[Andreas Canter]
CANTER (Andreas) of Canther, zoon van den voorgaande, geboren te Groningen in 1463, moet een zeer vlug verstand gehad hebben, zoodat hij op den ouderdom van tien jaren reeds Doctor in de regten was en het verder in onderscheidene takken van geleerdheid werd. Keizer Frederik III schreef hem den 25sten Januarij 1472, uit Weenen, eenen vriendelijken en eervollen brief, waarbij de Vorst hem dringend uitnoodigde, om toch spoedig in Weenen te komen, opdat de Keizer zich nog voor zijne dood, in persoon mogt overtuigen van de waarheid der overal verspreide geruchten, dat namelijk een kind van nog geen tien jaar, niet alleen ervaren zou zijn in den schier geheelen omvang der vrije kunsten, en bedreven in de kennis der rijkswetten en heilige Canons, ja, in het uitleggen van het geheele Oude en Nieuwe Testament, maar zelfs ook vlug en gevat bij alle openbare twistredenen wist te antwoorden. De Keizer voegde er bij, dat hij, zoo dit aldus bevonden werd, hem wenschte te doen deelen in de eer der Keizerlijke bedieningen; hem te geven eene eerste plaats aan zijn Hof, en hem te kroonen met de gouden eereteekenen der doctorale waardigheid. Het schijnt, dat hij door den dood belet is om aan 's Keizers uitnoodiging te voldoen, want wij vinden dat hij in hetzelfde jaar overleden is.
Zie Schotanus, Friesche Hist, Briev. en Docum. bl. 58; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 292; Halma, Toon. der Vereen. Nederl.; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. Feith en Lulofs, Redeo. en Dichtreg. bij het 25 jarig feest van het depart. Gron. der Maats. 't N.v. 't A, Aant. bl. 173 en 174; Aardr. Woordenb. der Nederl., D. IV. bl. 957; Biogr. Univ. waar hij ten onregte een jonger broeder van de na te noemen Willem en Dirk Canter genoemd wordt.