[Jacobus Ode]
ODE (Jacobus) werd den 11 Dec. 1698 te Zutphen geboren, studeerde, schoon niet onafgebroken, in de Godgeleerdheid aan de Harderwijksche Hoogeschool. In jeugdigen leeftijd (1723) reeds tot buitengewoon Hoogleeraar der wijsbegeerte te Utrecht beroepen, werd hij later almede met het buitengewone theologische professoraat aldaar vereerd, (1727) maar dit laatste leide hij na verloop van eenige jaren (1736) neder, om vervolgens alleen Hoogleeraar der Astronomie, Wis- en Natuurkunde te zijn.
In 1733 geraakte hij in hevigen pennestrijd met den Groninger Professor Driessen. Toen de hoogleeraar Lampe van onregtzinnige Roëllistische meening omtrent de generatie van Gods Zoon beschuldigd werd, trad ook Driessen onder de bestrijders van dien geleerden man op. Lampe was reeds overleden en nu nam Ode zijne partij op met het schrijven eener Epistola ad A. Driessenium, in qua vera celeb. Lampii sententia de naturali et aeterna filii Dei a patre gencratione exponitur.
Driessen antwoordde hierop in scherpen toon in het voorberigt van zijne juist in het licht verschijnende verklaring van het Hooglied, en zeer spoedig volgde nu van Ode een niet minder scherp tegenschrift bij de Hollandsche vertaling van zijnen evenvermelden brief. Er volgden nog een aantal schriften, die echter weinig meer nut aanbragten, dan dat zij gelegenheid gaven om Driessen van een voorbarig oordeel te beschuldigen en te bewijzen dat geschillen op het gebied der godgeleerdheid zeldzaam zonder billijkheid gevoerd worden. Behalve eenige Dissertatien (o.a. de sole Christi Ultr. 1727) gaf hij in 1739 te Utrecht een Commentarius de Angelis, een zeer uitgebreid en geleerd werk, waarin hij o.a., gelijk vele zijner tijdgenooten, het overgeloof aan tooverij en aan den omgang met booze geesten verdedigde.
Hij huwde 25 Julij 1748 met Jacoba Adolphine, doch-