[Johan van Hottinga]
HOTTINGA (Johan van) was de zoon van Douwe, olderman van Bolsward en van Lutsvan Herema van Walta. In 1567 lid van de vergadering der algemeene staten zijnde, werd hij met Johan van Duvenvoorde van Warmond en Johan van de Wercke naar Engeland gezonden om ten tijde van de overdragt der Nederlanden aan de aartshertogen Albertus en Isabella, de koningin Elisabeth te bewegen om niet van de volharding in den oorlog af te zien.
Twee jaren later, in April 1600, werd hij lid van gedeputeerden en onderteekende als zoodanig de afzwering van den Spaanschen koning. Den 6 Mei daaropvolgende aangesteld tot grietman van Barradeel, kreeg hij in 1603 last de ‘afgodische’ (Roomsche) beelden uit de kerk van Sexbierum te doen wegruimen. Het volgende jaar werd hij dijkgraaf.
Hij huwde Catharina Eelsma die hem drie kinderen schonk: 1. Douwe, die volgt; 2 Doutsen, gehuwd met Wilhelmus Schotanus à Rinkema, laatst predikant te Amsterdam; 3. Wiger, kapitein 1635 overleden 1646.
Zij woonden op Eelsma's state te Sexbierum. Hij overleed niet 23 Julij 1604, maar waarschijnlijk in 1610, toen zijn zoon hem als grietman opvolgde.
Zie Frisia Nobilis, p. 24; Vriemoel, Ath. Fris., p. LXX; Wagenaar, Vad. Hist., D. VIII bl. 494; Te Water, Verbond der Edelen, D. I. bl 492, 498; Charterb., D. IV bl 846, 1078, 1079, D. V. bl. 136 volgg; Sminia, N. Naaml. van Grietm., bl. 214, 215.