASt 5338. |
33. | Disputatio XXXIII, de sacrosancta eucharistia. Resp. Steph. Fekete Nemethi, Ung.; pp. 513-528. |
34. | Disputatio XXXIV, de sacrosancta eucharistia. Resp. Steph. Fekete Nemethi, Ung.; pp. 529-544. |
35. | Disputatio XXXV, de sacrosancta eucharistia. Resp. Steph. Fekete Nemethi, Ung.; pp. 545-560. - Cf. RMK III 1878 [Disp. XXXII-XXXV]. |
36. | Disputatio XXXVI, de sacrosancta eucharistia. Resp. Stephanus Budaeus, Hung.; pp. 561-576. - ASt 5339. |
37. | Disputatio XXXVII, de sacrosancta eucharistia et adiaphoris. Resp. Stephanus Budaeus, Hung.; pp. 577-592. |
| |
| |
38. | Disputatio XXXVIII, de adiaphoris. Resp. Stephanus Budaeus, Hung.; pp. 593-608. |
39. | Disputatio XXXIX, de adiaphoris. Resp. Stephanus Budaeus, Hung.; pp. 609-624. |
40. | Disputatio XL, de adiaphoris. Resp. Stephanus Budaeus, Hung.; pp. 625-640. - Cf. RMK III 1875 [Disp. XXXVI-XL]. |
Loc.: UBG <D h beta 62/1>; UBA <378 G 20>; FSHl <176 M 19>; OSzB <RMK III 1882/a>; Cluj <R 83692> - N.B.: De gedrukte Dedicatio is gedateerd: ‘2 Kal. Maji 1654’.
N.B.:
Professor Nicolaus Arnoldus zette zijn reeks van disputaties tegen de (theologische opvattingen van de) Duitse lutheraan Heinricus Echardus / Heinrich Eccard (1615-1669) ook in de daarop volgende jaren voort. Zo verscheen nog in 1676 een Editio secunda, met de tekst van in totaal 42 oefendisputaties:
Heinrici Echardi, Lutherani, Scopae dissolutae, seu fasciculus ejus controversiarum contra Reformatos succincte refutatus. Editio secunda. Franequerae, Johannes Gyselaer, 1676. 8o; [16],627,[13] pp. Loc: Oxf <8o O 78 Th>; BNP <D2 4351>; Deb <C 390>
Onder de 21 respondenten komen we hier echter geen namen tegen van Hongaarse peregrini.
| |
| |
| |
Bronnen en Literatuur
Boeles, W.B.S. 1878-1889. Frieslands Hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker, 2 delen. Leeuwarden: H. Kuipers. |
Borovszky, Samu 1898. ‘Debreczeni irók és tanárok, 1588-1700.’ Irodalomtörténeti Közlemények [Budapest], 9: 448-465. |
Borsa, Gedeon e.a. (eds.) 1990-1996. Régi Magyar Könyvtár, III-dik kötet [K. Szabó - Á. Hellebrant, e. Pótlások, kiegész'itések, jav'itások, 5 delen. Budapest: Országos Széchényi Könyvtár. - Afk.: RMKP |
Borsa, Gedeon e.a. (eds.) 1971-2012. Régi Magyarországi Nyomtatványok: 1473-1670, 4 delen. Budapest: Akadémiai kiadó/ Bibliotheca Nationalis Hungariae. - Afk.: RMNy |
Bozzay, Réka & Sándor Ladányi (eds.) 2007. Magyarországi diákok holland egyetemeken, 1595-1918 // Hongaarse studenten aan Nederlandse universiteiten, 1595-1918. [Magyarországi diákok egyetemjárása az újkorban, 15]. Budapest: Eötvös Loránd Tudományegyetem. - Afk.: Bozzay & Ladányi |
Briels, J.G.C.A. 1974. Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630. [Bibliotheca Bibliographica Neerlandica, 6]. Nieuwkoop: B. de Graaf. |
Czegle, Imre 1972. ‘Amesius korai magyar tanítványai. Ismeretlen franekeri disputációk 1624-1625-bšl.’ Irodalomtörténeti Dolgozatok [Szeged], 77: 107-123. |
Dienes, Dénes (ed.) 2010. Elveszett és megtaláltatott ... Tanulmányok az Oroszországból visszatért sárospataki ritkaságokról. Sárospatak: Sárospataki Református Kollégium. |
Dienes, Dénes & János Ugrai (eds.) 2013. History of the Reformed Church College in Sárospatak. Sárospatak: Hernád kiadó. |
Emődi, András (ed.) 2005-2008. A nagyváradi Római Katolikus Egyházmegyei Könyvtár régi állománya // Altbücherbestand der Bibliothek der Diözese in Großwardein, 2 delen. Budapest/ Nagyvárad: Akadémiai kiadó/Egyházmegyei Könyvtár/ Országos Széchényi Könyvtár. |
Eredics, Péter 2001. ‘Johannes Cloppenburg professzor magyar könyvei.’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 117.1: 112-117. |
Eredics, Péter 2003. ‘Magyar vonatkozású könyvek kora újkori holland professzori könyvtárakban: Bibliotheca Venemaniana.’ [‘Hungarica in holländischen Professorenbibliotheken in der frühen Neuzeit: Die
|
| |
| |
Bibliotheca Venemaniana.’]. Könyv és Könyvtár [Debrecen], 25: 425-431. |
Eredics, Péter 2008. Ungarische Studenten und ihre Übersetzungen aus dem Niederländischen ins Ungarische in der Frühen Neuzeit. [Debrecener Studien zur Literatur, 14]. Frankfurt am Main etc.: Peter Lang. |
Fockema Andreae, S.J. & Th.J. Meijer (eds.) [1968]. Album Studiosorum Academiae Franekerensis, 1585-1811; 1816-1844. - I. Naamlijst der studenten. Franeker: T. Wever. - Afk.: ASt (samen met het desbetreffende volgnummer) |
Gömöri, György 1988. ‘A fiatal Coccejus magyar barátai és tanítványai.’ Acta Historiae Litterarum Hungaricarum [Szeged], 25: 189-196. |
Graaf, G.H. van de 1985. ‘Ontmoetingen met Zevenburgse en Hongaarse studenten te Franeker. Impressies uit hun dagboeken en brieven.’ G. Th. Jensma e.a. (eds.). Universiteit te Franeker, 1585-1811. Bijdragen tot de geschiedenis van de Friese hogeschool. Leeuwarden: Fryske Akademy, 90-101. |
Graaf, G.H. van de 1997. ‘Cum Deo. Magyar peregrinusok bejegyzései franekeri album amicorumokban.’ Mihály Balázs e.a. (eds.). Művelődési törekvések a korai újkorban. Tanulmányok Keserű Bálint tiszteletére. [‘Kulturelle Bestrebungen in der frühen Neuzeit’: Festschrift voor Prof. Bálint Keserű (JATE Szeged), ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag]. [Adattár, 35]. Szeged: József Attila Tudományegyetem, 117-133. |
Graaf, G.H. van de 2000. ‘Einunddreißig siebenbürgische Unitarier in einem niederländischen Krähennest.’ Mihály Balázs & Gizella Keserű (eds.). György Enyedi and Central European Unitarianism in the 16-17th Centuries. [Studia Humanitatis, 11]. Budapest: Balassi kiadó, 63-77. |
Koltay, Klára 1991. ‘Perkins és Ames recepciója Magyarországon 1660-ig.’ Studia Litteraria [Debrecen], 28: 99-114. |
Ladányi, Sándor 1985. ‘Ungarische Studenten an der Universität Franeker. Einflüsse der Universität von Franeker auf die ungarische reformierte Kirche im XVII. und XVIII. Jahrhundert.’ It Beaken [Leeuwarden/Ljouwert], 47.4: 195-199. |
Meijer, Th.J. (ed.) [1972]. Album Promotorum Academiae Franekerensis, 1591-1811. Franeker: T. Wever. - Afk.: APr |
| |
| |
Mózes, Huba 2000. ‘Vers- és jogtörténeti adalék 1647-ből.’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 116.4: 492-493. |
Nauta, D. e.a. (eds.) 1978-2006. Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, 6 delen. Kampen: Kok. - Afk.: BLGNP |
Nienes, A.P. van e.a. (eds.) 1985. De archieven van de Universiteit te Franeker, 1585-1812. Leeuwarden: Rijksarchief in Friesland. |
Obreen, H.T. (ed.) 1974. Franeker: Inventaris der archieven. Franeker: Telenga's drukkerij. |
Postma, Ferenc 1980. ‘Henricus Schotanus te Orléans. Enkele notities bij zijn inscriptie in het Liber Amicorum van Joannes Perez de Malvenda.’ J. Stellingwerff e.a. (eds.). Een vrije universiteitsbibliotheek. Studies over verleden, bezit en heden van de bibliotheek der Vrije Universiteit. Assen: Van Gorcum, 255-276. |
* Idem (met andere illustraties). In: Gens Schotana [Franeker], II/8b (1980): 18-40. |
* Idem (Frans). In: Mélanges dédiés à la mémoire de François Hauchecorne (1924-1981), i.e.: Bulletin de la Société archéologique et historique de l'Orléanais [Orléans], VIII/56 (1981): 11-52. |
Postma, Ferenc 1985a. ‘Abbe Wybes, drukker van academische disputaties te Franeker (1597-1599).’ De Vrije Fries [Leeuwarden/ Ljouwert], 65: 87-98. |
Postma, Ferenc (ed.) 1985b. Disputationes exercitii gratia. Een inventarisatie van disputaties verdedigd onder Sibrandus Lubbertus, prof. theol. te Franeker 1585-1625. - Met een Ten Geleide door J. Veenhof. Amsterdam: VU Uitgeverij. |
Postma, Ferenc & J. Veenhof 1985. ‘Disputen omtrent de predestinatie. Het logisch denken van Johannes Maccovius (1588-1644) en de doorwerking daarvan.’ G.Th. Jensma e.a. (eds.). Universiteit te Franeker, 1585-1811. Bijdragen tot de geschiedenis van de Friese hogeschool. Leeuwarden: Fryske Akademy, 249-263. |
Postma, Ferenc 1994. ‘Hebräische Grammatiken in Ungarn und Siebenbürgen, 1635-1992. Betrachtungen aus Anlaß einer neuen Bestandsaufnahme von A. Strbik.’ Studia Rosenthaliana [Amsterdam/ Assen], 28.2: 177-189. |
* Idem (Hongaars). In: Theológiai Szemle [Budapest], 37.1 (1995): 54-58. |
| |
| |
Postma, Ferenc 1995. Auf der Suche nach akademischen Drucken von Franeker (1585-1811) in den Spuren der Peregrinatio hungarica. [Theol. Diss.: Károli Gáspár Református Egyetem, Budapest]. Amsterdam: Privé-uitgave. |
Postma, F[erenc] & J. van Sluis (eds.) 1995. Auditorium Academiae Franekerensis. Bibliographie der Reden, Disputationen und Gelegenheitsdruckwerke der Universität und des Athenäums in Franeker, 1585-1843. [Minsken en Boeken, 23]. Leeuwarden/ Ljouwert: Fryske Akademy. - Afk.: Auditorium |
Postma, Ferenc 1997a. ‘Frustula Academica Franekerana. Eine erste Ergänzung zum Auditorium Academiae Franekerensis (1995).’ It Beaken [Leeuwarden/ Ljouwert], 59.3: 158-173. |
* Idem. In: Magyar Könyvszemle [Budapest], 114.1 (1998): 13-25. |
Postma, Ferenc 1997b. ‘Franeckera, az igaz keresztyéneknek híres akadémiájuk benne [oder die Frage, warum nach der Zerstörung von Heidelberg (September 1622) die sogenannte Peregrinatio hungarica sich von Heidelberg nach Franeker verlegt hat].’ Mihály Balázs e.a. (eds.). Művelődési törekvések a korai újkorban. Tanulmányok Keserű Bálint tiszteletére. [‘Kulturelle Bestrebungen in der frühen Neuzeit’: Festschrift voor Prof. Bálint Keserű (JATE Szeged), ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag]. [Adattár, 35]. Szeged: József Attila Tudományegyetem, 487-495. |
Postma, Ferenc 1998a. ‘Franeckera, az igaz keresztyéneknek híres akadémiájuk benne.’ // ‘Frjentsjer, dêr't de ferneamde Akademy fan 'e wiere kristenen stiet.’ It Beaken [Leeuwarden/ Ljouwert], 60.2: 129-141. |
Postma, Ferenc 1998b. ‘Franekeri akadémiai nyomtatványok nyomában. Három romániai tanulmányút élményei (1991-1993).’ Könyv és Könyvtár [Debrecen], 20: 113-133.
[= A Debreceni Kossuth Lajos Tudományegyetem Könyvtárának Közleményei, nr. 191. Debrecen 1998.] |
Postma, Ferenc 1998c. ‘Campegius Vitringa professzor (1659-1722) testimoniumai magyar diákok számára.’ Könyv és Könyvtár [Debrecen], 20: 151-161.
[= A Debreceni Kossuth Lajos Tudományegyetem Könyvtárának Közleményei, nr. 193. Debrecen 1998.] |
| |
| |
Postma, Ferenc 1999a. ‘Franekeri akadémiai nyomtatványok nyomában. Negyedik erdélyi tanulmányutam élményei (1994).’ Könyv és Könyvtár [Debrecen], 21: 233-256.
[= A Debreceni Kossuth Lajos Tudományegyetem Könyvtárának Közleményei, nr. 210. Debrecen 1999.] |
Postma, Ferenc 1999b. ‘Die Bibliotheken im heutigen Siebenbürgen/ Rumänien. Eine Schatzkammer für die europäische, bzw. niederländische Buchgeschichte und Buchforschung.’ A. Visser (ed.). In Search of the Republic of Letters. Intellectual Relations between Hungary and The Netherlands, 1500-1800. Wassenaar: NIAS, Netherlands Institute for Advanced Study, 83-91. |
Postma, Ferenc & Judit P. Vásárhelyi 2002. ‘Zwei unbekannte ungarischsprachige Lobgedichte aus Franeker: Das Magyar rhytmusok von Mátyás Gönczi (1642) und das Carmen Ungaricum von János Kisvárdai Lázár (1661).’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 118.1: 55-68. |
Postma, Ferenc 2005. ‘Ut thesauros sapientiae colligerem... Ein Brief von Sigismundus Nagy Borosnyai aus Utrecht, am 31. Mai 1736.’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 121.4: 442-448. |
Postma, Ferenc 2006a. ‘Peregrinatio librorum. Der große Auszug von Büchern aus den Niederlanden nach Ungarn und Siebenbürgen seit der Gründung der nordniederländischen Universitäten.’ August den Hollander, István Monok & Ferenc Postma (eds.). Studiosorum et librorum peregrinatio. Hungarian-Dutch Cultural Relations in the 17th and 18th Century. Amsterdam/ Budapest: Universiteit van Amsterdam/ Országos Széchényi Könyvtár, 15-18. |
Postma, Ferenc 2006b. ‘Veri amans, moribus gravis... Vitringas Testimonium für Stephanus Ványai, Franeker den 11. Juli 1714.’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 122.3: 362-365. |
Postma, Ferenc 2006c. ‘Die zwei Franeker Bücherinventare des siebenbürgischen Studenten Paulus Jászberényi (1670).’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 122.4: 483-491. |
Postma, Ferenc 2007a. ‘Das Franeker Bücherinventar des verstorbenen ungarischen Studenten Sámuel Vilmányi (Januar 1779).’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 123.2: 233-241. |
Postma, Ferenc 2007b. ‘In maximum Ecclesiae usum... Vitringas Testimonium für Gregorius Nagymihályi, Franeker den 9. Juni 1718.’ Magyar Könyvszemle [Budapest], 123.4: 498-503. |
| |
| |
Postma, Ferenc & Réka Bozzay 2009a. ‘Die Eintragungen aus den Niederlanden (1740-1743) im Stammbuch (Album Amicorum) von Stephanus Bányai [F. Bányai István] (1711-1767).’ Sárospataki Füzetek [Sárospatak], 13.3: [122]-144. |
Postma, Ferenc & Réka Bozzay 2009b. ‘Die Briefe von Stephanus Bányai [F. Bányai István] (1711-1767) an Prof. Ludovicus Casparus Valckenaer in Franeker, 1742-1760.’ Sárospataki Füzetek [Sárospatak], 13.3: 145-166. |
Postma, Ferenc 2010. ‘Magyarok és a franekeri egyetemi oktatás.’ Gábor Pusztai & Réka Bozzay (eds.). Debrecentől Amszterdamig. Magyarország és Németalföld kapcsolata. Debrecen: Printart-Press, 113-156. |
Postma, Ferenc & Judit P. Vásárhelyi 2011. ‘István Geleji Katona der Jüngere und seine drei ungarischsprachigen Gedichte aus dem Jahre 1654.’ Gábor Kecskeméti & Réka Tasi (eds.). Bibliotheca et Universitas. Tanulmányok a hatvanéves Heltai János tiszteletére. [Festschrift voor Dr. János Heltai (Universiteit Miskolc), ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag]. Miskolc: Miskolci Egyetem, 273-284. |
Postma, Ferenc 2011. ‘Das Itinerarium von Michaël Benedek (1773-1775) und seine vier Testimonia aus Franeker (Juni 1775).’ Mihály Imre e.a. (eds.). Eruditio, Virtus et Constantia. Tanulmányok a 70 éves Bitskey István tiszteletére. [Festschrift voor Prof. István Bitskey (DE Debrecen), ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag]. Debrecen: Debrecen University Press, deel 1, 371-390. |
Postma, Ferenc 2012. ‘In tantis mundi tumultibus... De vroegste albumbijdragen van Hongaren uit Franeker: Vijf inscripties in het Album Amicorum van Michaël Corvinus (1624).’ Acta Neerlandica. Bijdragen tot de Neerlandistiek [Debrecen], 9: 97-113. |
Postma, Ferenc 2014a. ‘Warum der ungarische Student Thomas Gyarmati [Gyarmati Tamás] im Februar 1669 aus der Provinz Friesland verbannt wurde, oder: Das recht peinliche Ende seiner Studienzeit an der friesischen Universität in Franeker.’ Réka Bozzay (ed.). Történetek a mélyföldről. Magyarország és Németalföld kapcsolata a kora újkorban. Debrecen: Printart-Press, 82-115. |
Postma, Ferenc (ed.) 2014b. Studenci z Rzeczypospolitej we fryzyjskim uniwersytecie we Franeker. Spis nazwisk i bibliografia. Kraków: Collegium Columbinum. |
| |
| |
Sluis, J. van & F[erenc] Postma 1990. Herman Alexander Röell (1653-1718) und seine ungarischen Studenten. [Peregrinatio Hungarorum, 5]. Szeged: József Attila Tudományegyetem. |
Sybrandy, S. 2007. ‘Academiedrukkers van de Franeker universiteit.’ Jos. M.M. Hermans e.a. (eds.). De Franeker universiteitsbibliotheek in de zeventiende eeuw. Beleid en belang van een academiebibliotheek. Hilversum: Verloren, 121-133. |
Szabó, Botond [Gáborjáni] 1985. ‘Piskárkosi Szilágyi Sámuel peregrinációja (1738-1742).’ Acta Historiae Litterarum Hungaricarum [Szeged], 21: 139-156. |
Szabó, Károly e.a. (eds.) 1879-1898. Régi Magyar Könyvtár, 3 delen. Budapest: A M. Tud. Akadémia könyvkiadó. - Afk.: RMK |
Szilády, Áron 1874. ‘Campegius Vitringa magyar tanítványai Franequerában.’ Magyar Protestáns Egyházi és Iskolai Figyelmező [Debrecen], 5: 43-50. |
Zhuravleva, E., N. Zubkov & E. Korkmazova (eds.) 1997. Displaced Books from Sárospatak Calvinist College Library (Hungary) in the collections of Nizhny Novgorod Regional Research Library. Catalogue. Moscow: Rudomino. - Afk.: SCCL |
* N.B.: Sinds maart 2006 is deze collectie terug in Sárospatak. - Zie in dit verband: Patricia Kennedy Grimsted & Konstantin Akinsha. ‘The Sárospatak Case: Rare Books Return to Hungary from Nizhnii Novgorod. A New Precedent for Russian Cultural Restitution?’ Art, Antiquity and Law, 11.3 (2006): 215-249. |
Zoványi, E. [= Jenő] 1902. ‘Brieven van Nederlandsche geleerden aan Hongaarsche geleerden.’ Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, 1: 423-436. |
Zoványi, Jenő & Sándor Ladányi (ed.) 1977. Magyarországi Protestáns Egyháztörténeti Lexikon. 3. Kiadás. Budapest: A magyarországi Református Egyház zsinati irodájának sajtóosztálya. - Afk.: Zoványi & Ladányi. |
| |
Archiefbronnen
‘Tresoar’, Leeuwarden:
Archief Universiteit Franeker, Inv. nrs. 13, 17, 18, 19, 83, 90, 91 en 92.
Staten-archief, Inv. nrs. G 1 (2), G 2 (9) en G 10 (4).
| |
| |
| |
Bibliotheken
Aiud |
- Biblioteca documentara ‘Bethlen’, Aiud (RO) |
Bas |
- Öffentliche Bibliothek der Universität, Basel (CH) |
BNP |
- Bibliothèque Nationale, Paris (F) |
Brx |
- Koninklijke Bibliotheek/ Bibliothèque Royale, Brussel/Bruxelles (B) |
CFP |
- Privé-Collectie Prof. Dr. Ferenc Postma, Venlo (NL) |
Cluj |
- Academia România, Filiala Cluj, Biblioteca, Cluj-Napoca (RO) |
Dbl |
- Trinity College Library, Dublin (IRL) |
Deb |
- Debreceni Református Kollégium Tudományos Gyűjteményei, Nagykönyvtár, Debrecen (H) |
Emd |
- Johannes a Lasco Bibliothek, Große Kirche, Emden (D) |
FSHl |
- Bibliothek der Franckeschen Stiftungen, Hauptbibliothek, Halle an der Saale (D) |
Hrb |
- Theol. Seminar der Evang. Kirche in Hessen und Nassau, Herborn (D) |
Jena |
- Universitätsbibliothek, Jena (D) |
JoCC |
- St. John's College, Library, Cambridge (GB) |
OszB |
- Országos Széchényi Könyvtár/ Hongaarse Nationale ‘Széchényi’ Bibliotheek, Budapest (H) |
Oxf |
- Bodleian Library, Oxford (GB) |
Pet |
- Russische Nationalbibliothek (voorheen “Saltykov-Scedrin”), St. Petersburg (RUS) |
ReB |
- Dunamelléki Református Egyházkerület Ráday Gyűjteménye, Budapest (H) |
Sár |
- Sárospataki Református Kollégium Tudományos Gyűjteményei, Nagykönyvtár, Sárospatak (H) |
Sibiu |
- Biblioteca documentara ‘Brukenthal’, Sibiu (RO) |
Sigh |
- Biblioteca Municipala, Sighişoara (RO) |
Strb |
- Bibliothèque Nationale et Universitaire, Strasbourg (F) |
Stut |
- Württembergische Landesbibliothek, Stuttgart (D) |
Tir |
- Biblioteca documentara “Teleki”, Tîrgu Mureş (RO) |
UBA |
- Universiteitsbibliotheek, Amsterdam (NL) |
UBCluj |
- Biblioteca centrala universitara “Lucian Blaga”, Cluj-Napoca (RO) |
| |
| |
UBG |
- Universiteitsbibliotheek, Groningen (NL) |
UBHl |
- Universitäts- und Landesbibliothek Sachsen-Anhalt, Halle an der Saale (D) |
UBLd |
- Universiteitsbibliotheek, Leiden (NL) |
UBMü |
- Universitätsbibliothek, München (D) |
ULC |
- University Library, Cambridge (GB) |
ULE |
- University Library, Edinburgh (GB) |
VUA |
- Bibliotheek der Vrije Universiteit, Amsterdam (NL) |
Wolf |
- Herzog-August-Bibliothek, Wolfenbüttel (D) |
* Uit- en bijgewerkte voordracht, destijds gehouden te Debrecen op 14 november 2008. |
* Verscheen eerder (2010) in kortere vorm in het Nederlands. In: It Beaken [Leeuwarden/ Ljouwert], 72.1-2: 19-54, en analoog in het Hongaars. In: Gábor Pusztai & Réka Bozzay (eds.). Debrecentől Amszterdamig Magyarország és Németalföld kapcsolata. Debrecen: Printart-Press, 113-156. |
| |
| |
| |
Illustraties
Bátai P. György (1662-1698) was een van de vele Hongaarse theologiestudenten van Campegius Vitringa Sr. Deze oefendisputatie verdedigde hij op 24 maart 1686, cf. RMK III 3388.
| |
| |
Szigeti Gyula István (1678-1740) disputeerde op 22 februari 1708 onder leiding van de hoogleraar filosofie Ruardus Andala. RMKP 7233.
| |
| |
Szathmári Paksi Pál (1730-1766) studeerde in Franeker o.a. medicijnen. Deze oefendisputatie verdedigde hij op 23 november 1757 onder leiding van professor Wilhelmus (Guilielmus) Ouwens. Een editio altera verscheen in 1760 te Kolozsvár, bij Stephanus Páldi. -Auditorium: 144/1757.lab.
| |
| |
Op 29 juni 1758 promoveerde Szathmári Paksi Pál te Franeker in de medicijnen. Professor Ouwens trad daarbij op als zijn promotor. Van deze disputatio pro gradu verscheen in 1760 te Kolozsvár een editio altera, bij Stephanus Páldi. -Auditorium: G/1758.3ab.
| |
| |
De Hebreeuwse grammatica van Kismarjai Veszelin Pál id. (gest. 1645/46) werd in 1643 gedrukt te Franeker en was bestemd voor het onderwijs in het Hebreeuws in het Hongaarse achterland. Professor Johannes Coccejus bezorgde deze uitgave en schreef de Praefatio. - RMK III 1604.
|
-
eind1
- Zie over het begin van de Peregrinatio hungarica naar Franeker en over de belangrijke rol van professor Sibrandus Lubbertus in dit verband: Postma 1997b en 1998a. - Zie verder over Lubbertus: BLGNP, 1: 143-145, resp. Auditorium, 3-11.
-
eind2
- Zie verder over Kosdi: Bozzay & Ladányi, s.v. - Hij was waarschijnlijk afkomstig uit Tiszakécske.
-
eind3
- Zo schreef bijv. Samuel Vilmányi [Vilmányi Sámuel] - een student afkomstig van het Collegium te Sárospatak, die naderhand in januari 1779 te Franeker zou overlijden - op 22 juni 1778 een bijdrage in het album amicorum van de Zevenburgse theologiestudent Emericus Katona [Katona Imre], die kennelijk - gekomen vanuit Leiden, waar hij ‘officieel’ als student stond ingeschreven - ook enkele dagen in Franeker doorbracht en bij dat bezoek Vilmányi aldaar ontmoette. [Zie Katona's album amicorum, aanwezig in de OSzK, Budapest: 112 Oct. Lat., 126 verso]. Zie verder over Vilmányi: Postma 2007a. - Katona is slechts een van de vele Hongaarse ‘bezoekers’ die we hier zouden kunnen noemen, zie nog beneden: Noot 10. - Zie in dit verband ook: Van de Graaf 1985 en 1997.
-
eind4
- Kondorosi had voorheen aan het Collegium te Debrecen gestudeerd: Bozzay & Ladányi, s.v. - Zie over hem ook: Zoványi & Ladányi, 335 (s.v.).
-
eind5
- Szilágyi, ‘Transylvano-Ungarus’, had aanvankelijk zijn opleiding genoten aan het Collegium te Nagybánya: Bozzay & Ladányi, s.v. - Zie over hem ook: Zoványi & Ladányi, 605 (s.v.).
-
eind6
- Deáki Filep, ‘Transylvano-Hungarus’, was afkomstig van het Collegium te Kolozsvár: Bozzay & Ladányi, s.v. - Zie over hem ook: Zoványi & Ladányi, 136 (s.v.).
-
eind7
- Zie in dit verband vooral: Van Nienes 1985.
-
eind8
- De ‘tranquillitas loci’ werd - naast de ‘humanitas’ der Franeker professoren - reeds door Abraham Scultetus als belangrijk punt van aanbeveling opgevoerd. Zie diens aanbevelingsbrief, gericht aan de rector magnificus en de overige Franeker professoren (d.d. 25 augustus 1623), in: Postma 1997b en 1998a.
-
eind9
- De Bursa, ofwel de mensa academica, bleef tot 1774 bestaan. Daarna kregen de peregrini een financiële ondersteuning (een zogenaamd ‘kostpensioen’) van de kant van de universiteit, resp. de Friese Staten - doch slechts beschikbaar voor 10 personen. In de archieven van zowel het Collegium te Sárospatak als dat te Pápa troffen we een brief aan van professor Everwinus Wassenbergh - beide gedateerd: Franeker, 21 juni 1784, beide met een identieke tekst, en voorzien van het zegel van de Franeker universiteit - waarin Wassenbergh - als rector magnificus - de Hungari nog eens officieel en expliciet op deze bijzondere ‘gunst’ (‘favor’) wijst. Ook al betreft deze ‘gunst’ uitsluitend (‘unice’) die Hungari, ‘qui Reformatam religionem profitentur’ (zoals zijn ambtgenoot in de theologie, professor S.H. Manger, er eigenhandig - onderaan de brief - voor alle duidelijkheid nog aan toevoegt), de brief
is luce clarius bedoeld als ‘reclame’ voor de Franeker universiteit. De opheffing van de Bursa en het beperkte aantal plaatsen hadden na 1774 in het Hongaarse achterland voor veel onzekerheid gezorgd, zie hier ook: Boeles, 1: 83-84. - Met dank aan Dr. Réka Bozzay, die mij op de brief in Pápa attendeerde, en aan Dr. Dénes Dienes, die mij een kopie toestuurde van de brief in Sárospatak.
-
eind10
- Zie boven: Noot 1. - Dat Lubbertus ook persoonlijk contacten onderhield met de Hongaren, blijkt bijv. uit zijn bijdrage in het album amicorum van Michaël Corvinus [Corvinus Mihály], gedateerd: Franeker, 28 februari 1624. Corvinus, afgestudeerd in Wittenberg, behoorde tot de allereerste Hongaarse ‘bezoekers’ van de Friese universiteitsstad. Zijn naam komt in het Franeker Album Studiosorum niet voor. Zie: Postma 2012. - N.B.: Was Michaël Corvinus een lutheraan (afkomstig uit Körmöcbánya), verreweg de meeste peregrini hoorden tot de Hongaarse gereformeerde kerk. Slechts van een viertal unitariërs (afkomstig uit Zevenburgen) vinden we de namen terug in het Franeker Album Studiosorum. Zie: Van de Graaf 2000. Vermeldenswaard in dit verband is ook de immatriculatie van Martinus Thomas Mogyoródi ‘Hungarus Ujhellyiensis’ [Mogyoródi Márton Tamás, zie ASt 13524], een monnik afkomstig uit Nagyvárad, die zich op 5 augustus 1771 - onder voorwendsel van een ‘proselyta’ (sic) te zijn - te Franeker liet inschrijven. Hij maakte zich daar evenwel zo onmogelijk, dat begin maart 1773 zijn relegatie volgde. Zie: Postma 2014a, 89. Zie verder over hem: Bozzay & Ladányi, s.v.
-
eind11
- Zo stond bijv. de hoogleraar Christianus Schotanus op de 16e april 1656 borg voor Andreas Egres Patacky [Egrespataki András, zie ASt 5499], terwijl enkele jaren later - op 24 november 1658 - zijn ambtgenoot Johannes Valckenier borg stond voor Johannes Gele Debreceni [Debreceni Gele János, zie ASt 5873, resp. 5946 (?)]. Beide peregrini waren afkomstig van het Collegium te Debrecen, cf. Borovszky, 453, resp. 452. Zie: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit Franeker, Inv. nr. 83, a.l. - Zoványi & Ladányi, 138 (Debreceni Gele János).
-
eind12
- Soms betaalde een hoogleraar zelf de promotie-kosten. Dat laatste deed bijv. professor Nicolaus Arnoldus - op 9 mei 1670 - ten bate van Johannes Köpeczi [Köpeczi János], die op 9 juni 1669 gepromoveerd was in de filosofie (zie Auditorium: G/1669.4). Andere peregrini werden door de Senaat ‘gratis’ gepromoveerd, bijv. de theologen Jacobus Cseh Csuzius [Csuzi Cseh Jakab] in 1665 (zie Auditorium: G/1665.2) en Stephanus K. Diószeghi [Diószegi Kis István] in 1666 (zie Auditorium: G/1666.2). Zie: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit Franeker, Inv. nr. 18, a.l. - Zoványi & Ladányi, 130-131 (Csuzi Cseh Jakab), resp. 151-152 (Diószegi Kis István). - Overigens onderhield Arnoldus ook met andere Hongaarse studiosi goede betrekkingen, bijv. met de Zevenburger Paulus Jászberényi [Jászberényi Pál, zie ASt
5790], die hem - bij zijn vertrek naar Engeland - de sleutels toevertrouwde van zijn koffer, die te Franeker achterbleef. Zie: Postma 2006c. - Zoványi & Ladányi, 283 (s.v.). - In dit verband kan ook Casparus P. Tiszabecsi [Tiszabecsi P. Gáspár, zie ASt 5017] nog genoemd worden, aan wie Arnoldus hoogstpersoonlijk een exemplaar schonk van zijn boek Religio sociniana refutata (Franeker 1654), ‘amicitiae testandae gratia’ [Loc.: Római Katolikus Egyházmegyei Könyvtár, Nagyvárad/Oradea (RO). Met dank aan bibliothecaris András Emődi, die me het desbetreffende exemplaar - op 12 october 2011 - ter plekke ter inzage gaf]. - Emődi, 2: 18-19 (nr. 42), cf. Auditorium: 64/1654.4a. - Zoványi & Ladányi, 639 (s.v.).
-
eind13
- Zie voor de vele Hungari die bij hem studeerden: Czegle 1972, resp. Auditorium, 86-103. Zijn invloed in de Hongaarse protestantse wereld is dan ook aanzienlijk geweest, zie daarvoor bijv.: Koltay 1991, resp. Dienes & Ugrai 2013, 35-38. - Zie verder over Amesius: BLGNP, 1:
27-31.
-
eind14
- Zo onderhield Andala bijvoorbeeld nauwe contacten met graaf Sándor Teleki, curator van het Collegium te Nagyenyed, in Zevenburgen. Zie: Postma 1999a. - Zie verder over Andala: BLGNP, 3: 21-22, resp. Auditorium, 299-324.
-
eind15
- Zie in dit verband ook: Eredics 2001. - N.B.: De Zevenburgse theologiestudent Colomannus Justus, ofwel Colomannus Igaz [Igaz Kálmán, zie ASt 4484], schonk op de 10e maart 1647 een fraaie Hongaarse Bijbel (Szent Biblia, in de vertaling van Gáspár Károlyi, en gedrukt: Amsterdam, János Jansónius, 1645) aan zijn geliefde Franeker leermeester Johannes Cloppenburg, ‘in perpetuae amicitiae et benevolentiae symbolum’ [Loc.: UBLd, Bibliotheca Thysiana <20>]. - Zie verder over Cloppenburg: BLGNP, 2: 127-129, resp. Auditorium, 158-174, en Postma 2014b, 81-103.
-
eind16
- Zie m.b.t. Vitringa Sr. en diens Hongaarse studenten: Szilády 1874, en ook: Postma 1998c, 2006b en 2007b. - Van Vitringa's Typus theologiae practicae, sive de vita spirituali ejusque affectionibus commentatio (Franeker 1716) verscheen in 1722 - kort voor zijn dood, op 31 maart 1722 - te Frankfurt an der Oder nog een vertaling in het Hongaars (van de hand van M.V.B.F. [Marosvásárhelyi Baba Ferenc]). - Zie verder over Vitringa Sr.:
BLGNP, 3: 379-382 (waar overigens de Hongaarse vertaling van diens Typus theologiae practicae niet vermeld wordt), resp. Auditorium, 237-251.
-
eind17
- Zie in dit verband met name: Van Sluis & Postma 1990. - N.B.: Aan de lange lijst van Röells Hongaarse studiosi dient de naam van de Zevenburgse student Georgius P. Zoványi [Zoványi P. György, zie ASt 9538] nog te worden toegevoegd - gelet op het lovende testimonium van Röell aangaande Zoványi, d.d. 8 maart 1698. De tekst van dit testimonium staat afgedrukt in: Ferencz Szilágyi, Zilah történelméből. Pest 1870, 42-43 (noot 33), en eveneens in: Névkönyv az erdélyi Ev. Ref. Anyaszentegyház számára 1881. Kolozsvár 1880, 64-65. - Zoványi & Ladányi, 708-709 (s.v.). - Zie verder over Röell: BLGNP, 4: 372-374, resp. Auditorium, 258-263. - Zie voor testimonia van andere Franeker professoren nog beneden: Noot 50.
-
eind18
- Zie in dit verband ook en met name: Eredics 2003. - Over Venema en de Hongaren: J.C. de Bruïne, Herman Venema. Een Nederlandse theoloog in de tijd der Verlichting. Franeker 1973, 74. - Zie verder over Venema: BLGNP, 3: 368-371, resp. Auditorium, 344-353.
-
eind19
- Zie verder over Vedelius: BLGNP, 1: 390-391, resp. Auditorium, 122-126.
-
eind20
- Zie verder over Arnoldus: BLGNP, 2: 37-38, resp. Auditorium, 180-188, en Postma 2014b, 104-113.
-
eind21
- Zie verder over Debreceni Hentes Mihály: Bozzay & Ladányi, s.v. - Borovszky, 452.
-
eind22
- Zie verder over Sikó B. János: Bozzay & Ladányi, s.v.
-
eind23
- Zie: SCCL, 53 (nr. 0159). - N.B.: De hier door ons gegeven beschrijving van dit exemplaar berust op autopsie (en verschilt daarom van die in het Auditorium, 167). - Zie inzake de terugkeer van de Sárospataker collectie uit Rusland: Patricia Kennedy Grimsted & Konstantin Akinsha, ‘The Sárospatak Case: Rare Books Return to Hungary from Nizhnii Novgorod. A New Precedent for Russian Cultural Restitution?’, Art, Antiquity and Law, 11.3 (2006): 215-249, en - wat de teruggekeerde collectie inhoudelijk betreft - nu met name ook: Dienes 2010. - Zie over de grote betekenis van de Hongaarse en Zevenburgse bibliotheken en archieven voor het (eigen) Franeker onderzoek: Postma 1998b, 1999a, 1999b en 2006a.
-
eind24
- Kismarjai Veszelin Pál Sr. was toentertijd predikant te Debrecen, zoals op het titelblad vermeld wordt. Als peregrinus had hij niet te Franeker gestudeerd, Coccejus kende hem nog persoonlijk uit diens studietijd te Bremen, zie: Gömöri 1988. Zie verder: Postma 1994 en 1999a. - Zoványi & Ladányi, 316 (s.v.). - Zie verder over Coccejus: BLGNP, 4: 92-98, resp. Auditorium, 117-122, en Postma 2014b, 56-66.
-
eind25
- Zie verder over Terentius: BLGNP, 5: 501-502, resp. Auditorium, 190-191.
-
eind26
- Zie verder over hem: Bozzay & Ladányi, s.v. - Zoványi & Ladányi, 577-578 (s.v.).
-
eind27
- Bijv. exegetische studies en Bijbel-commentaren van de Zevenburger Sámuel Szatmárnémeti, in de jaren 1682 en 1683 student te Franeker (zie ASt 8006) en later hoogleraar aan het Collegium te Kolozsvár. Zie: RMK III 3242, 3933, 4183, 4293, 4343 en 4344. Voor de publikatie van zijn Bijbel-commentaren hebben zich vooral de Franeker professoren Johannes vander Waeyen Sr. en Herman Alexander Röell ingezet. - Zoványi & Ladányi, 578-579. - Ook kan hier verwezen worden naar de Franeker publikaties van iemand als Stephanus M. Vécsei [Vécsei M. István, zie ASt 8351, resp. 8483], bijv. naar diens Analytica D. Johannis apostoli et euangelistae S. Apocalypseos paraphrasis, die in 1690 verscheen met een - gedrukte - ‘Approbatio’ van de Facultas theologica Franekerana, ondertekend door Herman Alexander Röell, ‘h.t. Decanus’. Zie: RMK III 3624. - Zoványi & Ladányi, 682-683 (s.v.).
-
eind28
- Bijv. het bekende boek - in twee delen - van Franciscus Fóris Otrokocsi [Otrokocsi Fóris Ferenc]: Origines Hungaricae [...]. Franeker 1693. Zie: RMK III 3797. In de Praefatio noemt hij de Franeker professoren Johannes vander Waeyen Sr., Campegius Vitringa Sr., Jacobus Perizonius en Jacobus Rhenferd, die zich voor de publikatie van zijn boek hebben ingezet. - Een jaar eerder (1692) verscheen te Franeker zijn EIPHNIKON seu Pacis consilium [...]. Zie: RMK III 3727. - Zoványi & Ladányi, 446-447
(s.v.).
-
eind29
- Zie wat de vertalingen betreft vooral: Eredics 2008. - Hier kan ook nog verwezen worden naar de Hongaarse vertaling van een werk van F.A. Lampe, die met de titel Gileadi balsamom in 1741 te Franeker werd gedrukt. De vertaling is van de hand van Stephanus Bányai [Bányai István, zie ASt 12220], afkomstig van het Collegium te Sárospatak. De druklegging van het boekje werd geheel door de Friese Staten bekostigd. Zie: Postma 1997a, 168 (M/1741.7), en Postma & Bozzay 2009a. - Zoványi & Ladányi, 46 (s.v.). - Voor verdere Franeker publikaties in het Hongaars, zie bijv.: RMK I 1064 (Mátyás Váradi, Franeker 1668) en RMK I 1383 (Sámuel P. Bándi, Franeker 1690). Zie daarvoor ook: Postma 1997a, 167 (M/1668.3) en Auditorium: M/1690.3. - Zoványi & Ladányi, 673 (Váradi), resp. 44 (Bándi).
-
eind30
- Zie voor een tweetal carmina in het Hongaars bijv.: Postma & Vásárhelyi 2002. - Ook kan hier nog verwezen worden naar een Hongaars gedicht - in drie delen - van de hand van Stephanus Katona Gelenus [Geleji Katona István, zie ASt 5013], geschreven voor de Oostfriese student Conradus Viglius Jhering. Het gedicht staat afgedrukt in een bundel Carmina gratulatoria, die in 1654 ter ere van Jhering te Franeker verscheen [Loc.: Strb ]. Zie: Postma & Vásárhelyi 2011. - Eerder - in 1647 - schreef de Zevenburgse student Colomannus Igaz [Igaz Kálmán, zie ASt 4484] een Hongaars gedicht (‘Epigramma ungaricum’) ter ere van
professor Laurentius Banck, bij diens inauguratie als hoogleraar in de rechten te Franeker (zie Auditorium: M/1647.2, resp. RMNy 2166). Zie voor de tekst van dit Hongaarse gedicht: Mózes 2000. - De hier gegeven voorbeelden maken duidelijk, dat de peregrini ook voor niet-Hongaren hun Hongaarse dichtader deden vloeien, wellicht tegen een daarbij behorende financiële vergoeding.
-
eind31
- De twee daarop volgende theologische disputen onder leiding van Lubbertus vonden plaats op resp. 1 maart en 25 juni 1589 (zie Auditorium: 1/1589.1-2). Het tempo ligt in deze begintijd dus bepaald nog niet hoog. Zie hierover meer uitgebreid: Postma 1985b.
-
eind32
- Zie hier vooral: Postma 1985a.
-
eind33
- Zie over Henricus Schotanus en diens studietijd te Orléans: Postma 1980.
-
eind34
- Hier zou bijv. ook verwezen kunnen worden naar de vele - collectieve, dus in groepsverband verdedigde - disputaties onder leiding van professor Johannes Maccovius, zie: Auditorium, 54-75. Zie in dit verband ook: Postma & Veenhof 1985, resp. Postma 2014b, 32-46.
-
eind35
- Zie: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit Franeker, Inv. nr. 13, a.l. - N.B.: In diezelfde vergadering van de academische Senaat besloot men ook om voortaan ieder jaar een Series lectionum te laten drukken (‘Decretum est, ut singulis annis circa finem canicularium publico programmate edatur hypotyposis lectionum proximo anno vel semestri habendarum a singulis professoribus’). Daarvan zijn er tot nu toe relatief weinig teruggevonden: De oudste Ordo lectionum et horarum dateert van 1629 (zie Auditorium: M/1629.1), de meest recente van 1792, zie: Postma 1997a, 169 (M/1792.3), resp. 171 (Afbeelding).
-
eind38
- Zie verder over hem: Bozzay & Ladányi, s.v. - Zoványi & Ladányi, 324 (s.v.).
-
eind39
- Van de peregrini promoveerden naast Jacobus Cseh Csuzius (1665) en Stephanus K. Diószeghi (1666) - zie boven: Noot 12 - in de theologie: Georgius T. Martonfalvi [Mártonfalvi Tóth György, zie Auditorium: G/1659.5], Samuel Koleserius Jr. [Köleséri Sámuel ifj., zie Auditorium: G/1684.2], en Paulus Gyöngyösi [Gyöngyösi Pál, zie Auditorium: G/1700.1]. - Zoványi & Ladányi, 393-394 (Mártonfalvi Tóth György), 344 (Köleséri Sámuel
ifj.) en 229-230 (Gyöngyösi Pál). - In de filosofie promoveerde naast Johannes Köpeczi (zie boven: Noot 12) op 19 september 1662: Michaël Rima Szombathi [Rimaszombati Mihály, zie ASt 6410, resp. APr, 39], ‘habita Disputatione Inaugurali de Concursu causae primae cum causis secundis’. Daarbij trad professor Arnoldus Verhel op als promotor. De promotie zelf geschiedde ‘gratis’. Van de gedrukte disputatio pro gradu kon tot nu toe geen exemplaar worden getraceerd. Zie: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit Franeker, Inv. nr. 17, a.l. - Zoványi & Ladányi, 511 (s.v.). - In de medicijnen promoveerden: Matthias Varadi [Váradi Mátyás, zie Auditorium: G/1669.5], Georgius Briccius de Viz-Akna [Vízaknai Bereck György, zie Auditorium: G/1695.13], Samuel Fagarasi [Fogarasi Sámuel, zie Auditorium: G/1700.9], Johannes Cseh Csuzius [Csuzi Cseh János, zie ASt 10060, resp. APr, 75, en eveneens: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Archief Universiteit Franeker, Inv. nr. 19, a.l.: ‘remissa disputatione inaugurali’, promotie op 18 maart 1701], Johannes Herczegh [Herczegh János, zie Auditorium: G/1703.6], Paulus Keresztesi [Keresztesi Pál, zie Auditorium: G/1725.1], Georgius Buzinkai [Buzinkai György, zie Auditorium: G/1733.1], Paulus Szathmari [Szathmári Paksi Pál, zie Auditorium: G/1758.3a], Samuel Verestói de Csér [Verestói Sámuel, zie Auditorium: G/1772.5, ‘gratis’], en Josephus Milesz [Milesz József, zie
Auditorium: G/1775.5, ‘gratis’]. - N.B.: Of Samuel N. Szoboszlai [Szoboszlai N. Sámuel, zie ASt 7122] - op 12 maart 1671 - eveneens te Franeker in de medicijnen is gepromoveerd, kon helaas op grond van de bewaard gebleven academische archivalia niet worden bevestigd. Zie in dit verband: RMK III 2557. Ook in het in 1972 gepubliceerde APr komt zijn naam niet voor.
-
eind40
- Zie: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Staten-archief. Resolutie Gedeputeerde Staten van Friesland, d.d. 13 december 1585. Inv. nr. G 1 (2), a.l. - Zie verder over Aegidius Radaeus, ofwel Gillis vanden Rade: Briels 1974, 393-399, en over Radaeus' opvolgers als academiedrukkers: Sybrandy 2007. - Zie in dit verband ook: Boeles, 1: 307-316.
-
eind41
- Zie: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Staten-archief. Resolutie Gedeputeerde Staten van Friesland, d.d. 11 februari 1603. Inv. nr. G 2 (9), a.l.
-
eind42
- Zie: ‘Tresoar’, Leeuwarden: Staten-archief. Resolutie Gedeputeerde Staten van Friesland, d.d. 6 december 1610. Inv. nr. G 10 (4), a.l.
-
eind43
- Het zoeken naar gedrukte Franeker Hungarica uit de 18e eeuw is dus geen zoektocht met een open einde. Dankzij de drie ‘Protocollen’ weten we, dat in deze periode voor de peregrini in totaal 79 disputaties (exercitii gratia én pro gradu) werden gedrukt, alsmede een Hongaars boek (i.e.: Stephanus/ István Bányai, Gileadi balsamom, Franeker 1741; zie boven: Noot 29), en een Programma funebre voor de - op 27 januari 1735 - overleden Zevenburgse student Michaël K. Pataki [Pataki K. Mihály, zie ASt 11983]. Van de 79 disputaties konden er tot op heden 11 (!) niet worden getraceerd, evenmin als het gedrukte Programma funebre uit 1735. Wel kennen we op grond van de ‘Protocollen’ de namen van de Hongaarse studenten/respondenten in kwestie, zoals bijv. Samuel Aszalay [Aszalay Sámuel, zie ASt 10982], Andreas Budai [Budai András, zie
ASt 11124], Georgius Némethi [Némethi György, zie ASt 11147], Josephus Losonczi [Losonczi József, zie ASt 12577], Johannes Szentesi [Szentesi János, zie ASt 13064], Gabriel Fülep de Ör [Őri Fülöp Gábor, zie ASt 13065] en Paulus Kökényesdi [Kökényesdi Pál, zie ASt 13175]. Ook in maar liefst 25 andere gevallen staan ons op dit moment niet meer de oorspronkelijke disputaties ter beschikking, maar vonden we de basisteksten als zodanig terug als onderdeel van onder andere Bijbel-commentaren (van H. Venema, zie bijv. Auditorium: 119/1762.1) en enkele Arabische tekstedities (van de hand van resp. E.L. Vriemoet, zie Auditorium: 127/1732.1, en S.H. Manger, zie Auditorium: 154/1767.2 en 154/1772.2). Zie in dit verband ook: Postma 1995, XXVII-XXXV.
-
eind44
- Zo trof bijv. de latere gereformeerde bisschop in Debrecen, Michaël Benedek [Benedek Mihály, zie ASt 13660] in 1774, onmiddellijk bij zijn aankomst als peregrinus in Franeker, nog acht (!) Hongaarse populares aan. In zijn Itinerarium - thans aanwezig in de bibliotheek van het Collegium te Debrecen [Sign.: R 585.15] - vermeldt hij het met vreugde. Zie: Postma 2011. - Zoványi & Ladányi, 66 (s.v.).
-
eind45
- Zie hierover boven: Noot 9. - Zie over (de geschiedenis van) de Bursa ook: Boeles, 1: 381-393.
-
eind46
- Vele peregrini bleven ook naderhand vanuit het Hongaarse achterland - door middel van correspondentie - met hun leermeesters/ professoren/ patres in de Nederlanden in nauw contact. Zie: Zoványi 1902 en ook Postma & Bozzay 2009b (István Bányai, vanuit
Sárospatak, met professor Ludovicus Casparus Valckenaer, in Franeker). - Sommigen legden ook - soms zeer gedetailleerd - rekenschap af van hun peregrinatio naar en resp. in de Nederlanden, zoals bijv. Sigismundus Nagy Borosnyai [Borosnyai Nagy Zsigmond, zie ASt 12022] in 1736. Zie: Postma 2005. - Zoványi & Ladányi, 92-93 (s.v.).
-
eind47
- Zie in dit verband nu ook: De Vrije Fries [Leeuwarden/ Ljouwert], 91 (2011). Een themanummer rond de opheffing van de universiteit te Franeker in 1811.
-
eind48
- Zie verder over Gábor Báthory Jr. (1798-1872): Zoványi & Ladányi, 56-57, resp. 304.
-
eind49
- Aanwezig in: GAF [Gemeente-archief Franeker], Franeker (Inv. nr. 4815). Zie: Obreen, 161.
-
eind50
- Zie hier tenslotte ook: Ladányi 1985. - Als gezegd, studeerden de meeste peregrini ijverig en met goed resultaat. Van sommige is nog een zogenaamd testimonium - een positief getuigschrift - bewaard gebleven, dat zij van de Franeker professoren vóór hun vertrek hadden meegekregen. Zo ontvingen bijv. Stephanus Ványai [Ványai István, zie ASt 10899] en Gregorius Nagymihályi [Nagymihályi Szomoló Gergely, zie ASt 11194] een lovend testimonium uit handen van Campegius Vitringa Sr. Zie: Postma 1998c, 2006b en 2007b. Later - in juni 1772 - zou Samuel B. Köpetzi ‘Hungarus Transilvanus’ [Köpeczi B. Sámuel, zie ASt 13503] bij zijn vertrek uit Franeker maar liefst vier testimonia meekrijgen, o.a. van professor Hermannus Venema [Loc.: Cluj ]. Dat laatste was - drie jaar later, in juni 1775 ook het geval bij Michaël Benedek [Benedek Mihály, zie boven: Noot 44]. Zie: Postma 2011. - Van Venema bleef ook het testimonium bewaard, dat hij in juli 1740 schreef voor Samuel Szilágyi ‘Debreczino Hungarus’ [Piskárkosi Szilágyi Sámuel, zie ASt 12191]: ‘Lecturis S. et P. Talem sese mihi, omnibusque, per totum annum, quo hic fuit, longe praestantissimus et eru[di]tioris indolis Vir, Samuel Szilagyi, Hungarus, comprobavit, ut sive vitae morumque habeatur ratio, sive ad studia et in iis progressus spectetur nemini secundus sit habendus. Institutiones etiam nostras summa cum diligentia frequentavit, seseque mihi auditorem praestitit adtentum, modestum et verba optimum: ad interrogata denique dextre et
perite respondit. Quibus nominibus cum mihi sit et futurus sit semper acceptissimus, sic de optima nota Eum omnibus velim commendatum, nullus dubitans quin, Divina secundante gratia, Vir Dei sit futurus, quo Ecclesia aedificetur. Quae meorum votorum summa est. Dabam Franequerae, IV. Non. Jul. MDCCXL. H. Venema.’ Cf. Szabó 1985. - Zie nog boven: Noot 17 (het positieve testimonium van Röell voor Georgius P. Zoványi, d.d. 8 maart 1698). - N.B.: Natuurlijk treffen we onder de vele Hongaarse peregrini ook de nodige ‘probleemgevallen’ aan, en zelfs een enkele delinquent. Zie: Postma 2014a.
|