| |
| |
| |
Poetsie de Poedel.
Monoloog voor een heer
Door Willem Schürmann.
Ik heb een tante, tante Neeltje ... een zuster van mijn vader, ze is 50 jaar, ongetrouwd en ongemakkelijk, een van die vrouwen, een van die tantes die het leven van haar neven ongelukkig maken, die wetten willen voorschrijven, die willen dwingen, die niet mooi zijn maar koket, die verlangen dat iedereen haar zal aanbidden, die goed zijn ... nu ja goed is ze, maar met een goedheid die me niet bevalt ... ze is goed met een kwaad gezicht.
Wat heb je aan iemand die goed is en toch altijd kwaad ... dan heb ik liever iemand die altijd kwaad is en een lief gezicht zet. Misschien vindt u het laf, dat ik hier kom kwaad spreken van een tante, die mij, wéésjongen, kind zonder ouders, opgevoed heeft, die jarenlang voor mij in de zorg heeft gezeten, die altijd zorgde dat ik een schoone kiel en een helder wit petje ophad, die me aan de hand meenam naar de diergaarde om naar de | |
| |
aapjes te kijken, die suikergoed kocht en het samen met mij opat, die me liefhad en vertroetelde ...
O zegt u niet neen ... ik weet wat u denkt ... u vindt het laag, dat een man als ik, die veel aan z'n tante te danken heeft, zich uitlaat in minder mooie termen over eene ongetrouwde jonge dame van 50 jaar, die hem opgevoed heeft.
Zet u nu in Godsnaam geen kwaad gezicht, laat u me niet merken dat u me een akelig naar product van een neef vindt, laat u niet voelen dat ik een ondankbaar wezen ben, want ik zou de moed niet hebben u alles te bekennen ... en ik wil alles bekennen, want het zit me tot hier (wijst op de keel) (fluisterend). Ik heb ruzie met mijn tante gehad ... (luid). Dat heeft me goed gedaan, nu is 't er uit ... nu weet u het.
... Stel u voor, m'n tante had een poedel, zoo'n akelige, witte, lange, nette, zindelijke, goedige poedel, een beest dat nooit een vlekje had, met krullende lokken, met een strikje op zijn kopje en een licht blauw kleedje om zijn lui, vadzig, poedellijfje ... een beestje dat ieder in den weg liep, behalve haar, die altijd op m'n zwarte jas ging slapen, m'n boorden kapot beet, m'n boeken van de tafeltjes gooide, enfin een beest dat men in de dagelijksche samenleving een mispunt van een poedel noemen zou ... Poetsie, zoo heette ie ... is dood ... van de dooden niets dan goed ... dus wil ik er niet verder over spreken ... maar kunt u je nu voorstellen dat die poedel na zijn dood me nog meer getreiterd heeft dan toen ie leefde? Kunt u begrijpen dat de herinnering aan dien poedel, m'n tante, een flinke degelijke vrouw, half idioot gemaakt heeft? Luister dan ... toen Poetsie dood was liet tante | |
| |
een portret van haar lieveling maken, wat zeg ik één portret, honderd portretten, ze heeft mij zelfs een medaillon met z'n portret gegeven om aan m'n horlogeketting te dragen ... enfin 't verdriet heeft haar zoo aangepakt dat ze een marmeren beeld op z'n graf heeft laten plaatsen, en duizend gulden aan een poedelsanatorium gegeven heeft ... in 't kort ze was zoo ‘down’ dat ze heele dagen zat te huilen ... en wanneer ik thuis kwam, moest ik meehuilen ... stel u voor ... ik huilen om een doode poedel. Het begon me te vervelen ... en om een einde te maken aan deze verhouding heb ik willen trouwen. Ik heb het m'n tante gezegd ... en ik heb haar verschillende namen genoemd van diverse candidaten, maar toen begon 't lieve leven pas ... Wat ... ik zou haar alleen laten ... háár, nadat ze 't liefste op de wereld verloren had, ik zou willen trouwen, wel foei!!!... En dan 3 maanden na de dood van Poetsie ... Ik dacht dat je meer fijn gevoel had, zei ze huilende natuurlijk ... Maar tante, u wilt toch niet dat ik m'n leven opoffer terwille van een dooden hond ... Maar heb je dan niet van hem gehouden? vroeg ze me ... O zeker, zei ik ... ik heb heel veel van hem gehouden ... op een hondenmanier!... als dit waar is zou je niet over trouwen spreken, zei ze ... kortom ze was woedend ... zoo woedend, dat ze me een egoïst noemde, een ondankbare, die een tante, die alles opgeofferd had voor haar neef, alleen wilde laten met haar verdriet ... De toestand werd onhoudbaar ... zoodat op een avond de ruzie zoo hoog liep, dat ze mij verwijten deed.
Ga maar trouwen, zei ze, ... ga, máár ... op een manier, zooals alleen dikke ongetrouwde juffrouwen van | |
| |
50 jaar dat kunnen ... maar als je trouwt dan krijg je van mij geen cent ... geen halven cent ... Dacht je dat ik m'n geld zou laten opeten door jou en een vrouw, die mij en m'n heiligste gevoelens verguizen, die geen respect hebben voor een vrouw, die twintig mannen afgewezen heeft, alleen om beter voor een ondankbare neef te kunnen zorgen ... toen heb ik een domheid begaan ... ik heb gelachen!
Kent u m'n tante ... Neen?... dan begrijpt u 't ook niet ... als u haar kende, zoudt u 't heel verklaarbaar vinden ... Ik lachte en dat maakte haar woedend ... O je gelooft 't niet, je denkt dat ik geen man zou kunnen krijgen, hé, als ik mijne hand uit het raam steek dan hangen er aan iederen vinger tien!... begrepen! want als ik wil dan kan ik mooi zijn ... maar ik heb 't nooit gewild ... en nu zal ik 't doen!... Ik begreep niet waarom ze dat niet eerder geprobeerd had ... enfin ik lachte ... een onvergeeflijke domheid. Wát, zegt ze, nadat je mijn Poetsie beleedigd hebt, mijn Poetsie, die ik lief had als een kind, neen meer dan ik een kind ooit zou kunnen liefhebben, beleedig je nu mij ... goed ... t' is goed ... geen cent krijg je van me, geen halven cent en om je te bewijzen dat ik niet zoo onmogelijk ben als jij wel denkt, zweer ik je bij het zieleheil van m'n onvergetelijk kind, m'n Poetsie, dat ik binnen drie maanden getrouwd zal zijn. Tante stond op, stak twee vingers van de rechterhand omhoog en zei, ik zweer ... bij 't zieleheil van Poetsie ...
Trouw jij nu maar als je een knappe jongen bent, doe jij nu eens hetzelfde als ik doe ... Laat jij nu eens zien dat je binnen 3 maanden getrouwd kan zijn, zonder dat ik je het geld moet geven om je vrouw te laten eten, jou niksdoener!...
| |
| |
Dat was te veel ... dat kan niemand verdragen ... ik ook niet ... en vol edele verontwaardiging zei ik ... Ik zweer, dat ik binnen 3 maanden getrouwd zal zijn met de vrouw die mij bevalt ... dat zweer ik je ... dat zweer ik je ... dat zweer ik je ...
Na dit tragische voorval heb ik de deur heel hard achter me dicht getrokken, heb ik kamers gehuurd in een kosthuis en heb me ten doel gesteld een vrouw te zoeken. Dat klinkt nu alles heel gemakkelijk en u denkt natuurlijk ‘je hebt er een gevonden’ ... Integendeel ... waar vindt men zoo gauw een vrouw die je bevalt ... Je kunt toch maar niet op straat een juffrouw aanspreken en zeggen: ‘Excuseer me dame, maar ik zou u willen vragen of u zin heeft met mij in het bootje te stappen. Je wilt toch niet je leven verbinden aan dat van een vrouw die je absoluut niet kent, een lastige pretentieuze vrouw misschien ... Hoe kan je, wanneer je haast hebt, merken of een vrouw goed, lief, zachtzinnig, liefhebbend, edel, opofferend, zuinig of zuur, vervelend, landziekig, treiterig, kitteloorig, baldadig en verkwistend is? Enfin ik heb gezocht en gezocht, ik heb gereisd en gereisd, ik heb m'n oogen uitgekeken, twee maanden lang, zonder iets te vinden.
En toen is 't een obsessie voor me geworden, ik móést een vrouw hebben binnen een maand of ik zou meineedig zijn ... brrr meineedig!!!!
Als ik er aan denk rillen mijn haren. Toen ben ik naar een advocaat gegaan, die me heeft aangeraden te adverteeren en dat heb ik gedaan ... ik heb geadverteerd. Een nette, fatsoenlijke, brave, oppassende jonge man zoekt een vrouw, liefst met eenig fortuin, om met haar een | |
| |
huwelijk aan te gaan ... brieven onder nummer zooveel, bureau ‘Rotterdamsch Dagblad’. En of ik antwoord heb gekregen? Twee dagen lang hebben 2 klerken op 't kantoor zich doodgewerkt met 't sorteeren van de brieven, een week lang heb ik de epistels doorgelezen totdat mij eindelijk een brief in handen kwam, die geschikt leek, de eenige van allen ... die was van een bekoorlijke dame van middelbaren leeftijd, ongeveer 30 jaar dus, met vermogen ... Ik heb de andere brieven weggegooid, omdat ze me niet bevielen, maar dit eene roze, veleinen, geparfumeerde velletje heb ik bewaard en beantwoord. Een correspondentie met de onbekende schoone was het gevolg en u moet er niet over spreken, ik heb met haar afgesproken. Van avond om 9 uur zou ik de onbekende Cornélie bij het standbeeld van Tollens in het park ontmoeten ... het sein zou zijn ... het aansteken en uitblazen van drie lucifers ... O wat heb ik me verlicht gevoeld ... niet door die lucifers!... wat heb ik schoone droomen gehad van die mooie onbekende, die als een hinde aan mijn zijde door het leven zou huppelen ... in 't kort, van avond om 9 uur precies was ik bij Tollens ... daar zag ik in de verte op en neer trippelend, met driftige, kleine voetbeweginkjes, een vrouwenfiguur ... m'n onbekende ... Ze was een beetje dikker dan ik me had voorgesteld ... maar toen ik haar zag wandelen, zoo heel in de verte in het schemerduister, toen voelde ik pas, dat een dikke vrouw een ideale vrouw is ... m'n hoofd duizelde ... ik nam een lucifer ... en nog een ... en nog een lucifer en m'n adem bij elkander schrapende met hokkende stooten, blies ik pfft! pfft! pfft! de drie seinen uit en 3 maal zag ik dat teeken herhalen. Ze was gesluierd ... een | |
| |
preutsche, jonge, kuische vrouw moet 't zijn, dacht ik, en vol vuur vloog ik op haar af.
Zij met een zacht ah!... valt bom! op een bank en ik in volvoering haar hand in de mijne, fluister haar m'n liefdewoorden in het oor ... Schoone ... onbekende, reine, ideale, mooie, hemelsche vrouw, laat uw trekken zien in deze egyptische duisternis ... gezellin in spé ... van m'n komende dagen, licht dien sluier op!... Zij snikt ... Heb je leed, ik zal 't je helpen dragen, want ik voel dat ik je zal liefhebben meer dan ooit een man heeft liefgehad ... en plots zich oprichtend, zich met het hoofd aan m'n borst werpende, hoor ik ... ‘Eindelijk, Kobus, mijn Kobus!... O God! het was m'n tante ... zegt u maar opoe ... Ik had me niet bedrogen ... Zij sloeg den sluier terug en ik zag haar in de hemelsch opgeslagen 50-jarige oogen ... U zult begrijpen dat m'n positie wel een beetje vreemd was, dat ik me alles behalve op m'n gemak gevoelde, maar toen tante begon te huilen en fluisterde, dit is het schoonste oogenblik mijns levens! toen ben ik bij haar op de bank neêrgezonken ... en heb ik naar haar plannen voor de toekomst geluisterd ... Je moogt me niet tot een meineedige maken m'n Kobus, m'n alles ... en ik zal je vertroetelen ... oh ... ik zal je minnen ... oh!
Maar tante, moet ik dan de broer van mijn eigen vader, de oom van mijn eigen kinderen, oom van mij zelf, man en neef van mijn tante en wie weet hoeveel meer familie van mij zelf worden! bracht ik uit.... En toen heeft ze een waar woord gezegd ... Kobus, zegt ze, denk dat als je zooveel familie van je zelf bent, ons geld niet uit de familie zal gaan ... zie je, daar kan alleen een vrouw aan denken ... denk er aan dat je de eer van de | |
| |
familie redt, want als je me niet trouwt, zijn wij allebei meineedig!...
Hoe kan ik u het Ibseniaansch gevoel beschrijven, dat toen over me kwam ... Ik ben er nog van onder den indruk ... ik ben nog mezelf niet ... en ik moet besluiten binnen 3 dagen, want dat is de bedenktijd, die ze me gegeven heeft ... moet ik haar trouwen?... moet ik de plaats innemen van dien poedel? Dit zou met recht een hondenbaantje zijn?
Och is er niet een dame hier die direct met mij naar Mandsjoerije, Indië, Amerika, Azië of Honduras wil gaan ...? Of is er iemand die me zeggen kan, hoe ik geen meineedige en toch niet de man van m'n tante, m'n vaders broer vader en neef van mijn eigen kinderen en de vader van wijlen poetsie de poedel kan zijn?
|
|