Acta Neerlandica 10
(2015)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| ||||||||||||
István Bitskey
| ||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||
we echter bewijzen dat het geen uniek of toevallig verschijnsel was als een wetenschapper uit de Lage Landen naar Hongarije trok, maar eerder het resultaat van planmatig en voortdurend netwerken. De drijfkracht achter deze contacten was aartsbisschop Miklós Oláh, die in Nagyszombat een onderwijscultuur van hoog niveau introduceerde en Pozsony tot het regionale centrum van de studia humanitatis probeerde te maken. Hij gaf in zijn plannen de humanisten uit de Lage Landen een belangrijke rol zowel in de wetenschappen als in de opleiding. Het is dan ook even nuttig als interessant om deze intellectuelen zowel individueel als groep onder de loep te nemen. Miklós Oláh stond tijdens zijn verblijf in de Lage Landen tussen 1530 en 1542 in nauw contact met de representanten van het humanisme daar, correspondeerde vaak met Erasmus en met leden van het Collegium Trilingue Lovaniense (Drietalencollege),Ga naar eind2 dat door Jeroen van Busleyden (1470-1517) was gesticht. Dit instituut behoorde toen tot de aanzienlijkste humanistencentra van Europa. Vooral door de Griekse en Hebreeuwse literatuurstudie kreeg het groot aanzien.Ga naar eind3 Eén van de theologen, Adriaan Florent d'Edel, die eerder de opvoeder van de toekomstige keizer Karel V was geweest, werd in 1522 onder de naam Adrianus VI tot paus verkozen. Een van zijn eerste besluiten was om Erasmus in Rome uit te nodigen. De nieuwe paus wilde deze wetenschapper van formaat tot kardinaal verheffen. Hij hoopte met het Erasmiaanse humanisme voldoende tegenwicht te kunnen bieden tegen de steeds sneller verspreidende Reformatie. Erasmus nam echter zijn aanbod niet aan, hoewel hij het met de godsdienstige scheiding niet eens was. Over de Hongaarse contacten van Erasmus is al veel geschreven.Ga naar eind4 Het is ook bekend dat Oláh voor de dood van de grote humanist een elegie (Elegia ad sepulchrum Erasmi Roterodami) en twee epitaphia met dezelfde titel (Epitaphium Erasmi Roterodami) schreef.Ga naar eind5 Onder de vrienden van Oláh uit de Lage Landen vinden we ook Petrus Nannius (Peter Nanninck, 1500-1557), die in Alkmaar was geboren. Hij was eerst rector in zijn geboortestad, later werd hij benoemd tot professor van de Universiteit Leuven. Hij was beroemd om zijn uitgaven, zijn commentaren van een reeks van Griekse en Latijnse auteurs en zijn Latijnse oraties.Ga naar eind6 Hij was nooit naar het Karpatenbekken geweest, maar toch had hij talrijke contacten in Hongarije. Tussen 1535 en 1538 correspondeerde hij vaak met Miklós Oláh, van deze brieven gaf Amadée Polet er 21 uit.Ga naar eind7 Eén van de Demosthenes-uitgaven van Nannius werd aan Miklós Oláh opgedragen.Ga naar eind8 Nannius was één van de lezers van de manuscripten (Hungaria | ||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||
en Attila) van Oláh, de Hongaarse humanistische kerkelijke geestelijke in Brussel, en hij sprak er met grote waardering over.Ga naar eind9 De Leuvense wetenschapper legde, net als Erasmus, de rechtvaardigheid van de oorlog tegen de Turken en de noodzaak van de zelfverdediging uit in zijn werk Declamatio de bello turcis inferendo (Leuven, 1535). Aartsbischop Oláh had er ook een exemplaar van. Men kan veronderstellen dat Oláh, die ook secretaris van koningin Maria van Habsburg was, de Leuvense wetenschapper over de catastrofe van Mohács en de situatie daarna informeerde. De declamatie van Nannius beïnvloedde effectief de anti-Turkse literatuur van de regio onder andere de adhortatieve toespraak in dichtvorm van János Sylvester,Ga naar eind10 de uitstekende vertaler van het Nieuwe Testament, uitgegeven in 1544. De kritiek op de Turkse expansie van Erasmus, Nannius en Sylvester gebaseerd op de humanistische opvattingen ging later ook gepaard met de Wittenbergse geschiedenisopvatting in de latere Hongaarse literaire teksten, en dit dualisme vormde de retoriek van de Middeneuropese querela-literatuur tegen de verovering door de islam. De bekendste humanist uit de Lagen Landen die zich in Hongarije vestigde, was Nicasius Ellebodius Casletanus (Nicaise van Ellebode, 1535-1577), over wie zowel in de internationale als in de Hongaarse vakliteratuur talrijke waarderende bijdragen werden geschreven.Ga naar eind11 Hij was één van de beste filologen van de Griekse literatuur in zijn tijd, vertaalde in het Latijn en becommentarieerde de werken van Aristoteles en Aristophanes. Hij was geboren in Cassel (nu: Kassel) in het graafschap VlaanderenGa naar eind12 en studeerde tussen 1549 en 1554 aan de Universiteit Leuven vooral retoriek en Griekse literatuur. In de internationale universiteitsgeschiedenis is het niveau van het onderwijs van de universiteit bekend, en daar speelden ook de jezuïeten een belangrijke rol in.Ga naar eind13 In april 1554 ging Ellebodius in Rome studeren en werd daar tot het Collegium Germanicum toegelaten.Ga naar eind14 Zijn naam werd in 1555 in de matrikel ingevoerd, hij studeerde daar twee jaar filosofie en theologie. Uit de peregrinatieonderzoeken is bekend dat het nieuw gestichte collegium in Rome noch niet voldoende Duitse priesterkandidaten kon aantrekken, zodat de afgevaardigden van de jezuïeten de besten van de katholieke universiteit in de Lage Landen naar het collegium stuurden. De Hongaarse vakliteratuur verwijst naar de wantoestand van deze situatie, dat de eerste negentien studenten van het Collegium Germanicum grotendeels uit de Lage Landen kwamen, hoewel de stichter Ignatius van Loyola het Collegium met de intentie stichtte om een tegenwicht te vormen tegen de Reformatie in Duitsland. Vanwege de verspreiding van de Lutherse ideeën hadden de | ||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||
Duitse bisschoppen voorlopig geen geschikte kandidaten gevonden, dus werden alumni uit de Universiteit van Leuven geworven. Ellebodius ging na twee jaar Rome naar Wenen en van daar kwam hij op uitnodiging van de aartsbisschop van Esztergom, Miklós Oláh, naar Hongarije en werd tot leraar benoemd in Nagyszombat. In de stedelijke school gaf hij zeven uur per week Griekse taal en literatuur en hij verkreeg het tractement van een kanunnik van Esztergom. Verder nam hij aan het katholieke-reformatieprogramma van de aartsbisschop deel, tijdens het concilie van de diocees hield hij op 23 april 1561 een belangrijke toespraak over het gezag en de noodzaak van de conciliën (De authoritate et necessitate conciliorum).Ga naar eind15 Vervolgens ging hij naar Padua om geneeskunde te studeren, en vanaf 1571 vestigde hij zich als dokter in de filosofie en de geneeskunde voor altijd in Pozsony, en werd hofarts van de daar levende bisschop van Eger, de koninklijke stadhouder, István Radéczy. Ellebodius behoorde tot de intimi van de hoge geestelijke, woonde in zijn huis, bestudeerde samen met hem de klassieke auteurs en verzamelde met hem gesteenten en plantenrariteiten. Hij was gerespecteerd lid van de literatuurwetenschappers die zittend onder de beroemde lindeboom van de bisschop ideeën en geschriften uitwisselden.Ga naar eind16 Hij was bevriend met Hongaarse humanisten (Miklós Istvánffy, János Zsámboki, Zakariás Mossóczy, András Dudith), de botanicus Carolus Clusius, die in Wenen leefde en met Duitse en Italiaanse humanisten. Ellebodius correspondeerde vaak met zijn voormalige patroon, Gianvincenzo Pinelli, de mecenas van het humanisme in Padua. In zijn brieven noemde hij herhaaldelijk zijn geboorteland, Vlaanderen. In zijn brief van 22 juli 1572 benadrukte hij de voorrang van het literair werk, maar betuigde hij zijn spijt over de oorlogssituatie in Vlaanderen.Ga naar eind17 Toch bracht hij in 1575 een bezoek aan zijn thuisland, maar kort daarna keerde hij naar Pozsony terug en liet hij ook zijn bibliotheek overkomen. Hij hield niet van het hofleven en de bijhorende verplichtingen: hij voelde zich vrij in de West-Hongaarse stad als lid van de Europese respublica litteraria. Zijn vertalingen uit de klassieke Griekse literatuur, zijn commentaren en aantekeningen bleven grotendeels in manuscripten. Volgens zijn laatse wil werden deze door Radéczy naar Padua gestuurd, waarvan er nog steeds veertig van worden bewaard in de Biblioteca Ambrosiana in Milaan.Ga naar eind18 Zijn aantekeningen gemaakt tijdens zijn studie in Leuven en in Rome geven een gedetailleerd beeld van de toenmalige katholieke geesteshouding, van de verbinding tussen humanitas en religio in de tijd van de Renaissance. De uitstekende humanist die uit een klein Vlaams stadje naar Hongarije kwam en de | ||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||
grootste expert van Arisoteles van zijn eeuw werd, overleed in Pozsony, het centrum van de Renaissancecultuur in Hongarije. Hij was nog maar 42 toen hij door zijn patiënten met de pest werd besmet. Zijn grafsteen staat in de zuidelijke muur van de Sint-Maartenskathedraal.Ga naar eind19 Volgens het epitaaf van Miklós Istvánffy geschreven in disticha was de kennis van Nicasius niet minder dan ‘die van de zoon van de beroemde Stageira’ en om hem rouwen ‘Belgen, Germanen, Pannonen, Ausoniërs’, aldus de vertegenwoordigers van de studia humanitatis in heel Europa.Ga naar eind20 We overdrijven niet als we constateren dat we naast Erasmus en Justus Lipsius ook Ellebodius kunnen noemen als belangrijke figuur in de betrekkingen tussen de Lage Landen en Hongarije in de tijd van het humanisme. Zij drieën speelden een belangrijke rol in het geestelijke leven in het Karpatenbekken, maar alleen Ellebodius leefde en werkte ook geografisch gezien in Hongarije. Ellebodius was echter niet de enige wetenschapper uit de Lage Landen die ook persoonlijk Hongarije bezocht en er intellectuele opdrachten op zich nam. Een gelijkaardige loopbaan had ook Guilelmus Sulenius de Flandria, die uit het diocees van Trajectum (Utrecht) stamde, na zijn studies thuis ging hij ook in Rome studeren, waar hij in 1552 student van het Collegium Germanicum werd.Ga naar eind21 Hij moet identiek geweest zijn met Guilelmus Sulenius Colunna Geldrus, die zich op 14 april 1555 immatriculeerde in de Rijnnatie van de Weense Universiteit.Ga naar eind22 Hij behaalde hier zijn artium magister. In 1564 werd hij door aartsbisschop Oláh tot kanunnik van Pozsony benoemd, maar van zijn verdere activiteiten weten we helaas niets. Over de werkzaamheden van Arnoldus Gerardus Laurentianus Flandrus (Arnold Geeraerts) in Hongarije zijn onze gegevens ook onvolledig, hoewel hij zowel een belangrijke figuur van de Neolatijnse literatuur in de Lage Landen als in de humanistenkring van Pozsony was. Hij was geboren in Sint-Laurens vlak bij Brugge begin jaren 1500.Ga naar eind23 De bibliografieën kennen zijn verhandeling over het geloof (De fide catholica, Keulen, 1556), die hij aan zijn mecenas abt Martin opdroeg ‘ex Uterina Valle’ (‘vulgo Eusserthal dicitur’). Hier gaf hij een beknopte samenvatting van de katholieke geloofsartikelen en vooral van het gebruik van de zeven Sacramenten (De sacramentorum usu) gebaseerd uitsluitend op Bijbelse citaten.Ga naar eind24 Verder verschenen zijn Latijnse gedichten in verschillende bloemlezingen, verkreeg hij de titel poeta laureatus en schreef hij een iocus voor de verjaardag van Miklós Oláh.Ga naar eind25 Hij droeg zijn toespraak van 454 regels in dichtvorm, die hij in naam van het gepersonifieerde | ||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||
Hungaria geschreven had (Hungariae ad omnes Sacri Romani Imperii ordines pro subsidio adversus Turcam conferendo, supplex oratio, Ingolstadt, 1557), op aan György Draskovich, proost van Pozsony. Uit zijn werk bleek dat hij de politieke situatie van Hongarije onder de Turkse expansie goed kende en zoals uit de analyse van Mihály Imre duidelijk werd, maakte hij graag en met voldoende empathie gebruik van de topoi van het Hongaarse nationale lot in zijn adhortatio. Hij noemde de oude Hongaarse heldendaden, de bolwerkrol van het land, hij verweet de Duitse staten hun onverschilligheid, omdat ze de Hongaren niet hielpen met het verdedigen van het christendom.Ga naar eind26 Optimistisch vertrouwde hij op de kracht van de respublica christiana, op het standhouden van Hungaria tegen de Turkse expansie. Uit het voorwoord blijkt dat Miklós Oláh hem tot directeur van het gymnasium in Pozsony benoemd had. Zijn ondertekening was namelijk: ‘designatus moderator inclyti Gymnasii Posoniensis’. Nog in hetzelfde jaar, op 27 juli 1557, werd hij benoemd tot kanunnik van Pozsony. In het visitatierapport van de hoofddeken van 1561 werd hij als pastoor genoemd.Ga naar eind27 Hij werd vervangen in augustus 1562. Later keerde hij naar zijn geboorteland terug en hij zou gestorven zijn toen hij honderd jaar oud was. Alledrie de kanunniken uit de Lage Landen in Pozsony (Ellebodius, Sulenius, Arnoldus Gerardus) waren actieve leden van de humanistenkring rondom Miklós Oláh en István Radéczy, onderhielden contacten met Weense humanisten en met Italiaanse en Duitse literatuurwetenschappers, vooral dan uit Padua, Ingolstadt en natuurlijk uit Leuven. Maar deze humanistengroep in Pozsony was niet de enige geestelijke verbinding in het wetenschappelijke leven tussen de Lage Landen en Hungaria. Verder kregen jezuïeten uit de Lage Landen de opdracht van hun orde om aan de gestarte katholieke reformatie in het Koninklijk Hongarije deel te nemen. Aartsbisschop Miklós Oláh reorganiseerde in 1558 in Nagyszombat de kapittelschool en belastte de jezuïeten in 1561 met de leiding ervan.Ga naar eind28 Om het hoge niveau van de opleiding te garanderen nodigde hij buitenlandse leraren uit. In de lijst van de docenten staan namen van meerdere jezuïeten uit de Lage Landen. Een van hen was Hero Gerardus (1541-1601), die in het Friese Alkmaar, de stad naast het kasteel van graaf Egmont, was geboren. Hij studeerde in Wenen af en van daar nodigde de aartsbisschop hem uit naar Nagyszombat. Tussen 1561 en 1563 gaf hij als praeceptor van de humaniora retorica en poesis in de jezuïetenschool in Nagyszombat.Ga naar eind29 Later onderwees hij in Innsbruck, Dillingen en München. Ook uit | ||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||
de Lage Landen, uit Dinant (graafschap Namen) kwam Jacobus Somalius (1540-1562), die in 1560 in Rome novice werd. Van daar ging hij naar Nagyszombat, waar hij in 1562 op jonge leeftijd, kort na de opening van het college aan de pest overleed.Ga naar eind30 Naast hen vinden we in dit jaar aan het einde van de namenlijst van het college nog een Vlaming. Dit was Palma Acquisgranensis, de kok (coquus flander), die vanuit Wenen naar Nagyszombat was verplaatst.Ga naar eind31 In het veel grotere Weense college waren er veel meer docenten uit de Lage Landen. Op de namenlijst vinden we vaak de volgende inschrijvingen: flander, brabantinus, hagensis hollandus. De grootste autoriteit onder hen was Cornelius Brogelmans (1514-1578), die langer dan anderhalf decennium professor en prefect van het Weense college was.Ga naar eind32 In 1565 verschenen opnieuw twee namen uit de Lage Landen in de catalogus van het college te Nagyszombat. Een van hen was Theodoricus Tilmans, geboren in 1536 in Gent. Hij studeerde in Wenen, bracht slechts een jaar door in Nagyszombat en keerde daarna naar Leuven terug waar hij twee beneficia kreeg.Ga naar eind33 De andere was Theodorus Busaeus (1543-1609), geboren in het Gelderse Nijmegen. Hij studeerde in Keulen en Rome en in het academiejaar 1565-66 gaf hij colleges grammatica in Nagyszombat. Nadat het College aldaar in 1567 vanwege veel problemen (brand, pestepidemie, financiële problemen, problemen met de diocees) was opgeheven, moest ook het laatste lid van de orde tegen medio september de stad verlaten. Toen ging Busaeus naar Wenen, maar later keerde hij terug naar Hongarije. Twee decennia later, in 1586, werd de toestemming tot de stichting van een jezuïetencollege gegeven door de generaal-overste, nadat de orde dankzij bemiddeling van György Draskovich de landgoederen van het kapittel van Túróc had gekregen. Het college werd geopend in Znióváralja (tegenwoordig: Klástor pod Znievom, Slowakije), en naar hier werd Theodorus Busaeus, die in Hongarije al ervaring had opgedaan, uitgezonden. Hij vervulde vanaf 1592 vijf jaar lang verschillende functies. Hij was studiumprefect, rector spiritualis, daarna ‘consultor et admonitor’, hij was eigenlijk geestelijke leider van de instelling.Ga naar eind34 Ook in de catalogus van het college in Znióváralja vinden we nog twee namen uit de Lage Landen. De ene was Johannes Nicolaus Donius (1538-1594, geboren in Baelen aan de Nete), die als ‘brabantus’ staat vermeld. Hij was superior van deze missie en volgens de inschrijving sprak hij Vlaams, Duits en Italiaans (‘Loquitur flandrice, germanice, italice’).Ga naar eind35 De andere pater was Jacobus Aldenardensis Werniers (1559-1599), geboren | ||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||
in Oudenaarde, ten zuiden van Gent. Hij ging in Wenen theologie studeren, sprak Vlaams, Duits en Frans, preekte in het Duits en gaf syntaxis op school. Deze gegevens laten zien dat jezuïeten uit de Lage Landen in de stichtingspogingen van jezuïetencolleges in West-Hongarije een belangrijke rol speelden. Velen van hen werden vanuit Wenen voor een bepaalde tijd naar de nieuw gestichte colleges in Nagyszombat en later naar Zniováralja (na de verplaatsing ervan naar het college in Vágsellye) in het Koninkrijk Hongarije gestuurd om deze colleges te helpen. Ze werkten daar onder zware omstandigheden en verrichtten nuttig werk. De vroege jezuïetenopleiding, zoals Tibor Klaniczai tijdens het onderzoek naar de studiën in Leuven en Rome vaststelde, wortelde diep in de wereld van het humanisme en de superieuren probeerden de jezuïeten, de leiders van de katholieke reformatiebewegingen, met gegronde kennis van het humanisme te wapenen.Ga naar eind36 De jezuïetendocenten uit de Lage Landen die het trivium in het Latijn onderwezen, verspreidden deze cultuur en bestuurden het geestelijk leven van de colleges in Nagyszombat, Znióváralja en Vágsellye tot 1605. In dat jaar werden deze instellingen vanwege de oorlog opgegeven. Treffend is de opmerking van István Mészáros, volgens wie de onderwijshervorming van aartsbisschop Oláh het voorbeeld van de academies in de Lage Landen volgde.Ga naar eind37 Dit overzicht kan nog niet volledig zijn. Verdere bronnenuitgaven kunnen nog nieuwe gegevens opleveren. Toch kunnen we vaststellen dat de geestelijke betrekkingen tussen de Lage Landen en het Koninklijk Hongarije in de zestiende eeuw veelzijdiger waren dan tot nog toe bekend was. We kunnen aannemen dat de Midden-Oost-Europese regio met zijn multiconfessionele karakter en met de tolerante instelling van keizer Maximiliaan er ook toe bijdroeg dat voor veel intellectuelen uit de Lage Landen de driehoek Wenen-Praag-Pozsony aantrekkelijk werd om daar te werken. Sommigen hoopten daar hun literaire ambities tot bloei te brengen, anderen wilden hun confessionele doelen dienen. Het katholieke reformatiestreven bereikte vanuit Leuven via Rome en Wenen het Karpatenbekken en gepaard met de humanistenopleiding kon het zijn effect uitoefenen. Onderzoek hiernaar kan het beeld van de cultuurgeschiedenis van onze regio en de uitstraling van het humanisme uit de Lage Landen richting Oosten verfijnen.
(Vertaald door Réka Bozzay) | ||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||
|
|