Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 118]
| |
gen, en een der voornaamste personen, ten tijde van de worsteling der Groningers, met de Saksen en de Bourgondiërs, in den aanvang der zestiende eeuw. Hij nam dan ook veelvuldige bezendingen, met den vermaarden Willem Frederiks en anderen, waar. Onder anderen vindt men zijnen naam bij die gewigtige onderhandeling, welke in 1504, op beschrijving van Filips van Oostenrijk te Gent gehouden werd ter bijlegging der geschillen; alwaar de Saksische Kanselier Phlug in heftige bewoordingen de Groningers van alles de schuld gaf, ‘en eischte volstrekte hulde en onderwerping met 400,000 Rhijnsguldens tot schadevergoeding, benevens een gouden standbeeld, ter eer van den overleden Hertog Albrecht, bij mangel daarvan, bedreigende met de ongenade zijns Heeren.’ Canter, die hier het woord voerde voor de Groningers en de Vetkoopers, beantwoordde dit met wijze bedaardheid: ‘door op te halen het regt der stad; en aan te toonen, dat niet Groningen, maar de Saks den strijd begonnen had; dat men nu drong, èn op iets onmogelijks, het opbrengen namelijk van zulke groote geldsommen, èn op iets ongeoorloofds, gelijk eene eenwige hulde ten nadeele des Utrechtschen stoels was; wilde men niet langer hooren naar billijke voorslagen, waarvan de stad nimmer afkeerig was geweest, maar alles afmeeten naar den staf van overmagt, dat alsdan de stad hare hoop stelde op den grooten Regeerder van alles, die meermalen de trotsche voornemens van menschen verijdeld had.’ Door de bemoeijingen van Edzard Graaf van Oostfriesland, die hoopte in troebel water te visschen, liep deze onderhandeling vruchteloos af. Vervolgens trok Canter voor de stads belangen in 1505 naar Deventer, en naar Koning Filips, die zich destijds te Xanten bevond, en woonde, in October van dat zelfde jaar, eene bijeenkomst met de Saksische gezanten te Hattem bij, welke mede vruchteloos afliep, even als een, welke in het volgende jaar ter zelfder plaatse gehouden werd, en waarbij Canter mede tegenwoordig was. De wreedheid der Saksers deed die van Groningen overgaan, om Edzard, Graaf van Oostfriesland, als Heer en beschermer te huldigen; van hier meerder tegenstand van den Saks. Toen Keizer Maximiliaan in 1511 Gemagtigden had aangesteld om de zaak te onderzoeken, was Canter weder onder de Gemagtigden, die naar Nuits gezonden werden, ten einde het belang van Groningen te behartigen; hier echter werd niets beslist, evenmin als te Munster, en bij de mondgesprekken, die in het klooster te Hoorn en te Dokwert in 1514 door Canter en anderen, met Saksische gemagtigden gehouden werden. Na die tijd vindt men zijnen naam nergens vermeld, zoodat hij vermoedelijk omtrent die tijd overleden is. Men beschrijft hem als een man van groote bekwaamheid en voorzigtigheid, die onder de geleerdste en welsprekendste zijner tijdgenooten verdiend genoemd te worden. Ook had hij deel aan de oprigting der stads-bibliotheek te Groningen. | |
[pagina 119]
| |
Zie Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 295 en 296; Teqenw. staat der Vereen. Nederl., D. XX. bl. 243-301; Scheltema, Staatk. Nederl. |
|