Acta Neerlandica 9
(2012)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||
Gábor Pusztai
| |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
over de koloniale misstanden als in zijn teksten? In dit artikel probeer ik het beeld van de kolonie te tonen dat Székely in zijn tekeningen liet zien en waarmee hij ‘Deli op z'n kop’ zette. | |||||||||
Van Debrecen naar MedanHet Rooms-Katholieke Hoofdgymansium in Debrecen maakte zoals elk jaar ook in 1906 de rapporten van de leerlingen openbaar.Ga naar eind8 Dat gebeurde in een boekje dat in de plaatselijke drukkerij werd gedrukt. In het jaarverslag van de school staat een lijst over het lerarencollege en een lijst van leerlingen per klas met alle eindcijfers per vak. Bij de vijfde klas staat de leerling László Székely. Achter zijn naam staat, zoals bij elke niet-katholieke leerling, zijn religie vermeld. Bij hem is dat joods, dat met ‘izr’ [izraelita] wordt afgekort. Daarna komen de vakken en de cijfers. Eerst de verplichte vakken: religie 3, Hongaars 3, Duits 3, Latijn 4, Grieks,Ga naar eind9 literatuur 3, tekenen 1, geschiedenis 3, geografie 3, wiskunde 4, sport 4. Daarna volgden de facultatieve vakken, waarvan Székely er maar één volgde: vrij tekenen, waarvoor hij het eindcijfer 1 kreeg. Ten slotte kwam het cijfer voor gedrag, een 2. Als men bedenkt dat de cijfers toen van 1 tot 5 werden gegeven, waarbij 1 uitstekend en 5 onvoldoende betekende, kan men snel tot de conclusie komen dat de jonge Székely geen goede leerling was. Er was maar één vak waarin hij uitblonk: tekenen. Zijn tekenleraar, Kornél Leszczynszky, moet wel erg tevreden zijn geweest over de prestatie van de toen veertienjarige Székely als hij zijn leerling een 1 gaf. Székely maakte deel uit van een kleine groep van tien leerlingen die uit de hele jaargang van 40 man tekenen als facultatief vak kozen. De andere facultatieve vakken, stenografie en zingen, trokken nog minder belangstelling. Daar zaten slechts zes leerlingen per groep. Bij de verplichte vakken haalde Székely geen goede cijfers om het zacht uit te drukken. Acht jaar later, in mei 1914, zat Székely samen met zijn neef, István Radnai, in Medan, de hoofdstad van Deli (oostkust van Sumatra) in Nederlands-Indië. Het leek erop dat hij van alle vakken die hij op het gymnasium had geleerd, niet veel zou kunnen gebruiken. Misschien kwam het beetje Duits dat hij na vijf jaar middelmatig beheerste, hem goed van pas. Daardoor kon hij in Deli met de blanken communiceren. Waarschijnlijk had Székely zelf ook niet vermoed dat zijn tekentalent en de kennis die hij | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
tijdens de lessen van meneer Leszczynszky verwierf, hem in de Nederlandse kolonie beroemd zouden maken. Schoolrapport van de toen 14 jaar oude László Székely uit 1906.
| |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
Zijn neef Radnai hield het in de tropen niet lang vol en vertrok weer naar Europa. Székely zei 18 jaar later in een interview aan de lokale krant Debreczeni Ujság het volgende hierover: Al tijdens onze eerste dagen werden we ziek. Daarna liepen we twee weken lang doelloos rond. We kenden noch de taal, noch de plaats waar we zaten. Opeens zei mijn neef: ‘Het is alsof ik de militaire kapel hoor spelen op het Márgiteiland in Budapest. Ik wil naar huis...’ Het scheelde niet veel of hij was in huilen uitgebarsten. Ik antwoordde dat we op een of andere manier aan geld zouden komen en dan kon hij naar huis. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Ik ging uiteindelijk naar de notaris van Medan van wie wij 11 gulden kregen.Ga naar eind10 Dat was voldoende voor mijn neef om de reis naar huis te beginnen. Ik zal nooit het moment vergeten, wanneer ik als jong broekie van twintig daar in den vreemde het schip zag vertrekken. Toen brak het laatste contact met vrienden, familie, verleden en vaderland.Ga naar eind11 Székely kreeg na enige tijd werk als assistent op een tabaksplantage. Het sollicitatiegesprek vond voor onze begrippen onder bijzondere omstandigheden plaats, maar toen was dat in Deli heel normaal. Bij het sollicitatiegesprek speelde het tekentalent van Székely geen enkele rol, hoewel pen en papier wel belangrijk waren bij het verkrijgen van de baan. Hij herinnert zich in een interview uit 1941: Ik zat op hari besar, wanneer op de plantages niet wordt gewerkt, op het terras van het hotel. Ik had geen idee waar ik werk kon vinden. Ik keek naar het verkeer van de straat, toen een jonge man aan mijn tafel ging zitten en mij in een voor mij vreemde taal aansprak. Ik zei tegen hem in het Duits dat ik hem niet begreep. Hij antwoordde eveneens in het Duits dat hij het raar vond dat ik op hari besar alleen aan een tafel zat. ‘Ik zit hier alleen omdat ik hier niemand ken. Trouwens ik heb geen reden om blij te zijn, ik zoek sinds een week werk, maar tot nu toe niets gevonden. Ik weet ook niet wie ik zou kunnen vragen.’ De jonge blanke man met rood haar riep verbaasd uit: ‘U weet niet aan wie u het moet vragen? Maar dat is toch niet moeilijk. Hier in de hal zijn er meerdere plantage-eigenaars die altijd op zoek zijn naar nieuwe werkkrach- | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
ten. Hebt u al met een van hen gepraat?’ ‘Ik durf ze niet aan te spreken.’ - was mijn antwoord. ‘Als u uw mond niet opendoet, zal u geen werk vinden.’ De jonge man vroeg aan één van de obers een stuk papier. Hij legde het stuk papier voor mijn neus. ‘Wat moet ik hier op schrijven?’ vroeg ik verbaasd. ‘Schrijft u maar het volgende: Geachte heer, ik wil met u spreken. Wilt u voor een moment naar de biljartzaal komen? - En nu nog tekenen.’ Ik deed wat hij zei. Hij gaf het stukje papier aan de ober en zei iets in het Maleis. ‘Wat gaat er nu gebeuren?’ vroeg ik ontzet. ‘Nou, de ober brengt het briefje naar de lange, dikke man die daar in de hal staat. Hij is Willem Bank, de directeur van de maatschappij bij die ik ook werk. Ze zijn altijd op zoek naar nieuwe ambtenaren. Dat is een maatschappij met Engels-Nederlands kapitaal.’ ‘In Europa kun je niet op een schrijfblokje werk vragen van een directeur van een NV.’ merkte ik op. ‘Wij zijn hier niet in Europa en wij doen niet veel aan etiquette.’ De directeur met kaal hoofd en snor nam het briefje in ontvangst en keek onze kant op. Mijn tafelgenoot duidde aan dat het om mij ging. De directeur knikte instemmend en ging naar de biljartzaal. Ik werd gewaarschuwd dat ik niet moest schrikken wanneer de directeur ging schreeuwen. Dat was zijn gewoonte. Voor de rest was hij heel aardig. In de biljartzaal zei ik tegen de directeur dat ik op zoek was naar een baan op een plantage. ‘Was er echt geen andere mogelijkheid mij met deze vraag lastig te vallen?’ riep hij. ‘Maar als we nou eenmaal hier zijn dan kunnen we de zaak regelen. Sinds wanneer zit u hier?’ ‘Sinds acht dagen.’ Hij nam me van top tot teen op en zei: ‘Vandaag is het de 16de, op de 20ste moet u zich melden op het kantoor van het emplacement. U krijgt 200 gulden salaris per maand, gratis woning, bediende, gratis medische verzorging. Boy, bon!’ De directeur schreef enkele woorden op het briefje en zei tegen mij dat hij op die bon een maandsalaris voor mij heeft voorgeschoten. Toen ik hem vroeg, waar ik het geld kan opnemen, antwoordde hij ongeduldig: ‘Waar u wilt. Dat is mijn zaak niet. Maar niet vergeten, op de 20ste op kantoor.’Ga naar eind12 | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
Deze tekening van László Székely is een typisch beeld uit het plantersleven. De blanke planter gaat na hari besar huiswaarts. In Deli waren er geen zon- en feestdagen wanneer er niet werd gewerkt, behalve de zogenaamde hari besar, de grote dag, twee keer per maand wanneer de koelies werden uitbetaald en de planters vrij hadden. Dit plaatje werd in Sumatra drie keer afgedrukt. Eerst verscheen de tekening op 28 juni 1924, op pagina 8, onder de titel: ‘Zoals het in Deli wel eens is’. De tekst onder het plaatje gaf de inhoud treffend weer: ‘The end of a perfect night’. De tweede keer werd het werk van de Hongaarse tekenaar op 3 juli 1926 op pagina 16 afgedrukt onder de titel: ‘Het uitstervende ras’. De tekst onder de tekening luidde: ‘De man die trouw blijft aan zijn hari-besars en vervoermiddel.’ De derde keer verscheen de tekening op 22 november 1926, op pagina 18, met de kop: ‘Uit ons tekeningenarchief’. Onder het plaatje was de reeds bekende tekst van de eerste publicatie te lezen: ‘The end of a perfect night.’
| |||||||||
De tekenaar SzékelySzékely had dus werk op een plantage. Het was geen makkelijke baan. Van zonsopgang tot zonsondergang was hij bezig. Als assistent had hij de leiding over enkele honderden koelies die of het oerwoud kapten of op de velden (op de kebon) met de tabaksplantjes bezig waren of moesten oogsten, drogen, sorteren. Maar naast zijn dagelijkse slopende werk bleef hij tekenen. Hij nam in 1915 deel met zijn tekeningen en aquarellen aan een tentoonstelling die voor kunstenaars in Noord- en Oost-Sumatra werd | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
georganiseerd. Het Weekblad voor Indië publiceerde een artikel met drie tekeningen van de jonge Hongaar met de titel: De caricaturist Szekely. De journalist, die zijn artikel met ‘R.’ ondertekende, looft Székely vooral vanwege zijn ‘raken kijk op Deli’, maar hoe je de naam van de jonge kunstenaar moest uitspreken, wist hij absoluut niet: Szekely (spreek uit Szekkly) is (zijn naam duidt het aan) Hongaar en geen professional. Hij werkt als tabak-assistent in het Langkatsche op de onderneming ‘Tamboenan’. Hoewel jong en kort in het land, heeft hij een raken kijk op Deli en zijn volk en weet zijn sujetten door aandikking en overdrijving (Ital.: caricare) juist te typeren, zonder in charges te vervallen, hoewel dit natuurlijk tot valsche verhoudingen en anatomische fouten leidt.Ga naar eind13 In het blad werden drie prenten van de jonge Hongaarse kunstenaar opgenomen. Het zijn foto's van aquarellen. De afdrukken zijn natuurlijk zwartwit, hoewel de originelen in kleur waren. Hierdoor mist de lezer natuurlijk veel van de oorspronkelijke indruk, maar de belangrijkste is toch te ontdekken. Deze drie plaatjes zijn typisch voor Székely's kijk op zijn omgeving. Hij schildert de wereld om hem heen en reeds op deze beelden wordt zijn latere focus al duidelijk: het plantersleven en de kritiek op de koloniale maatschappij. In het volgende houd ik me bezig met de kritische blik van de Hongaarse tekenaar op de Nederlandse kolonie. | |||||||||
Kritiek op de kolonieDe eerste tekening die in Weekblad voor Indië werd afgedrukt, heet Het heden. Een dikke, zelfvoldane planter zit in een riksja, zijn benen op zijn gemak gekruist en hij rookt een sigaar. Hij is het oertype van de koloniaal. Zijn witte pak, zonverbrand gezicht, toetoepjas, tropenhelm, grote snor en dikke buik zijn de attributen die blijk geven van het feit: hij hoort tot de planters van de oude stempel. Zijn hele houding straalt de zelfbewuste heerser uit. Hij voelt zich ver boven de inheemse koelies verheven. Voor de riksja gespannen holt de pezige, magere Chinese koelie, enkel gekleed in een kort broekje en een hoedje. Hij is diegene die het rijtuig voorttrekt en tegelijkertijd is hij de absolute tegenstelling van de planter. De koelie zwoegt, hij is bijna naakt en zo mager dat men zijn ribben wel tellen kan. Zijn gezicht is gespannen en vertrokken. | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
Het heden. Tekening van László Székely uit 1915, verschenen in Weekblad voor Indië (foto: Anneke Scholte).
Op het beeld kan men nog een Bengaalse broodbakker in de achtergrond zien. Zijn lange kleding, baard en zijn mand op het hoofd zijn typerend. Hij was blijkbaar een typisch verschijnsel in de straten van Medan anno 1915. Hij zal ook op latere tekeningen en aquarellen van Székely geregeld te zien zijn. Op deze tekening speelt hij schijnbaar geen rol. Hij lijkt met zijn alledaagse houding en bezigheid alleen maar een soort decoratie. Pas in contrast met de tweede tekening wordt zijn rol duidelijk. Het hele beeld is een metafoor van de kolonie. De riksjakoelie symboliseert de inheemse bevolking. Hij doet het werk, hij houdt de kolonie in beweging (trekt de riksja voort waarop de blanke zit). Hij verricht met grote inspanning en onder zeer slechte omstandigheden zijn werk. Tegelijk verdient hij bijna niets (hij is bijna naakt en broodmager). De grote winnaar is de blanke koloniaal. Hij zit duidelijk hoger (ook op de maatschappelijke ladder) dan de koelie, heeft veel geld, status en macht (hij is van top tot teen gekleed, hij is dik, rookt een sigaar en zit maar glunderend in de riksja te niksen). Op zich is dit beeld niet zo verrassend. Het behoorde tot de alledaagse koloniale taferelen in Medan, de hoofdstad van Deli, het paradijs van de planters. Het heden wordt pas interessant als we het in contrast met het | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
andere beeld De toekomst zien. Hier worden de rollen verwisseld. De magere Chinees zit in de riksja te roken, het hoofd geheven, de armen gekruist, gekleed in een wit pak. Hij laat zich voorttrekken door de dikke blanke planter, die slechts een kort broekje draagt en het hoedje van de ‘hongkong’ op heeft. Een schokkend beeld voor het toenmalige publiek. De eeuwenlang gekoesterde superieure houding van de Europeaan wordt tenietgedaan. Veel erger nog, de verachte, inferieure inheemse arbeider wordt boven de blanke verheven. De blanke, beroofd van alle machtsattributen (zoals het witte pak, de tropenhelm, sigaar) moet zelfs koeliewerk verrichten, terwijl de koelie zelf de plaats van de blanke in de riksja heeft ingenomen, met alle typerende kenmerken van de Europeaan. Niet meer de inheemse arbeider wordt uitgebuit door de blanken, maar juist omgekeerd. Een schrikbeeld voor de Europeanen van toen. Dat dit niet de normale gang van zaken is, wordt door de houding van de Bengaal uitgedrukt. De broodbakker schrikt zich te pletter van dat gezicht, zodat zijn mand van zijn hoofd valt en hij laat ook een potje vallen, dat op de grond in stukken valt. Bij de twee aquarellen horen ook jaargetallen. Bij Het heden is 1915 vermeld, dus inderdaad het jaar, wanneer het schilderij is gemaakt. Op De toekomst ziet men het jaartal 2000 dat naar een wel zeer verre toekomst verwijst. Toch is hier de duidelijke maatschappijkritiek van Székely zichtbaar. Hij erkent dat de koloniale verhoudingen oneerlijk zijn en dat die ook niet eeuwig kunnen blijven duren. De uitbuiting van de inheemse bevolking zal kwaad bloed zetten en de overheersten zullen de overheerser worden. De rollen zullen worden omgedraaid. De blanken worden koelies, de koelies worden de bazen. Hoe radicaal deze aquarel van Székely was, kunnen we pas begrijpen als we het toenmalige politieke klimaat onder de loep nemen. De politieke, maatschappijkritische boodschap van deze aquarel ging ook voor de meest gematigde Nederlandse politici te ver. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog en ondanks de ethische politiek (die in 1901 met de troonrede van koningin Wilhelmina een begin nam) was dit beeld, deze gedachte ook voor de radicaalste ethicus onacceptabel. Het ging ook voor de radicale blanke denkers te ver. Ethici waren van plan de inheemse bevolking betere leefomstandigheden te bieden, vooral op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg, maar de omkering van de rollen van koloniaal en gekoloniseerde was ook voor hen ondenkbaar. | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
De toekomst. Tekening van László Székely uit 1915, verschenen in Weekblad voorlndië (foto: Anneke Scholte).
Ze wilden de kolonie zeker niet opgeven, alleen maar hervormen, rechtvaardiger maken. Als gevolg van het nieuwe koloniale beleid waren er veranderingen in de politiek in Nederlands-Indië. De hervormingen van de ethici op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg gingen de jonge, zelfbewuste Indonesiërs echter te langzaam. Voor hen was al vrij gauw de onafhankelijkheid het belangrijkste ideaal. Er werden door inheemsen politieke groeperingen en partijen opgericht, zoals Budi Utomo (1908) die een emancipatie-ideaal lanceerde, de Indische Partij (1912) die als eerste het onafhankehjkheidsideaal verwoordde, de radicale Sarekat Islam (1912) die in 1917 het ‘zondige kapitalisme’ in zijn partijprogramma veroordeelde,Ga naar eind14 de Indisch Sociaal Democratische Vereniging (1914) die in 1920 werd omgedoopt tot de PKI (Indonesische Communistische Partij) die zeer radicaal was en zich openlijk tegen de regering keerde. Van de kant van de Indische regering werden voorzichtige stappen ondernomen in richting democratisering. In 1916 werd in Batavia de Volksraad opgericht, een adviserend lichaam waar ook inheemse vertegenwoordigers een plaats kregen. De zogenaamde ‘November Verkla- | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
ring’ van gouverneur generaal Van Limburg Stirum, waarin hij aankondigde de Volksraad meer bevoegdheden te geven, wekte valse hoop bij de inheemse bevolking omdat de gedane beloften door de G.G. snel werden teruggenomen.Ga naar eind15 Ook internationaal kon men over ‘het ontwaken van Azië’ spreken. Japan had de Europese grootmacht Rusland in een bloedige oorlog verslagen (1904-1905), de Filippijnen kregen na de Spaans-Amerikaanse oorlog (1898) van de USA een soort onafhankelijkheid, in Brits-Indië bestond al sinds 1885 het Indiase Nationale Congres dat in de Eerste Wereldoorlog meer zelfstandigheid kreeg. Er waren dus tekenen genoeg in binnen- en buitenland zodat men het toekomstbeeld van Székely niet eens zo raar had moeten vinden. Toch gingen verreweg de meeste Europeanen ervan uit dat Nederlands-Indië ook over honderd jaar en nog veel langer zou bestaan en de koloniale maatschappij geen wezenlijke veranderingen zou vertonen in vergelijking met hun tijd, 1915 dus. Alleen de radicale inheemse politici gingen ervan uit dat een soortgelijke verandering die Székely in zijn tekening in 1915 liet zien, de toekomst kon, of zelfs moest zijn. De geschiedenis heeft ons geleerd het jaar 2000, dat Székely nog veilig in de verte leek, nog een veel te ruime schatting was. De veranderingen gingen razend snel. Reeds in 1942 kwam er een abrupt einde aan de blanke overheersing in Nederlands-Indië. Met de Japanse bezetting is een definitieve breuk gekomen in Het heden en opeens was De toekomst van Székely waar geworden. En dat beeld was überhaupt niet zo grappig als zijn aquarel. Een meer uitgewerkte versie van De toekomst vinden wij in het weekblad Sumatra afgedrukt. Székely was sinds de oprichting van dat blad in 1924 medewerker van de redactie. Als karikaturist zorgde hij voor grappige plaatjes over het plantersleven, lokaalpolitieke kwesties en de koloniale maatschappij. Op 14 juni 1924 stond op pagina 8 die tekening onder de kop: Deli op z'n kop. Op dit plaatje is de situatie dezelfde als in De toekomst uit 1915. De dikke planter trekt de riksja, slechts in een broekje gekleed, zwetend en zwoegend, terwijl de Chinees in het rijtuig een sigaar zit te roken. Het verschil tussen de twee beelden is dat de Chinees op deze tekening uit 1924 geen wit pak draagt. Daardoor verliest hij een machtsattribuut van de heersende klasse. In al zijn naaktheid en met de sigaar in zijn mond, wordt de Chinees hier meer een karikatuur dan een bedreiging. Zijn houding en sluwe blik zijn voor de lezer eerder een lachwekkend beeld dan een angstaanjagend gezicht. De redactie heeft ook een tekst onder de tekening geplaatst: ‘Hoe wij hier in Sumatra van een Hongkong-ritje weten te genieten. Tekening speciaal ontworpen en | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
uitgevoerd om de familie in Holland een idee te geven hoe wij hier leven en hoe de werkverdeling is tussen den Hongkong-Chinees en ons Blanda's. (Of de Chinees het juiste aantal wervels heeft, hebben wij niet kunnen vaststellen.)’Ga naar eind16 Hier staat de tekening op zich, zonder het spiegelende Het heden. De oorspronkelijke tekening De toekomst uit 1915 ontleende zijn kracht uit het contrast met het andere schilderij Het heden. De tekening die in Sumatra negen jaar later verscheen, kon niet meer van dit contrast profiteren. De ernst van de tekening wordt door de tekst verminderd. De redactie zorgde ervoor dat de lezers van de krant het beeld meer als karikatuur opvatten en niet als kritische waarschuwing, als onrustwekkend toekomstbeeld. De titel werd veranderd en de nieuwe titel geeft duidelijk aan dat het hier niet om een voorspelling gaat, maar om een omgekeerde wereld: Deli op z'n kop. En de tekst onder de tekening zorgt ervoor dat de lezers aan het lachen worden gebracht. Het was voor iedereen duidelijk dat de werkverdeling juist omgekeerd was. En de opmerking over het thuisfront in Nederland maakt de onwetende landratten in Holland, die nooit in Indië geweest waren en geen idee hadden van de koloniale toestanden, belachelijk. De tekst is dus dermate ironisch dat daardoor ook de tekening zijn ernstige bedoeling en zijn scherpte verliest. Székely heeft dus een kritische tekening gemaakt die de uitwerking moest zijn van zijn vroegere schilderij De toekomst. Maar de scherpe kritiek die uit dit schilderij uit 1915 sprak werd door het karikaturale karakter van het plaatje uit 1924 én het commentaar dat de redactie bij de tekening plaatste, gedempt. Iets vergelijkbaars gebeurt met het schilderij Het heden uit 1915 wanneer dat door Székely tot een tekening wordt uitgewerkt en in het weekblad geplaatst. Deze variatie van het schilderij Het heden verscheen op 2 augustus 1924 in Sumatra, op pagina 8 onder de titel Deli van de toekomst. Hier kunnen we een gemotoriseerde riksjakoelie zien, die niet meer met behulp van zijn eigen kracht, maar door een motorfiets het rijtuig voorttrekt. Toch beschikt de koelie over alle attributen van de riksjakoelies op het schilderij Het heden: hij is mager, draagt alleen een broekje en een hoedje. In de riksja zitten twee Europeanen, een oude, dikke planter, kaal, met een snor, in het wit gekleed en met geheven hoofd, gekruiste benen en armen, bewust van zijn macht en status. Naast hem zit zijn vrouw: oud, dik, lelijk, met een smakeloos hoedje op en met een minachtende, zure uitdrukking op haar gezicht. | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
Deli van de toekomst tekening van Lászlo Székely uit 1924, verschenen in Sumatra.
Deli op z'n kop tekening van Lászlo Székely uit 1924, verschenen in Sumatra.
| |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
De tekst bij de tekening luidt: ‘Hoe onze tekenaar zich voorstelt van het Ambacht van Hongkong-trekker een mensenwaardig bestaan te maken. (Het zweet-lapje blijft als poetslap gehandhaafd.)’ Opvallend is, dat de kritische kijk van Székely, zonder het contrastbeeld met de omgekeerde rollen, verdwenen is. In Deli van de toekomst blijft koloniale hiërarchie van Het heden gehandhaafd en Het heden wordt als de toekomst gepresenteerd. Er is geen omkering, geen halfnaakte dikke planter die de riksja voorttrekt, geen zelfvoldane koelie in het rijtuig. De kritiek is verdwenen. Wat overblijft is een onschuldige, vermakelijke tekening waar het koloniale lezerspubliek smakelijk om kon lachen. De tekeningen Deli van de toekomst en Deli op z'n kop in hun vorm van 1924 missen dus de sterke en serieuze kritiek op de kolonie van Het heden en De toekomst uit 1915.
Ten slotte wil ik nog over een schilderij schrijven dat naar mijn weten in Indische kranten nooit gepubliceerd werd. Het gaat om een aquarel in het bezit van de KITLV in Leiden. Het schilderij vormt geen directe kritiek op de kolonie, maar laat een scène zien die niet paste in het ideaalbeeld van de koloniale blanken. Het gaat om de verarmde Europeaan die langzaam afzakt op de maatschappelijke ladder. Dat is de eerste fase van het ‘verindischen’, het schrikbeeld van elke koloniaal. Het was een fenomeen dat bekend was in de kolonie, maar er werd niet graag over gesproken. Het beantwoordde niet het beeld van de superieure blanken over zichzelf. De jonge Europeaan op het schilderij van Székely kan financieel niet meer dat bieden wat bij zijn Europese status hoort. Zijn kleren zijn gescheurd en oud. Hij wordt omringd door zijn crediteurs, terwijl hij tevergeefs naar geld zoekt in zijn lege broekzakken. De vijf crediteurs om hem heen zijn twee Europeanen, een Chinees, een Bengaal en een Javaan. De twee Europeanen achter de schuldenaar zijn behoorlijk opgewonden. Ze zijn waarschijnlijk niet alleen bezorgd om het geld, maar ook om de status van de Europeaan. De afgezakte landgenoot in het midden maakt de reputatie van de blanken namelijk slechter door zijn gedrag. | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
Deze aquarel van László Székely heeft geen titel en werd naar mijn weten in de Nederlandse kolonie nooit in een krant afgedrukt of elders gepubliceerd. Op het einde van de 20e eeuw verscheen ze echter wel twee keer in druk: eerst in de anthologie Witnesses to Sumatra van Anthony Reid uit 1995 (Kuala Lumpur, Oxford University Press, Oxford, Singapore, New York), de tweede keer in het tijdschrift Indische Letteren, in 1997 als illustratie bij het artikel Een ‘lasterlijk geschrijf’? Bij alle twee publicaties was een Engelse tekst onder de tekening afgedrukt: ‘A young European frantically searching his shabby clothes for money, surrounded by his creditors.’ Deze zin is meer een uitleg dan een titel bij het schilderij. Volgens mij zou Aan lager wal een mogelijke titel van deze aquarel kunnen zijn. Het originele schilderij is in bezit van het KITLV [HISDOC: m 48].
| |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
Zijn kleding is niet alleen slordig, maar hij houdt zich ook niet meer aan de etiquette van de tropen: zijn jas is losgeknoopt, terwijl de twee andere Europeanen een keurig gesloten toetoepjas dragen, zoals het toen hoorde. De wenkbrauwen fronsend en de hand heffend, helemaal in smetteloos wit gekleed schreeuwen zij tegen de arme Europeaan. De Chinees staat nederig, maar duidelijk geld eisend tegenover de jonge Europeaan, de halfnaakte Javaanse schoenmaker houdt een paar nieuwe witte schoenen in zijn linkerhand en in zijn rechterhand toont hij de bon (schuldbrief) waarop het bedrag staat dat hij moet krijgen. De Bengaalse broodbakker staat met zijn enorme mand op het hoofd en roerloos gezicht achter de jonge Europeaan. Het hele tafereel straalt de tragiek van de verarmde man uit. De aan lager wal geraakte Europeaan die het prestige van de blanke kolonisten ondergraaft. Hij zit echt aan de grond, hij kan niet eens meer aan de inheemsen zijn schuld betalen. Dat was een onderwerp waarover het liefst werd gezwegen in de kolonie, maar dat Székely zelf bekend moest zijn. Toen hij met zijn neef István Radnai op 8 mei 1914 in Medan aankwam, verwachtten de twee jonge Hongaren zeer snel een vette baan te krijgen en meteen veel geld te verdienen. De werkelijkheid was ontnuchterend, zoals hierboven verteld. Twee weken later, op 22 mei schreef Radnai in zijn dagboek: De uitzichten om hier een baan te vinden zijn niet bijzonder goed. We krijgen de ene afwijzing na de andere. Meestal 2 á 3 per dag. Misschien vinden we toch iets tegen 9 juni. Langer kunnen we vanwege ons gebrek aan geld niet meer wachten.Ga naar eind17 Hij bleef tot 14 juni. Toen was het geld definitief op. Radnai kreeg van de controleur 14 gulden, waarmee hij naar Singapore vertrok en vandaar naar Hongarije kon reizen.Ga naar eind18 Zijn neef bleef. László Székely en István Radnai hebben dus aan den lijve ondervonden wat het betekende als blanke zonder geld in de kolonie te zitten. Ook in later literair werk van Székely is de verarming van de Europeaan een belangrijk onderwerp. De hoofdfiguur in de roman Rimboe is zo een afgezakte Hongaar, die in een havenplaatsje in de kampong woont. De verteller, een Hongaarse zakenman, hoort van de hotelbaas over deze aan lager wal geraakte landgenoot. De eigenaar van het hotel, een Indo, zegt het volgende over de verarmde blanke in de kampong: | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
‘Ach, die man is helemaal niet de moeite waard!’ zei de Indo geringschattend en na het door mij geschrevene gevloeid te hebben, sloeg hij het gastenboek met een nadrukkelijke klap dicht. ‘Hij is totaal aan lager wal, meneer, er is geen mens, die met hem om wil gaan. Hij is niet iemand, waar een Europeaan mee om kán gaan.’Ga naar eind19 De verarmde Europeaan in de tropen als schandvlek van de kolonie is dus bij Székely niet alleen een literair onderwerp, maar ook een thema wat op doek wordt uitgebeeld. Een gevoelig onderwerp dat door anderen het liefst wordt vermeden. De kritiek van Székely bestaat erin dat hij dat type aan lager wal geraakte blanke überhaupt thematiseert. | |||||||||
SlotLászló Székely was als 21-jarige jongeman in 1914 in Medan aangekomen. In 1937 werd hij in de Indische en Nederlandse pers aangevallen omdat hij in zijn boek Van oerwoud tot plantage mistoestanden in Deli aan de kaak stelde. In zijn literair werk had hij zich dus ontpopt als criticus van de ‘Delische toestanden’. Maar hij had niet alleen een talent voor observatie en een scherp oog voor de koloniale misstanden, hij dacht ook vooruit. Dat deed hij echter als jonge schilder en niet als schrijver. Hij zag de consequenties van de koloniale politiek voor de kolonisten en de gevolgen van het koloniaal beleid voor de inheemsen. Hij zag en voorspelde als 22-jarige schilder het einde van koloniale maatschappij. Wij kunnen dus vaststellen dat László Székely in zijn jonge jaren als tekenaar en schilder kritischer was dan als schrijver. Als schrijver heeft hij de misstanden in Deli wel aan de kaak gesteld, waarvoor hij bijna veroordeeld werd, maar als schrijver heeft hij geen expliciete kritiek op het kolonialisme geformuleerd. Als jonge beeldende kunstenaar ging hij veel verder. Hij heeft in zijn tekeningen niet alleen de situatie van zijn eigen tijd vastgelegd, maar ook de toekomst gesuggereerd. Zijn uitdrukkelijke waarschuwing ten opzichte van de koloniale verhoudingen heeft hij in zijn aquarellen zeer vroeg, al na een verblijf van één jaar in Nederlands-Indië uitgebeeld. Negen jaar later maakt hij nog kritische tekeningen, die eigenlijk variaties zijn van zijn schilderijen uit 1915, maar daar wordt een andere toon gezet. Het is ten dele te danken aan Székely zelf, die uit zijn tekeningen karikaturen maakt. De serieuze bedoelingen uit 1915 zijn daardoor verdwenen, omdat de tekeningen elementen bevatten die de kij- | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
ker eerder aan het lachen brengen dan aan het denken zetten. Dat de tekeningen in Sumatra niet meer zo kritisch worden gepresenteerd, is ook aan de redactie te danken, die teksten onder de plaatjes zet die de overgebleven scherpe kantjes van de tekeningen afhaalt. Van de serieuze maatschappijkritiek uit 1915 blijft dus 9 jaar later weinig over. De Hongaarse tekenaar is in 1924 veel milder, of liever voorzichtiger, geworden in zijn kritiek. De kritische blik was echter een essentiële karaktertrek van Székely. Hij kon niet anders, hij moest gewoon kritiek leveren. Een schandaal was daarom ook onvermijdelijk, het was voorspelbaar dat het vroeg of laat komen zou. Hoe voorzichtig hij ook was, 13 jaar later, in 1937 kon hij een schandaal vanwege zijn koloniale kritiek toch niet uit de weg gaan. Weliswaar was het niet wegens zijn tekeningen maar wegens zijn literair werk. | |||||||||
BibliografiePrimair
| |||||||||
Secundair
| |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
|
|