Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid
(1952)–K. ter Laan– Auteursrecht onbekend[volkslied]volkslied, 1o zie Brand van Cabauw en Tollens en Wilhelmus. Verder J.H. v. Kinsbergen. 't Nederlandse Volkslied was het Wilhelmus, tot dit na 1815 verdrongen werd door 't Wien Neerlandsch bloed; dit heeft sedert ± 1900 zijn voorrang weer moeten afstaan aan het Wilhelmus. Een der eersten, die daarvoor opkwam, was Dr. Jan ten Brink in zijn schets Drie Volksliederen, de vergelijking van 't Wilhelmus met de Marseillaise en met Die Wacht am Rhein. 2o het door het volk gezongen lied, in tegenstelling tot het kunstlied, dat de uiting is van een hogere beschaving, maar nooit algemeen bezit wordt. zie Het Lied in de M.E. van Kalff; C. Brouwer, Das Volkslied in Deutschland, Frankreich, Belgien und Holland; D. Wouters en J. Moormann, Het Straatlied; zie liedboeken, Knuttel, Willems, Percy, Horae Belgicae en Fl. van Duyse. Dr. H.F. Wirth schreef in 1911 Der Untergang des niederländischen Volksliedes, een uitvoerige studie over de oorzazaken, waardoor de volkskunst teniet ging. De schrijver ziet de ontwikkeling van onze beschaving alleen mogelijk door toenadering tot het Oosten in de plaats van de Romaanse invloeden. Hij schrijft de ondergang van het volkslied toe: 1o aan de overwegende invloed van de steden boven het platteland; 2o aan het Calvinisme; 3o aan de Ned. Renaissance-dichtkunst in dienst der regentengeslachten, die van de volkskunst niets wilden weten. Hij stelt het volkslied veel hoger dan de Renaissance klasse-poëzie en betoogt, dat de bloeitijd der Ned. letteren niet de 17e, doch de 16e eeuw is. Studie over Volksliederen van Pol. Heyns, Antwerpen 1941, met rijke bibliografie. Van Max Prick van Wely, 1949. Proefschrift van J. Pollmann, Ons eigen Volkslied, 1935. |
|