Hollandiae (L.B. 1822) tot doctor in de beide regten bevorderd.
Zijn vader schreef p. 55 van zijn ms. Discours sur la vie de Fred. Henri Prince d'Orange pour les jeunes Princes des Pays-Bas, nopens dezen arbeid van zijn zoon: ‘Mon second (toen in leven: de tweede zoon van George Karel, geboren 1796 te Amsterdam, adjudant van den prins van Oranje, in 1816 te 's Hage gestorven) fils a tiré des archives et des auteurs contemporains des lumières précieuses, mais il s'est laissé trop loin entrainer par l'ardeur de son zèle pour la maison d'Orange, en traitant ce point de la souveraineté. Il a cru découvrir en faveur de Guillaume I un droit positif, auquel celui-ci n'a jamais prétendu’.
Bilderdijk, wiens omgang hij te Leyden genoot en wiens collegie over de geschiedenis des vaderlands hij even als zijn broeder bijwoonde, vereerde dit academisch opstel met een lofdicht (Krekelz. D. II, bl. 164).
In Julij 1830 werd hij substituut-officier bij de regtbank te Amsterdam, later raadsheer in het provinciaal geregtshof van Zuidholland, en den 8 Julij 1840 tot buitengewoon lid voor de tweede kamer der staten generaal benoemd. Hij vond in die kamer, als gewoon lid, jonkheer mr. A. Warin, welke met eene zijner zusters was gehuwd geweest; doch welk huwelijk reeds onder de bedeeling van het Fransche burgerlijke regt was ontbonden geworden, terwijl alle kinderen, uit dit huwelijk verwekt, mede onder bedeeling van ditzelfde Fransche regt waren overleden. Desniettemin werd hij door de buitengewone vergadering van de tweede kamer der staten generaal, op grond dat hij zwager was van jonkheer mr. A. Warin, en zijne benoeming alzoo strijdig met art. 81 der grondwet, niet erkend. Hierop schreef hij:
Wederlegging van de uitspraak in de dubbele vergadering van de tweede kamer der staten generaal op artikel 81 der grondwet in 1840. ('s Hage 1840.)
Eene wederlegging hiervan, door jonkhr. mr. W.L.F.C. van Rappard, lid der 2e kamer voor, en president van het provinciaal geregtshof van Gelderland, verscheen in hetzelfde jaar te Arnhem.
Van Hogendorp was een der zeven heeren die in 1841 eene verklaring van het dubbelzinnige voor zoo ver van de synode verzochten, en hun verlangen te kennen gaven, dat het wezen en de hoofdzaak verklaard werden te zijn, die waarheden, welke door de opstellers der formulieren en door de Nederlandsche hervormde kerk ten allen tijde als fondamenteel beschouwd waren. Hij huwde