jaren te voren eene insgelijks keurige overzetting van Horatius lierzangen door P. van Winter, was verschenen, met genoegen ontvangen. In 1755 was Oosterdijk lid geworden van het genootschap Ooncordia et libertate, in hetwelk hij meer dan tachtig redevoeringen uitsprak over dicht-, geschieden letterkundige onderwerpen. Waarschijnlijk zijn zij niet uitgegeven, maar wel die hij hield bij gelegenheid der vijfentwintigste verjaring van het Genootschap, den 26 October 1773 hield. Sedert 1769 was hij ook lid van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leyden, gelijk ook van die der drenkelingen en andere nuttige genootschappen. Hij overleed 19 April 1795, bij zijne vrouw, Aaltje Margaretha Brouwer, geen kinderen nalatende. Den 20 October daaraanvolgende sprak Jeronimo de Bosch in Concordia et libertate eene lofrede op hem uit, die het licht ziet, waarvoorzijn portret. Zijne Latijnsche en Nederduitsche gedichten zijn verspreid in verschillende tijdschriften, zijne overzetting van het 6e boek der Ilias in het Tijdschrift van K. en W. 1813 2e stuk Uit de oorspronkelijke aanteekeningen der commissie tot het vervaardigen van den bundel der Doopsgezinden blijkt, dat hij (en niet zoo als dikwijls is opgegeven D. de Bosch) de maker is van het 68ste gezang, hetwelk door de commissie der Evangelischen is opgenomen No. 107. Zijne Oratio in obitum P. Burmanni vindt men achter diens Orationes, Hag. com. 1759. 4o.
Zie behalve de gen. lofreden Peerlkamp, de Poët. Lat. Neerl. p. 511; Bauer, Leven v. Gedenkw. Mannen en Vrouwen D. IV bl. 237; Witsen Geijsbeek, B.A.C. Woordenb. D. V bl. 6 volg.; van Kampen, Beknopte Gesch. der Nederl. Letterk. D. II bl. 486; De Vries, Geschied. d. Nederlands. Dichtk. D. II bl. 94; Bijvoegsel tot Kok; Aanhangsel op Nieuwenhuis; Kobus en de Rivecourt; Aanspraak bij de Leidsche Maats. door te Water 1795. Bouman, Geschied. der. Geld. hooges. D. II. bl. 358; Arrenberg, Naamr. bl. 7; Cat. d. Bibl. v. Nederl. Letterk. D. I bl. 196, 197; B. Janssonius, Geschied. v.h. Kerkgezung d. Herv. Gem. in Nederl. D II, bl. 287; Muller, Cat. v. Portr.