Alle de brieven. Deel 1: 1673-1676
(1939)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendGepubliceerd in:
| ||||||
Korte inhoud:Waarneming, dat tijdens een ziekte de globulen van het bloed harder of vaster waren en lichter aan elkander kleefden. Onderzoek van het sap van Arum, verklaring van den scherpen smaak van verschillende plantensappen uit den vorm van de daarin aangetroffen vaste lichaampjes. Theorie over den smaak van suiker, zout en manna, op grond van de structuur hunner kleinste deeltjes; mechanistische verklaring van de spijsvertering; daarbij aansluitend poging tot verklaring van de werking van laxantia en van de etsende werking van sublimaat en arsenicum op het maagslijmvlies. | ||||||
Letter No. 18 [12].
| ||||||
Published in:
| ||||||
Summary:Leeuwenhoeck has observed that during an illness the globules of the blood are harder or more solid and cohere more easily. An examination of the sap of Arum and an attempt to explain the pungent taste of various vegetable saps as owing to the shape of the solid substances which they contain. A theory concerning the taste of sugar, salt and manna, based on the structure of the minute particles they contain. A mechanistic explanation of our digestion; an attempt to explain the activity of laxatives and of the corrosive influence of sublimate and arsenic on the mucous membrane of the stomach. | ||||||
Hr H: Oldenbr.
Delff in Hollant den 14e Augustij 1675.
Mijn heer.
UEdts seer aengenamen vanden 12e April laestleden is mij wel geworden, waer inne ick met genoegen verstont,Ga naar voetnoot1 dat mijne geringe observatien, vervat in mijn missive vanden 26e Maert U:Edt seer behaeghden, alsmede de onverdiende genegentht 't mijwaerts, ick soude UEdt wel eerder geantwoort hebben, maer siende dat UEdt gedistraheert was, door de affaires de Roijale Societeit rakende, als oock mede terwijlGa naar voetnoot2 ick sie dat U:Edt mij de eere doet, van mijne eenvoudige consideratien, ende observatien, te laten drucken, omme die aende Werelt gemeen te maken, heb ick UEdt met mijn veel schrijvens niet willen overladen, U:Edt recommandeert mij, dat ick mij soude dienen, vande assistentie van andere persoonen, die bequaem sijn, van soodanige saecken te oordelen; Mijn Heer ick moet seggen, datter weijnige lieden in dese stadt sijn, vande welcke ick hulp can hebben, ende die mij van buijtenen comen besoecken, daer onder heb ickr nu laest noch een gehadt, die eer genegen was, om met mijn vederen te proncken, dan om mij de behulp-same hant te bieden.Ga naar voetnoot3 Ga naar margenoot+Ick heb met deselve mijne laeste missive geschreven, Hoe dat de clare waterachtige materie van het bloet, en waer in dat de roode globule bloet drijven, doorgaens mede bestont uijt globule, ende dat ick deselve hadt waergenomen, inde waterachtige materie, als de vochticheijt een weijnich, ofte ten meerendeel, was wegh gewasemt.Ga naar voetnoot4 ick kan niet naerlaten, UEdt bij desen te adverteren65), dat ick eenige weijnige, dagen, naer het afgaen van mijne geseijde laeste missive, de clare globule inde waterachtige materie, sonder eenige weghwasinge (!), daer ontrent te laten geschieden; inde selve clare materie van het bloet, dat ick noch bewaert hadt, sien drijven,Ga naar voetnoot5 doch dese klare globule die ick vernam, waren seer weijnich, ende daer die bij den anderenGa naar voetnoot6 lagen, vertoonden | ||||||
[Delft in Holland, August 14th 1675.
Mr. H. Oldenburg.
Sir,
I duly received your agreeable letter of April 12th ultimo. I was glad to see from it that my slight observations in my letter of March 26th pleased you so much; also your unmerited friendly disposition towards me. I would have replied before but did not wish to heap you with my writings, seeing that you are occupied with the affairs of the Royal Society, and also because I understand that you intend to have my simple considerations and observations printed in order to acquaint the world with them. You recommend me to call in the assistance of other persons, capable of judging of such things. Allow me to say, Sir, that there are very few people in this town that could assist me, and as to people that come to visit me from other places, well, recently I had one here who rather intended to dress himself in plumage borrowed from me, than to lend me a helping handGa naar voetnoot1.] Ga naar margenoot+In my former I told you, how that the clearer aqueous matter of the Blood, being that Liquor in which the red sanguineous globuls swim, doth likewise consist of globuls; and that I had observed such in that aqueous matter, when the moisture was somewhat, or for the most part, exhaledGa naar voetnoot2. But now I cannot omit to acquaint you, that a few daies after I had sent away that Letter, I saw the plain globuls move in that waterish matter without any evaporation made; though there were but very few of them, and | ||||||
deselvige haer wit; Ick kan U:Edt niet naer laten mede te deelen, dat ick ontrent twee jaer geleden, mijn bloet, verscheijde malen heb geobserveert, ende geremarqueert alsdoen, dat de globule bloet die het bloet root maken, vaster ofte harder scheenen, dan deselvige nu sijn, ende alsdoen was mijn lichaem gansch niet wel gedisponeert, en ick verviel daer op in een sieckte, die mij twee à. drie weecken bij bleeff, ende nu bevinde ick mijn globule sachter, ende mijn lichaem is nu oock wel gesteltGa naar voetnoot7, ende deselve cleven nu lichter aen malcanderen:Ga naar voetnoot8 Ick heb in gedachten genomen, dat wanneer de globule bloet hart sijn, off dat niet een oorsaeck, van een van onse sieckte is, ja selffs de doot can veroorsaecken, want ick jmagineer mij, dat de globule bloet, in een wel gestelt lichaem, seer buijghsaem moeten sijn, sullen sij door de seer kleijne aderkens, (die ick geseijt hebGa naar voetnoot9 inde vliesjens te sijn, waer in dat het vlees als in geweven leijt, ende waer door de circulatie van het bloet geschiet, te weten,Ga naar voetnoot10 vande slachaderen tot de aderen overgaet,) doorgaen,Ga naar voetnoot11 ende dat deselvige globule haer in het doorgaen veranderen in een ovael-ront, ende weder in een ruijmer plaets sijnde, haer voorgaende globositeit, door de groote en menichvuldige bewegingh, naer advenant haer groote aen nemen. Ick jmagineer mij oock, dat ick inde clare materie van het bloet, figuertgens gesien heb, die uijt een quadrangel, en quadraat, bestonden, welcke ick oordeelde eenige soutachtige delen te sijn, mijn voornemen is dit nader te remarqueren. U:Edt hebt die goetheijt gehadt ende mij met U:Edt missive vanden 26. octobr. 1674. te versoecken omme te examineren, het sap van planten; | ||||||
they appeared white where they lay together. And on this occasion I very well remember, that, about two years ago, I divers times observed my own Blood, and noted, that those sanguineous globuls that make the Blood red, seemed then to be firmer and harder than they are in my Blood now; at which time my Body was very much indisposed, so that I fell into a sickness, which held me near three weeks: But now I find those globuls of my Blood softer, and more sticking to one anotherGa naar voetnoot3, and my Body in a good state of health. I know not, whether some sicknesses, and even death it self, may not sometimes proceed from the hardness of those globuls. I am apt to imagine, that those sanguineous globuls in a healthy Body must be very flexible and pliant, [if they shall pass through the very small veins (which as I have saidGa naar voetnoot4, are in the films where the flesh is as it were inwoven, and through which the blood circulates, that is to say passes from the arteries into the veins)Ga naar voetnoot5; and that, in their passage, they change into an oval figure, reassuming their former globosity when they come into a larger room, in accordance with their size, this being owing to their strong and frequent movement.]Ga naar voetnoot6 Besides this, I have observed in the clear matter of the Blood figures of a quadrangular form, which I suppose to be some salin parts; further to be examined hereafter. | ||||||
Ick heb verscheijden sappen van planten geexamineert, ende daer in verscheijde figueren waergenomen, welcke figueren ick rouw opt papier heb getrocken, en soo ick alle sappen soude spetificeren, die ick geobserveert heb, het ware te langh schrijffwerck, en het soude UEdt ende de Heeren Lieffhebberen eerder sorgh ickGa naar voetnoot12 vervelen, en onsmakelijckGa naar voetnoot13, dan aengenaem sijn, mijn voornemen is, alleen te specificeren, het geen ick in het sap van AronGa naar voetnoot14 heb ontdeckt. Ga naar margenoot+In een thuijn sijnde, nevens een Heer die kennisse van kruijden hadde, vraeghden ick wijsende op het bladt Aron, wat krachtGa naar voetnoot15 het selvige hadde, ende te gelijck het blat Aron kauwende, vernam ick aenstonts, groote steeckinge, en prickelinge, op mijn tonge,Ga naar voetnoot16 die mij de gantsche na middach bij bleeff, ick heb dan voorgenomen mijn devoir te doenGa naar voetnoot17, de scharpicheijt die de Aron op mijn tonge aenbracht, te ontdecken, ick heb int eerst waergenomen, dat het bladt bestont uijt deeltgens, die ick globule sal noemen, doch verstaet hier bijGa naar voetnoot18, geen volmaecte ronde globulen, maer dat deselvige, van sodanigen form sijn, als ick voor desen vande globule vet geseijt hebbe,Ga naar voetnoot19 ende dese globule bestonden weder uijt deeltgens, die wel duijsent mael cleijnder waren, Ick heb de steel van het bladt genomen, ende het selvige over dwars onstucken gesneden, ende jnde deelen vande steel die ick pori sal noemen, ontdeckt seer dunne figuertgens, die in mijn oogh door mijn microscope, haer in lenghte vertoonden, als de dickte van een rugh, van een groot broot-mes, ende desselffs dickte als ontrent het ragh van een spinnekop, in ons bloote oogh, dese dunne kleijne figuertgens lagen inde pori over hoopGa naar voetnoot20, in sommige 10. à. 15. bij den anderen.Ga naar voetnoot5 Jck heb eenige bladeren op een schoon tin taljoor onstucken ge- | ||||||
You had the kindness in your letter of October 26th 1674 to ask me to examine the sap of plants. I have examined several saps and observed in them various figures, of which I have made rough drafts on paper. It would entail too much writing if I were to describe all these saps and besides, instead of interesting the Virtuosi, I am afraid they would be bored. That is why I shall only specify what I found in the sap of ArumGa naar voetnoot7. Ga naar margenoot+Walking in a garden with a gentleman who is a good botanist, I asked him, pointing to an Arum leaf, what strengthGa naar voetnoot8 there was in it. At the same time, chewing the leaf, I found it caused a sharp stinging in my tongueGa naar voetnoot9, which lasted the whole afternoon. I resolved to do my best and discover the (cause of the) pungency which the Arum caused in my tongue]Ga naar voetnoot10. I foundGa naar voetnoot11 that the leaf thereof did consist of [particles which I shall call globules, but bear in mind that they are not perfectly round globules, but that their form is such as I described in the case of fatGa naar voetnoot12. These globules again consisted of particles at least a thousand times smaller.]Ga naar voetnoot13 Having pulled the Stalk from the Leave, and transversly cut it thorough, I discovered in the parts of this Stalk (which I shall call Pores) very thin Figures, which [lengthwise]Ga naar voetnoot14 appeared to me in my Microscope, of the thickness of a great Bread-knives back, and its thickness of that of a Spiders web, when seen by the naked Eye. These fine Figures lay in the said Pores in a heap, in some, ten or fifteen of them togetherGa naar voetnoot15. Having cut some of the Leaves of this Herb in pieces, upon a clean Pewter-plate, and squeez'd the | ||||||
kerft, ende het sap daer uijt gedruct, welck sap soo dick was, vande alderkleijnste deeltgens, dat het niet dan seer langhsaem door blaeuw papier sipelde, dit doorgesipelt sap observerende, heb ick het echterGa naar voetnoot21 soo dick, en soo aenhangende, ende aenclevende, bevonden, dat ick daer in niet dan seer veel cleijne deeltgens, heb waergenomen, die omme haer cleijnheijt geen figuer te geven en waren, ende eenige grooter deeltgens, die omme haer aenhangende materie insgelijcx geen figure toe te schrijven en sijn, jck heb de dicke materie, die in het blaeuw papier was blijven leggen, geobserveert, deselvige bestont bij na altemael, behalven een weijnich sap, uijt de geseijde seer kleijne deeltgens, waer van meer als duijsent een globule maeckten, en waer uijt het bladt was te samen geseth, en ick jmagineerde mij, dat ick tusschen de seer cleijne deeltgens; eenige figuertgens, off pijpjens sach, gelijck als ick geseijt heb, inde pori vande steel van het bladt, gesien te hebben, maer omme de menichvuldige deeltgens, die in het sap waren, en conde ick die niet perfect bekennen, hoe dun ick mij oock het sap vertoonde, ick heb een weijnich van het voor verhaelde dicke sap, bij een weijnich vuijer gebracht, als wanneer de geseijde deeltgens van het bladt, ten deele verbrande, ende alsdoen geremarqueert, seer veel vande geseijde dunne figuertgens off pijpjens, die ick inde steel van het bladt hadde waergenomen, dese pijpjens waren van veel vaster materie, dan de deeltgens, waer uijt het bladt, was te samen geseth geweest, want schoon ick de cleijne deeltgens van het bladt, ten meerendeel op eenige plaetsen liet verbranden, soo waren de geseijde dunne pijpjens, bij na gansch in haer geheel gebleven, sonder eenich letsel te hebben, Ick heb naderhant seer klaer in het uijt gedructe sap van Aron sonder het bij t vuijer te brengen, deselve pijpjens sien drijven; Ick heb oock mede naderhant, wanneer het bladt vergaen was, ende het saat dat op de steel stont noch groen was het sap uijt de steel gedruct, en hebbe insgelijcx, in dit uijtgedruckte sap, de pijpjens vernomen; Ick heb het saat uijt eenige vande druijffs-gewijse deeltgens die op de steel stonden genomen, ende het sap daer uijt geparst, dit sap bestont ten merendeel uijt sodanige cleijne globule, dat het ongeloofflijck is, | ||||||
Juyce out of it, I found it so thick [owing to these minute particles]Ga naar voetnoot16, that it oused but very slowly through blew Paper; and looking upon this strained Juyce, [I yet found it so thick]Ga naar voetnoot17 and so sticking that I could observe nothing therein but partly abondance of small particles, which by reason of their smallness appeared not figured, [and] partly some bigger parts, which likewise, by reason of their sticking matter, yielded no Figure to my Eye. But then viewing the thicker part of this Juyce, which remained behind in the Blew paper, I saw, that that consisted almost all, excepting a little Sap, of the said very small particles, of which more than a thousand make one globul, and of which the Leaf was made up. And I imagined, that I saw, between the very small particles, some little Figures or Pipes, as I said I had seen in the pores of the stalk of the Leaf. But this I could not perfectly discern, by reason of the various parts that were in the Sap, how thin soever I spread it, and represented it to me. Holding some of the said thick Sap to a little fire, by which the said particles of the Leaf did in part burn away, I then noted very many of the said thin small figures or pipes, which I had seen in the Stalk of the Leaf. These little pipes were of a much firmer matter, than the particles which the Leaf was made up of; for, though I suffered most of the little particles of the Leaf to burn away in some places, yet the said small Pipes remained almost entire, without any visible detriment to them. And I afterwards saw in the expressed Sap of Arum, without holding it to the fire, the same little Pipes [floating]Ga naar voetnoot18 very plainly. And when after this, upon the fading of the Leaf, the seed upon the Stalk being yet green, I expressed the Sap out of the Stalk, I perceived also the little pipes in this expressed Sap. [I have also taken the seeds from the parts which grow grapelike on the stalk, and pressing out the sap found it to consist mainly of an incredible number of such small globules. | ||||||
Ga naar margenoot+Dese te meermalen geseijde seer dunne figuertgens, off pijpjens, inde Aron ontdeckt hebbende, jmagineerde ick mij, dat de oorsaeck vande smartGa naar voetnoot22, die ick eenige uren, aen mijn tonge hadde, hier in bestontGa naar voetnoot23 namentl. dat eenige vande dunne pijpjens, die op mijn tonge lagen, door de druckinge, die wij met de tonge tegen het verhemelt vande mont doen, omme de smaeck te hebben, niet alleen eenige vande geseijde pijpjens, inde globule vande tonge (waer uijt dat deselve bestaet) hebbe gedruct, maer oock datter eenige pijpjens sijn geweest, die inde globule vande tonge sijn blijven steecken, ofte eenige stuckjens vande selve, endeGa naar voetnoot24 hierom dus lange pijn aen mijn tonge hebbe gehadt. Doch wij connen oock wel pijn, aen onse tonge gewaer worden, met eenige scharpe delen daer op te leggen, sonder datmen deselve tegen het verhemelt aendruckt, ten eersten, van wegen de continuele beweginge, die de opperste huijt van onse tonge heeft, want de bewegingh van het starck adem halen, ende het slaen vande slachaderen, doen ons geheele lichaem, tot de minste delen bewegen, en alhoewel dese beweginge seer seer kleijn schijnt, soo is deselve nochtans groot, na proportie vande cleijne deeltgens die de smart, op onse tonge comen aen te brengen, ten anderen, kan de smart aen gebracht werden, door de langhduijerige beweginge, die inde vochticheden, off sappen van een weijnich roeringhGa naar voetnoot25 overblijft, gelijck ick verscheijde malen hebbe geremarqueert, en voornamentlijck, in water dat inde winter bevroosen is, ende datmen aen een naelde van een microscope stelt; (dit water dat sal sich in't bevriesen ontrent een sevende deel grooter uijtbreijden,) in dit stuckje ijs, al was het maer soo groot, als een cleijne spelde hooft, salmen comen te sien, soo ras als het ontdoit is, seer veel cleijne aertse deeltgens, welcke sich sullen bewegen in het water, (die voor het bevriesen, niet en conden gesien werden,) ende daer in soo een lange beweginge sullen behouden, dat het mij te meermalen, verveelt heeft, het oogh daer op te houden, Diergelijcke beweginge heb ick waergenomen, in het sap, datmen uijt de opperste schil, van een | ||||||
Ga naar margenoot+Having discovered these oft-mentioned, very thin figures or pipes in the Arum, I imagined the cause of the pain which I felt for some hours in my tongue to be as followsGa naar voetnoot19. Some of the thin pipes which lay on my tongue were pressed into its globules (of which this is composed) by the pressure of the tongue against the palate, by which motion we taste. Also some of these pipes stuck in the globules of the tongue, or parts of them, causing a protracted pain. But we can also experience a pain in our tongue by laying sharp particles on it, without our pressing it against our palate; first, owing to the continuous movement of the mucous membrane of our tongue, the result of breathing and the throbbing of the arteries which sets the whole body, even its smallest parts moving. Although this movement is very slight in appearance, it is nevertheless great considering the smallness of the particles which cause the pain in our tongue. Secondly the pain may be caused by the longlasting motion]Ga naar voetnoot20 remaining in Liquors or Saps upon a little stirring (which in our case occasions the pain), [and which] hath been divers times by me observed, and particularly in Water frozen in Winter, affixed to the pin of my Microscope: In this little Icy particle, though it be no bigger than a small pins head, I saw, as soon as it thawed, very many terrestrial particles moving in the water, (which before the congelation were not visible,) and continuing so long in that motion, that my eyes were tired with looking on. The like motion I have noted in the Juyce, squeezed | ||||||
varsche lamoen off sitroen druct,Ga naar voetnoot26 waer in dat sich bewegen, de seer kleijne globule, waer uijt de schil is te samen geset, ende die met het uijtdrucken van het sap sijn los gemaect, dese beweginge vande geseijde deeltgens int nat, sijn seer aerdich omme te sien, en veelen die het aenschouden souden sweeren, dat het levende dierkens waren, dese geseijde beweginge siende, jmagineer ick mij, dat niet minder sijn de beweginge vande scharpe deeltgens, die in eenige sappen sijn, en voornamentlijck, als die noch door onse tonge beweeght worden. Ga naar margenoot+Wat vorder int generael, de sappen vande kruijden, die ick geobserveert heb aengaet, inde selve bevinde ick bijsondere, doch in meest alle, wanneer ick het sap eenichsints hebbe laten weghwasemen, figuertgens, maer de pijpjens die ick geseijt hebbe, dat ick inde Aron hebbe ontdeckt, die en heb ick in geen andere sappen, van planten, die bij mij tot noch toe sijn besichticht gesien, dan in het sap uijt een groene wijngaert ranck, In het sap uijt de Asperjens, in groote menichte in het sap uijt de steel en bladeren van springhkruijt,Ga naar voetnoot27 anders cataputia, ende eenige weijnige in het sap, dat ick uijt de wortel van Wit Nieskruijt hadde gedruct. En omme deGa naar margenoot+ crachten, ofte werckinge, uijt de Figueren vande sappen te ontdecken, oordeel ick voor mij alsnoch onnaspuerl. Want laet daer (onder het welnemen) tienderleij cruijden sijn, in wiens sappen, een ende deselvige figuer gevonden worden, te weten dat de basis vande figueren bestaet, uijt een triangel, off quadrangel, lopende haer sijden boven piramidaels toe, even als off wij een geslepen drie sijdige, off viersijdige punctige diamant sagen, want sodanige figuertgens, heb ick in eenige sappen van cruijden ontdect,Ga naar voetnoot28 en ick jmagineer mij, dat als ick sodanige, off diergel. figuertgens inde sappen sie, dat haer begin, duijsent en meermalen kleijnder is | ||||||
out of the upper peel of a fresh LimonGa naar voetnoot21, wherein those little globuls, of which that peel is composed, do move, which are loosened by the squeezing of the Juyce. This motion of the said particles in the moisture is very pretty to behold, and many Spectators would swear they were little living Animals. Observing this motion, I conceived, that the motion of the sharp particles that are in some Saps, was not less, especially being set on by the motion of the Tongue. Ga naar margenoot+What further concerns in general the Saps of HerbsGa naar voetnoot22 observed by me, I find in them peculiarly figured small bodies, but that for the most part in such as I have suffered part of the moisture to be exhaled from. But such little Pipes, as I have mentioned to be in the Herb Arum, I have not discovered in any other Plants, hitherto viewed by me, but in the Sap of green Vine-branches, and Asparagus, and very many of them in the Sap of the stalk and leaves of Cataputia (Spurge)Ga naar voetnoot23, and some few in the Sap which I squeezed out of the Root of White Hellebore. But toGa naar margenoot+ discover the vertues and operations of Herbs from the figures of their Saps, is an undertaking as yet too difficult for me. For, suppose there were half a score sorts of Herbs, in the Saps of which there were found one and the same Figure, as for example, such an one, in which the basis of the figure consists of a triangle, or quadrangle, and the sides of them running up to the shape of a Pyramid, after the manner of a well polisht triangular or quadrangular pointed Diamond (for such a Figure I have discovered in some Saps of HerbsGa naar voetnoot24;) I am then to imagine, that, when I see such or the like figures in Saps, their beginning hath been a thousand or more times smaller; I must think besides, that we cannot discover | ||||||
geweest, ja dat wij geen cleijne deeltgens, met het aldervolmaeckste microscope, in eenich sap, en connen ontdecken, off het figuertge heeft van sijn begin, een groot getal deelen cleijnder geweest,Ga naar voetnoot29 jck beelt mij oock te gelijck in, dat het seer kleijn sijnde, deselvige form en gedaente heeft, gelijck het is, wanneer het grooter geworden is, ende dat het grooter geworden sijnde, vande geseijde seer kleijne deeltgens is te samen geset. En soo nu dese figuertgens vande geseijde sappen, die ick stel dat op haer alder kleijnst waren, ende nochtans sodanich, dat haer basis een triangel off quadrangel was, ende dat deselvige daer beneffens, oock alle even starck, ofte even buijghsaem waren, te weten soo deselvige op onse tonge lagen, ende als tegen de globule vande tonge wierden aengedruct, en geen van alle de figuertgens, en veranderde, noch van't nat, noch van warmte, soo stel ick vast, dat alle figuertgens, die uijt de geseijde sappen, van planten waren gemaect, alsdan, een ende deselvige smaeck ende werckinge souden hebben. Ga naar margenoot+Ick sal (onder het wel nemen) het verschil vande smaeck tusschen het sout, ende suijcker seggen, te weten, het greijnGa naar voetnoot30 van suijcker bestaet uijt verscheijde punctige, en hoeckige figuertgens, en schoon hoe hoeckigh, en punctich, de figuertgens vande suijcker sijn, soo en souden deselvige, soo sij in haer geheel bleven, op onse tonge gansch geen smaeck aenbrengen, omme redenen (onder verbeteringh,) dat haer hoecken en puncten groot sijn, ende dat ijder punct, ofte hoeck, vande greijntgens vande suijcker, niet een ofte twee globule van onse tonge aenraect, maer dat hare puncten, een groot getal van globule, vande tonge beslaen, te meer terwijlGa naar voetnoot2 ick vast stel, dat de globule waer uijt dat de punctige uijtsteecksels van onse tonge bestaen, meer als hondert duijsent mael cleijnder sijn, als een gemeen santge, ende daerom geen smaeck kan aenbrengen, als bij exempel, men jmagineert sich te hebben een geslepe punctige diamant, van een gemeene groote, ende deselve steltmen op de rugh van ons hant, met de punct nederwaerts, ende men druckt deselve op ons hant, met een gewelt van een pont, dese druckinge, sal ons hant weijnich smart aenbrengen, omme redenen dat de druckinge, ofte gewelt, diemen op de diamant doet, niet | ||||||
any of the minute particles of any sap, with the most perfect Microscope, but the little figure of them hath been from its beginning much smallerGa naar voetnoot25: I esteem also, that when it is very small, it has the same form and fashion with that, when grown bigger, and being grown bigger, that 'tis composed of the said very small particles. Now if these little figured parts of those Saps, which I suppose to be the smallest of that kind, and yet such, as the basis of them is triangular or quadrangular, and that besides they are all alike strong, or equally flexible; if these, I say, did lye upon our Tongue, and were pressed against the globuls of our Tongue, and none of them all were altered by moisture or warmth, I should then judge, that all those little Figures of the said saps of Plants would have one and the same taste and operation. Ga naar margenoot+To illustrate which, I shall here speak of the difference of the taste between Salt and Sugar. The grain of Sugar then consists of divers pointed and angular small Figures; and yet how angular and pointed soever these Figures are, they would not, if they remained intire, cause any taste upon our Tongue, forasmuch as (with submission to better Judgment,) their angles and points are big; each point or angle of these grains of Sugar not touching one or two globuls of our Tongue, but comprizing a great number of them; and that the rather, because I take it for granted, that a single globul, (of which bodies the pointed protuberances of our Tongue are made up,) is many thousand times smaller than a common grain of Sand, and therefore can produce no taste. For, take a polisht pointed Diamond, of an ordinary bigness, and put it on the back of your hand with the point downward, and press it upon your hand with the force of a pound weight; this pressure will cause but little smart to the hand, in regard that the pressure or force, put to the Diamond, doth not only touch the extream | ||||||
alleen op het uijterste punctge vande diamant aencomt, want onse huijt sal terwijl die sacht en buijghsaem is, een weijnich daer desselffs punctge comt te raken, haer inwaerts buijgen, ende de huijt vande hant sal ten merendeel, off geheel, na de groote vande diamant, de diamant om vatten, ende alsoo sal de huijt, niet op een punct alleen, maer op veel delenGa naar voetnoot31 aen geraect worden, doch wel aldermeest, op de punct vande diamant, dit is dan de redenen waerom de suijcker, soo hij hart en stijff van lichaem was, dat sich int water, off in warmte niet en ontdede, onsmakelijck soude sijn,Ga naar voetnoot32 want hij soude de globule van onse tonge, soo de suijcker greijnen daer op lagen, door de weijnich druckinge die wij met de tonge, tegen het verhemelt doen, geen smert aenbrengen. Maer soo wij stelden, dat de geseijde diamant, duijsent, en duijsent mael cleijnder was, ende dat wij die alsdan stelden op onse hant, met de druckingh van een pont gewelt, dat hij alsdan, ons niet alleen smert soude aenbrengen, maer hij soude sonder twijffel, soo daer geen been hem hinderde, door de gantsche hant heen gaen, en soo jnsgelijcx de greijntgens vande suijcker, duijsent en meer mael cleijnder waren dan sij sijn, ende dat deselve daer beneffens van een stijff lichaem waren, soo en soude haer puncten niet veel globulen te gelijck raken, maer deselve puncten, souden een globule raecken, ende dese geseijde greijntgens suijcker souden alsdan geen vermaeckGa naar voetnoot33 maer smert aen brengen, want sij souden met haer scharpe hoecken, de globule van onse tonge quetsen, Maer de suijcker is een lichaem, dat hem in water ontdoet, en noch meer soo daer warmte bij comt, de suijcker dan op onse tonge comende ontdoet sich door warmte en nat, en vereenicht met het speecksel in ons mont, en maeckt een effen, gladt, en sacht, lichaem, op onse tonge, dat deselve niet onaengenaem can sijn. Het sout in tegendeel hoewel het sich int water, van sijn groote delen ontdoet, behout in sich eenige stijve cleijne deeltgens, die in warmte als wanneerGa naar voetnoot34 in onse mont comt, noch stijver worden, en welcke delen soo subtijlGa naar voetnoot35 sijn, dat sij de globule van onse tonge comen te prickelen, ende nochtans soo stijff niet, dat sij de globule van onse tonge comen te quetsen. | ||||||
point of a Diamond, but many other points, forasmuch as our skin, being soft and pliable, will, where that extream point comes to touch, sink a little inward, and so, according to the bigness of the Diamond, willclose about the whole, or the greatest part of the same; whereby the skin will be toucht, as was said, not in one only point, but in many, though indeed most of all by that which is the sharp end of the Diamond. Now this seems to be the reason, why Sugar, if it were so hard and rigid as not to be dissolved in water, or warmth, would be insipid, forasmuch as it would not cause any pungency upon the globuls of the Tongue, when the Sugar-grains lye thereon, by reason of the small pressure made by the Tongue against the roof of the mouth. But then, if we should suppose, that a Diamond were thousands of times less, and were put upon our hand with the pressure of one pound weight, it would then not only cause smart, but doubtless, if no bones did hinder, run through the whole hand. Just so, if the small grains of Sugar were thousands of times less than they are, and rigid withal, then their points would not touch many globuls at once, but only one globul, and so would produce no pleasure but pain, for with their sharp angles they would wound the globuls of our Tongue. But, Sugar is a body dissoluble in water, and that the more readily if warmth do accompany it. Wherefore that substance, when put upon the Tongue, is dissolved by the moisture and warmth it meets with there, and unites with the Saliva of the mouth, and so proves even smooth and soft upon the Tongue, affecting it with pleasure. But Salt, on the contrary, though it dissolves in water as to its great parts, yet doth it retain some rigid small particles, which by warmth, when they are taken upon the Tongue, grow yet more rigid, and are so subtile, that they prick the globuls of our Tongue, though not so stiff, that they wound them. | ||||||
Ga naar margenoot+Ick kan niet naerlaten, hier nevens te voegen, het gene ick ontrent de mannaGa naar voetnoot36 geobserveert heb, de manna heb ick bevonden te bestaen, uijt lange pijpjens,Ga naar voetnoot37 die ick int water leggende, heb sien vereenigen met het water, gelijck de suijcker doet, en daerom mede een soete smaeck op onse tonge aenbrengt, en wanneer ick het water daer de manna, in gelegen hadde, mij soo dun voorsteldeGa naar voetnoot38 als het mij doenlijck was, ende het water liet wegh wasemen, maeckten het seer aerdige Pijpjens, ende als ick daer wat meerdr warmte bij bracht, wierden de pijpjens wat stijver, dit waernemende jmagineerde ick mij, dat gelijck de manna sich in weijnich warmte, en water, die ick stel op onse tonge is, ontdoet, sich weder in wat meerder warmte die de manna vercrijgt, als hij in onse lichamen is, inde geseijde Pijpjens verandert, ende alsoo de globule van onse jngewanden, daer door comt te prickelen, off aen te stooten, ende alsoo onse jngewanden, door dese prickelinge een ongewoone, onnatuerelijcke, ende grooter beweginge aangebracht wort, soo schiet de Chijl die inde darmen is, door de starcker, off rasser beweginge aff, ende neemt te gelijck met sich, de materie die met het aenstooten vande pijpjens tegens de darmen is los gemaect. Ende als ick noch een weijnich meerder vuijer bij de pijpjens vande manna bracht, veranderde deselve weder als in een sijroop. Dit wedr siende, beelde ick mij selven vorder in, dat de geseijde pijpjens, onse ingewanden maer sachtelijck aenraeckten, als gansch niet starck sijnde, ende dat dit de oorsaeck wel mocht sijn van haer sachte werckinge, ende oock te gelijck, datter wel lichamen souden connen sijn, in welcke dat van binnen, een over natuerlijcke Hitte was, waer in dat de manna, in plaets van in pijpjens te schieten, sich veranderden in een sijroop, waer in dat de manna, weijnich ofte geen werckinge, alsdan souden comen te doen, Ick heb oock in gedachten gehadt, dat de manna sijne werckinge, niet alleen inde maegh en darmen doet, maer dat oock eenige delen vande manna connen overgebracht worden, tot in het bloet. etc. | ||||||
Ga naar margenoot+To this I shall add my Observations about MannaGa naar voetnoot26: This substance I have found to consist of long small pipesGa naar voetnoot27, which I have seen, when put in water to unite therewith as Sugar doth, and on that account is also sweet upon the Tongue. And representing that water to my eye as thin as I could, and suffering it to exhale, it afforded very pretty pipes; and adding some more warmth to it, those Pipes grew somewhat stiffer. Seeing this, I imagined, that as Manna dissolves in a little warmth, and in water, (both which is found upon our Tongue,) so in more warmth, which it meets with when taken down into our body, it changes into the said pipes: And, [in consequence thereof begins to prickle and thrust the globules of our bowels, and thus]Ga naar voetnoot28 by the pricking of them there is caused in our BowelsGa naar voetnoot29 an unusual, preternatural and stronger commotion, the chyle that is there is carried off more strongly and more speedily, taking along with it that matter, which by the impulse of the pipes on the bowels is loosen'd. And adding yet some more fire to the pipes of the Manna, they turn'd into a kind of syrup. This gave me thoughts, that the said pipes, not being strong, did work but softly upon our Bowels, and that this possibly was the cause of their [mild]Ga naar voetnoot30 operation; as also, that there being some bodies, in which there might be inwardly an extraordinary heat, the Manna might there, instead of shooting into pipes, turn into a syrup, and so produce little or no effect as to purgation. | ||||||
Ga naar margenoot+Comende nu weder tot de eenderleijGa naar voetnoot39 figueren, die tienderleij sappen van cruijden voort brengen, en waer ick het hier vooren gelaten heb,Ga naar voetnoot40 soo kan het echterGa naar voetnoot41 sijn, dat dese sappen ijder een bijsondere smaeck sullen bij brengenGa naar voetnoot42, als bij exempel men stelt dat de figuertgens, die in het eerste sap, van een vande thien cruijden sijn, van sodanige stijfte, ofte hardicheijt sijn, dat deselve eenichsintsGa naar voetnoot43, de globule van onse tonge comen te toucheren, waer door wij eenich gevoelen, op onse tonge crijgen, twelck overgaet tot de senuwe etc. dat wij smaeck noemen, De figuertgens, die uijt het tweede sap, vande tweede plant gemaect ofte voort gebracht worden, sullen een trap, ofte graet stijver off harder sijn, ende jnsgelijcx de figuertgens, uijt het sap vande 3e 4e 5e ende etc. planten, sullen ijder figuer int bijsonder, een trap, off graet, starcker off stijver sijn, ende dit soo sijnde, soo sal ijder trap in hardicheijt, vande geseijde figuertgens, een veranderingh, off scharper smaeck, op onse tonge aen brengen, ende oock te gelijck, ijder sap vande meer geseijde tienderleij planten, hoe wel deselvige eenderleij figuertgens maken, een bijsondere werckinge doen. Ende dus stel ick onder het wel nemen, datter alsnoch geen staet voornamentlijck voor mij te maken en is, op de werckinge die de kruijden,Ga naar voetnoot44 in ons lichaem comen te doen, schoon wij in eenige sappen bijsondere, off wel eenderleij figueren comen te ontdecken. Alleenlijck connen wij, als wij de menichvuldige seer cleijne pijpjens, inde sappen van Aron, ende Springhkruijt, hebben waergenomen, ende desselffs werckinge, die deselve op onse tonge en lichaem doet bekent is, ons wel eenichsints daer ontrent ijets jmagineren, maer alsnoch sonder vast Fondament. Ga naar margenoot+Ick sal hier noch wat bijvougen, hoe ick mij imagineere, dat de werckinge vande voetsels, ende medecijnen, die wij gebruijcken, | ||||||
Ga naar margenoot+But to return to the matter whence we have digressed, I mean to the sameness of Figures in ten sorts of Saps of Herbs, it may come to pass, that each of these Saps may, notwithstanding the identity of that Figure, yield a peculiar taste differing from the rest. For, suppose the small Figures that are in one Sap of the ten Herbs, to be of such a stiffness or hardness, as that they do in some degree affect the globuls of our Tongue, and so produce a taste proportionable; if the Figures of the Sap of another of those Herbs be a degree stiffer or harder, and so on of the rest, then will each degree of hardness in those Figures cause more or less sharpness of taste upon our Tongue, and consequently produce a su[i]table operation. What I have observed in the examination of several sorts of Wines (in most of which I have discovered exceedingly pretty Figures) I must refer to another opportunityGa naar voetnoot31. [Consequently I state, claiming your indulgence, that for the present I cannot say anything definite about the operation of herbs that enter our body, although we can discover in some saps peculiar or identical figures. Only, having observed the numerous minute pipes in the saps of Arum and Catapuce (Lesser Spurge) and their action on our tongue and body, we can have an opinion about all this, but not yet a well-founded one. Ga naar margenoot+I will add in what manner I imagine the action of food and | ||||||
inde mage geschieden.Ga naar voetnoot45 Ick stelle dan dat de verbrijselingh vande spijs die wij nuttigen, niet veroorsaect wort, in onse maegh, en darmen, door eenige suijericheijt, maer dat deselve verbrijselingh, ende ontdoeninghGa naar voetnoot46 geschiet, door de continuele beweginge vande maegh, ende de natuerlijcke warmte, welcke beweginge vande mage geschiet door het diaphragma, want soo menichmael als wij adem halen, wort ons diaphragma neergedruct, dese neder druckinge van het diaphragma, doet te gelijck, de lever en maegh bewegen, welcke continuele beweginge vande maegh, ick mij jmagineer dus te geschieden, als bij exempel, men heeft een blaes van eenich beest, ten meerendeel gevolt met water, (die ick vergelijck bij de maegh in ons lichaem) diemen continuelijck, een weijnich tusschen twee handen, over ende weder,Ga naar voetnoot47 dan toe druct dan wederom opent, Daer beneffens moeten wij stellen, dat de maegh in een wel gestelt lichaem, altijts toesluijt, ofte incrimpt, hoe weijnich spijs datter oock in is,Ga naar voetnoot48 soo andersGa naar voetnoot49 door overmatige dranck, spijs | ||||||
medicine proceeds in the stomachGa naar voetnoot32. In my opinion the decomposition of our food in the stomach and bowels is not caused by any acidity, but by the uninterrupted motion of the stomach and its natural warmth. This motion of the stomach and bowels is not caused by the diaphragm, because every time we breathe the diaphragm is pressed down, which also moves the liver. This continuous motion of the stomach, I imagine, may be explained as follows. Suppose, for instance, that we have the bladder of some animal, for the greater part filled with water (which I compare with the stomach in our body), and that we take it between our hands, pressing and relaxing them alternately. Besides we must also assume that, in a sound body, the stomach always closes or contracts however little food there may be in itGa naar voetnoot33; at least if the parts | ||||||
ofte door slappe weijnich voedende spijs, (anders koude spijsGa naar voetnoot50 geseijt) de delen vande maegh, niet te veel sijn uijtgereckt, ofte onbequaem geworden sijn, tot hare behoorlijcke werckinge, ofte incrimpinge, waer van men comt te seggen, de maegh en wil niet koocken;Ga naar voetnoot51 Ick jmagineer mij oock, dat soo ras de spijs inde maegh comt, dat daer van de deelen vande maegh, aenstonts, eenichsints voetsel geniet, Maer ick wil niet ontkennen, datmen niet doorgaens inde maegh, eenige suijere scharpe materie sal vinden, maer segge alleen, dat deselve aldaer niet nodich is, omme de spijs te verbrijselen, en dat deselve daer gemaect wert, vande spijs door de continuele beweginge, die de spijs aengedaen wort, ofte oock wel | ||||||
of the stomach have not become too lax or lost their activity or power of contraction, owing to a surfeit of food or beverage or to the consumption of thin (or cold) foodGa naar voetnoot34, lacking nutritiousness (whence the Dutch saying: the stomach will not stewGa naar voetnoot35. I also imagine that, as soon as the food enters the stomach, its parts at once draw some nourishment from it. I will not deny that commonly some acid matter is found in the stomach, but only say that this is not necessary to decompose the food and that it is produced there through the continual motion into which it is set, or also perhaps | ||||||
door eenige bedervinge.Ga naar voetnoot52 Dese onophoudelijcke beweginge vande spijs inde maegh, ende de daer bij comende, de natuerl. warmte, die inde maegh is, sijn (in het welnemen) crachtich genouch, de cleijne sachte globule vande spijse, die wij nuttigen, (voor soo veel die bij mij geobserveert sijn) wederom in veel kleijne deeltgens te scheijden, ende te ontdoen,Ga naar voetnoot53 omme dus ontdaen sijnde, weder tot voetsel, vande globule van ons lichaem te verstrecken, welck voetsel (beelt ick mij in,) niet aenstonts gaet in eenige aderkens, die met haer mondekens, in het binnenste, ofte hollicheden vande darmen haer openen, maer ick stel vast, dat de uijterste globulen, van onse jngewanden, daer de Chilus doorgaens aenstoot, het voetsel ontfangen, die dat voetsel wedr aen andere globule overdoen, endeGa naar voetnoot54 soo van globule, tot globule overgaet, tot dat het comt, tot inde cleijne aderkens diemen suijgh aderenGa naar voetnoot55 noemt. Om nu verders teGa naar margenoot+ seggen, hoe dat de medecijnen, die de mage seer sterck, en op een onnatuerlijckeGa naar voetnoot56 wijse bewegen, haer werckinge doen, dat imaginere ick mij te geschieden, datGa naar voetnoot57 de sodanige medicijnen, in haer hebben, een groot getal overnatuerl.Ga naar voetnoot56 harde pijpjens (ofte andere figuertgens) hoedanige ick hier vooren geseijt heb, inde Aron, ende Springh-kruijt, ontdeckt te hebben, welcke de binnenste deeltgens vande maegh, hart sullen comen te prickelen, ja selffs te quetsen, door welcke prickelinge, off quetsinge, de de(!) maegh (onder verbeteringh) sich extraordinair sal toe trecken, ende hem vande geseijde deelen, als hem schadelijck sijnde, sal soecken te ontlasten, ende alsoo alle de materie die inde maegh is, des te vroeger uijt stooten, tsij door onse mont, dat wij braecken noemen, ofte anders door de darmen, dat een rasser afganck maeckt. Maer men soude mij hier te gemoet connen voeren, dat gelijck ick hier vooren geseijt heb, dat de maegh vande pijpjens doorgaens aen allen kanten geprickelt wort, strijdich is, tegen het geene datmen inde magen, van die geene die fenijn ingenomen hadden, desselffs | ||||||
by some slight decayGa naar voetnoot36. This incessant rolling of the food in the stomach and the natural heat are, I presume, strong enough to break up and decompose the soft, small globule of the food we take (as far as I have observed); after which, being decomposed, it will yield nourishment to our body. This food, I imagine, will not at once enter some veins which open with their mouths into the interior or cavities of the intestines, but I state that the extreme globules of our intestines, which the chyle usually touches, receive the food and pass it on to other globules, till it reaches those small veinsGa naar margenoot+ which are called mesenteric veinsGa naar voetnoot37. As regards the action of those medicines which stimulate the stomach in an unnatural degree, I imagine that these carry a great number of abnormally hard pipes (or other figures) such as, I have already told you, I found in Arum and Spurge. These will irritate the inner parts of the stomach, or even injure it, owing to which irritation or injury (I speak under correction) the stomach will contract more than usual and try to get rid of the injurious matter. In doing so it will also expel all other matter so much the sooner, either through the mouth (which we call vomiting) or through the intestines, which promotes the stool. But it may be put forward that, what I have said about the stomach being on all sides stimulated by these little pipes, clashes with the fact that the stomachs of those who have swallowed poison are found to be injured or perforated not all over but in | ||||||
Ga naar margenoot+magen niet doorgaensGa naar voetnoot58, maer op een plaets alleen, beschadicht, ofte doorgegeten vint, ick sal onder het wel nemen, dese redenen hier van geven, namentlijck dat den Arcenicum, Sublimaet, etc. spetienGa naar voetnoot59 sijn, die seer stoffswaerGa naar voetnoot60 sijn, ende dat deselvige door de beweginge, die de maegh doet, haer onder de spijs, niet laet bewegen, maer dat deselvige alschoonGa naar voetnoot61 sij alvooren, onder eenige spijs waren vermenght, omme desselffs stoffswaerheijt, haer daer van souden separeren, en haer na de gront (t sij datmen gaet off leijt,) begeven, als bij exempel, men heeft een back met natachtich sant, die ick mij inbeelt dat spijs is, en onder het selvige sant roertmen een gedeelte quick silver, dat ick mij jmagineer dat fenijn is, en onder de spijs vermengt, ende datmen alsdan het vermengde quick silver, en sant, giet in een groote aerde pot, ten meerendeel gevolt met water, (die ick vergelijck bij de gemenghde spijs, en fenijn, die inde maegh is,) dit soo sijnde, datmen dan, met een spadel, off stockje, het water starck inde ronte beweeght, ende dus sal comen te gebueren, dat alle het sant, dat inde pot is, sich door het geheele water sal begeven, en bewegen, maer het quicksilver dat seer stoffswaer is, en sal sich in het water, onder het sant niet opgevenGa naar voetnoot62, maer het sal sich (jmagineer ick mij seeckerl.) onder inde holte vande pot bij malcanderen setten, ende aldaer stil blijven leggen, insgelijcx beelt ick mij in, dat het met de geseijde stoffsware fenijnen toegaet, die op een plaets de maegh maer schade comen te doen, ende die hoewel onder andere spijse vermengt, door de beweginge vande maegh haer separeren, ende als na de gront vande maegh sacken, ende die op de gront leggende, ende uijt scharpe harde delen bestaende, de maegh die haer continuel. beweeght, op die plaets daer dit fenijn oock leijt, comen te quetsen, ja selffs als door te vijlen; Men soude mij alhier verscheijde tegenwerpinge connen doen, als te weten dat soomen vast stelt, dat de verbrijselinge vande spijs, wort veroorsaeckt door warmte, en beweginge, dat de verteringe van spijs, eerder soude geschieden, inde lieden die cort van adem sijn, om dat haer diaphragma, ende bij gevolge oock haer maegh, rasser beweeght wort, Maer ick soude hier op comen te seggen, dat hoewel sij rasser Adem halen, soo is nochtans de beweginge van haer maegh niet grooter, ten dien oorsaecke, dat | ||||||
Ga naar margenoot+one place only. By your leave I will account for this as follows: arsenic, sublimate, etc. are very heavy substances which will not be affected by the rolling of the food resulting from the motions of the stomach, but which, although mixed with food, will separate from it owing to their heaviness, and sink to the bottom of the stomach whether one goes about or lies down. Take, by way of comparison, a trough full of wet sand (which I imagine to be the poison). Subsequently pour the mixture of sand and mercury into a large earthen pot for the greater part filled with water (which I compare to the mixture of food and poison in the stomach). Then, stirring the water with a spatula or stick, the result will be that all the sand in the pot will mix with the water and move about with it, but the mercury, being a heavy matter, will not mix with the sand or water, but will sink down to the bottom of the pot and remain there. I fancy that the same thing will happen to the above-mentioned poisons which can injure the stomach when in one place. Though mixed with food they separate themselves in consequence of the motion of the stomach and sink as it were to the bottom, lying where and consisting of sharp parts they hurt the stomach and even as it were file through it. Many objections might be raised on this point, for instance that in case the breaking up of the food is caused by warmth and motion, digestion would be more rapid in short-breathed people because their diaphragms and consequently also their stomachs move with greater rapidity. On my part I would object that though they breathe more rapidly yet the motion of the stomach is not greater, | ||||||
haer adem kort sijnde, haer diaphragma, weder weijnich wort uijtgestooten,Ga naar voetnoot63 ende daerom geniet de maegh, wel rasser maer kleijnder beweginge. Ten tweede dat de spijs wel aldermeest in koorsige luijden, behoorde verteert te worden, daermen het contrarie siet, dat de spijs in koorsige lieden qualijck verteeren wil; Ick sal int wel nemen hier op seggen, dat de overnatuerlijcke hitte, de maegh can onbequaem maken, omme de spijs te verbrijselen, ende hare natuerlijcke uijtreckinge ende incrimpinge verhinderen. Ick heb op UEdts. versoeck geexamineert verscheijde soorten van wijnen, inde welcke ick meest doorgaens, onuijtsprekel. nette figuertgens hebbe ontdeckt, maer der selver gestalte, en redenen waeromme de eene wijn Wrangh, ende de andere weder smaeckelijck is, dat sal ick sparen, omme hier niet alte veel over hoop te halen, Ick wil hoopen, dat mijne geringe observatien, en consideratien, U.Edt niet onaengenaem sullen sijn. Mijn seer seriues versoeck is, off UEdt die goetheijt gelieft te hebben, omme mij te adverterenGa naar voetnoot64 vanden ontfangh, ende daer beneffens, hoe dese mijne speculatien, en stellingenGa naar voetnoot65, U:Edt ende de Heeren curiuse Lieff hebberen, bevallen, ende wat tegenwerpingen daer op genomen sijn, ende sulcx doende, sal UEdt mij, (aen wien ick ten hooghst verplicht blijve) seer grooten dienst doen. Gelieft alle de Heeren Lieffhebberen, van mijnent wegen, seer gedienstelijckGa naar voetnoot66 te groeten, ende wel special. de Heer Boile. Ick sal onder des na presentatie van mijn geringen dienst blijven
Mijn Heer.
U:Edts ten Hooghst Verplichten Dr
Antonj Leeuwenhoeck | ||||||
because their diaphragms, in consequence of their short breath, is but slightly pushed outGa naar voetnoot38 and so the stomach moves rapidly, it is true, but with less force. Secondly it might be objected that one would expect a rapid digestion when people suffer from fever, whereas we observe the reverse, for feverish persons digest with difficulty. I beg to observe that the unnatural heat will incapacitate the stomach to break up the food and prevent its natural distension and contraction. At your request I have examined several kinds of wine, in which I generally found little figures of a neatness beyond expression. But their forms, and the reason why some wine is sour and some has a pleasant taste I shall not enter upon here, for fear of tackling too many things at a time. I hope these slight observations and considerations will please you. I request you urgently to have the kindness of letting me know their receipt and what the Curious think of my speculations and theses, or what objections they make. By doing so you, to whom I am so much obliged, will render me a great service. Please remember me to all the Virtuosi, especially to Mr. Boyle. I remain, offering my poor services,
Your obliged Servant,
Antonj Leeuwenhoeck.] |
|