| |
| |
| |
Hij heeft geërfd.
Door J. C. v. d. Tol.
(Een jongmensch, met een nog al onnoozel voorkomen, komt met een treurig gezicht op).
Ik heb geërfd; dat zou je niet zeggen hè? Weet je hoeveel (haalt drie rijksdaalders uit zijn zak) zooveel. – Dat is te zeggen, veel meer, oneindig veel meer, duizend gulden.
Duizend gulden, voor mij was dat een kapitaal!
U ziet, ik woon hier erg eenvoudig, om niet te zeggen armoedig. – Ik ben ook arm, ik werk aan een courant, erg aardig, een baantje vol afwisseling! ‘Zeker redacteur van het binnenland?’ Neen pardon. ‘Dan dito buitenland?’ Neen, ook niet. ‘Dan misschien recensent?’ Ja, soms. ‘Of in de administratie?’ Ook wel eens. Ik ben, wat ze noemen, het mannetje van de vuile wasch; ik doe alles, waarin een ander geen lust heeft. – ‘Och, meneer, meneer Stein is ziek, wil u om één uur even naar de Hoogstraat gaan, er wordt een nieuw magazijn geopend, wij zijn gevraagd; wil u voor een berichtje zorgen en en passant eens spreken over een abonnementje | |
| |
voor advertenties?’ – Of: ‘meneer er is vanavond voorstelling in het gebouw; de verslaggever is al bezet, wil u er heengaan en een verslagje maken?’ – Zie je, zoo ben ik het mannetje voor alles, ik doe veel en ik verdien weinig.
Nu, je begrijpt, dat duizend gulden.... Wat kan een mensch daarvoor al niet doen: ten minste, dat denk je, als je ze nog niet hebt, want als je ze hebt, of liever, als je ze gehad hebt, dan zou je wel willen hebben, enfin, u begrijpt, niet waar? – Neen, dat is waar, u begrijpt 't nog niet, ik moet u eerst alles nog vertellen. Nou dan; een week geleden kom ik thuis en vind daar op me wachten een heel deftig meneer, haast zoo deftig als onze hoofdredacteur: ‘meneer,’ zeg ik verbaasd, ‘Sir,’ zegt hij, heel beleefd – 't was over het algemeen een erg beleefde meneer – ‘do you speak English?’ ‘Yes,’ zeg ik, eigenlijk meer bij ongeluk, want ik ken er haast niets van. – En daar begint die man me een verhaal in het koeterwaalsch waarvan ik niets snap. – Toen hij uitgesproken had, gaf hij me een hand, en toen wilde hij weggaan. Maar ik dacht, dat is toch te gek, ik moet toch weten, wat die man verkoopt; ik sta ook op en, al mijn Engelsche wijsheid verzamelend, houd ik de volgende korte maar indrukwekkende speech: ‘Sir, I versta English, a little very well, yes: but my friend, hierofer, weet very meer, yes. I will hem halen hier, and, als he comes, you must say you heele history nog eens.’ Ik stuur naar mijn vriend die dadelijk komt.
Ik moet zeggen, mijn vriend was heel beleefd, buitengewoon beleefd; hij kon wel eens een beetje .... maar nu was hij heel beleefd.
| |
| |
De Engelschman begint opnieuw: ‘You, I, believe enz. (doet wat Engelsch na). Nou geeft mijn vriend me ook de hand en zegt: ‘kerel, ik feliciteer je, je hebt geërfd.’ Ik? – Ja van een tante in Engeland, hier meneer is exécuteur, je moet morgen bij den notaris komen en dan zal je ontvangen de somma van duizend gulden. Duizend gulden, kerel, wat zeg je er van? Je wordt kapitalist. Ik was eerst verbouwereerd, maar mijn vriend pakt me beet, we dansen als gekken de kamer rond – de Engelschman was ondertusschen weg. – Eindelijk roep ik hijgend uit: ‘Eerst een nieuw pak kleeren – hoog noodig en dan morgenavond een gloeiende fuif, hier, op mijn kamer; jelui komt allemaal, hoor!
Dienzelfden dag koop ik een nieuw pak. – De kleerenmaker was dezen keer erg beleefd; hij kan anders wel eens een beetje .... maar nu was hij beleefd. 30 gulden kostte het pak. En toen 's avonds groote fuif! – Kolossaal gezellig, we hebben gezongen, gedronken, gegeten, getoost, geplakt. Ik was natuurlijk de held van het feest; ze noemden me ‘Le riche héritier’, ‘de Erfgenaam van Merlet’, ‘de Erfoom’; nou, de heele grap kostte me f 20. Dat is toch niet te veel, als je pas duizend gulden erft! Den volgenden dag komt de huisjuffrouw boven, – dat is niets bizonders zal je zeggen, maar wat wel bizonder is, dat haar snoezige dochter achter haar komt aandribbelen, want Sophietje die komt anders nooit: ‘dat is niet goed,’ zegt moe. Bij meneer beneden – onder me woont ook een heer – daar schijnt 't wel goed te zijn, althans daar hoor ik Sophietje dikwijls praten en lachen en.... gillen; en als meneer onder aan de trap roept: ‘Fietje!’ dan komt het lieve kind dadelijk | |
| |
aanhollen. – Ik roep ook wel eens boven aan de trap: ‘Fietje!’ maar dan komt er niemand, of alleen het oude, perkamente vel.
Ik keek Fietje eens aan, het is toch een beeld van een meid! – en ik vergeet het perkament. – Het perkament nijgt, het perkament spreekt, het perkament kan anders wel eens een beetje.... maar nu is het perkament erg beleefd: ‘Meheir, we komme u even felisteeren met uw ervenis; veel geluk meneer; de heeren sprakke zoo hard gisteravond, dat ik hier en daar een woord opving; meheir heit kolossaal georreve, niet?’ – Nou, juffrouw, kolossaal is het niet, maar het is altijd aardig. – ‘Waarachtig, meheir, ik verheug er me ook erg in, meheir is altijd een goeje meheir geweest, en, omdat meheir zoo goed is, kom ik meheir is frage, zou meheir niet een tien gulden in de maand meer willen betalen; laat een arme weduwe en d'r dochter voor een sikkepitje deelen in uw geluk. – Laten we van de dertig, veertig guldentjes in de maand maken en meneer zal best bediend zijn.’
Maar juffrouw, begin ik .... maar och God, achter haar stond de dochter en die keek me zoo aan, ik weet niet, zoo angstvallig en toch zoo verlangend, zoo teêr, en toch ook zoo scherp, dat ik zei: nu, goed, juffrouw, ik zal het doen, ik heb geërfd, dus .... De opslag begon direct te werken: ‘Fietje’ komt de koffieboel opredderen; ze is alleraardigst, ze praat en ze lacht; ik schijn haar ook wel te bevallen, den eersten dag blijft 't bij praten, den tweeden zat zij op mijn knieën, den derden maakten we een afspraakje, om samen uit te gaan, zonder dat moe het wist; we zijn samen uit geweest, waar en hoe, dat hoef ik nu niet te zeggen, maar pret hebben we | |
| |
gehad en niet duur was het – ik heb haar een klein cadeautje gegeven en toen kostte den heelen avond me f 20,–. Lollig, hè? Ja, als je geërfd hebt. Mijn vriend, die zoo goed Engelsch verstaat, is ook in zijn schik: hij zat kolossaal in de knoei om f 250 en toen kwam hij mij vragen, of ik ze hem leenen wilde; hij wist, dat ik 't op het oogenblik kon missen. ‘Hoor eens, kerel,’ zeg ik, ‘ik leen nooit, dat is een principe van me, maar als je f 250 van me wil aannemen, met plezier, hoor, ik heb geluk gehad, ik moet een ander ook wat gunnen.’ – Of die in de wolken was!
't Is anders gek, zooals de menschen overdrijven kunnen: 't is, alsof je God weet hoeveel rijker bent geworden, als je duizend gulden hebt geërfd. – De een vertelt het aan den ander: ‘Die vent heeft geld gekregen.’ ‘Hoeveel wel?’ – ‘Ja, precies weet ik 't niet, maar het moet een aardig duitje zijn, hij is er heelemaal bovenop.’
Daar heb je nou b.v. aan de courant, dat is een leelijke pil.
Daar moest ik komen bij den hoofdredacteur; hij is niet altijd; .... dikwijls zoo .... maar dezen keer was hij bizonder beleefd.
– ‘Meneer,’ zegt hij, ‘mij is ter oore gekomen, dat u een erfenis is ten deel gevallen, ik wensch u daarmede geluk en wilde u tevens naar aanleiding van dien, een voorstel doen. – Hoezeer het mij ook spijt het te moeten bekennen, een feit is het dat onze financieele toestand verre van gunstig was; wij moeten op alle mogelijke manieren bezuinigen; mijne mede-redacteuren en ik zijn daarvan doordrongen en we hebben elk een klein gedeelte van ons salaris opgeofferd voor de goede | |
| |
zaak. – Nu vraag ik u is u bereid mede te werken en mogen wij u voortaan elke drie maanden f 100 minder uitkeeren?’
‘Veroorloof mij, meneer, u op te doen merken, dat mijn salaris al niet hoog is.’
‘Juist, meneer, ik zou u ook dat voorstel niet gedaan hebben, wanneer ik niet uit stellige bron wist, dat u geërfd hadt. Overigens het is een voorstel en bevalt het u niet, dan zullen we moeten omzien om een andere werkkracht voor minder honorarium te krijgen.’
‘O, neen, meneer, doet u dat niet; ik stem toe.’
Zoo heb ik dus aan de courant f 400 minder in het jaar, omdat.... ik geërfd heb.
Bij de belastingen schijnen ze dat ook al te weten, tenminste ik heb in de stedelijke een aanslag gekregen van f 27,50, dat is mij nog nooit gebeurd. – Ik ben eens gaan informeeren, en toen bleek het mij, dat zij mij al lang in het snotje hadden, maar dat ze het maar nooit gedaan hadden, omdat er ten slotte toch niets te halen was; maar nu moest ik er aan, f 27,50 alsjeblieft.
En dan die hoop allemachtig nuttige instellingen die niet genoeg inkomsten hebben, en die je niet met rust laten. En deden ze het nog maar per circulaire, maar tegenwoordig sturen ze je allemaal een heele beleefde meneer op je dak, om je te spreken.
Ik heb o.a. bij mij gehad, iemand van het Idiotenhuis, van het Weeshuis, van de Christelijk-Gereformeerde Gekken, van Anarchistische Kraamvrouwen, van het Leger des Heils – een majoor geloof ik, – van de Warme en Koude Soepuitdeeling aan verlaten kinderen, van de Vereeniging voor het verstrekken van zakdoeken aan de | |
| |
kinderen in de Minahassa, voor de Vereeniging tot het veredelen van de straatorgels, en, niet waar, als je geld geërfd hebt, dan kan je daar toch niet heelemaal buiten. Honderd gulden hebben ze me met hun allen afgetroggeld.
Al die dingen hebben me een beetje van streek gemaakt; ik kreeg last van hoofdpijnen en ik ging eens naar mijn dokter. – Die man was allerbeleefdst, en, wat ik heel pleizierig vond, was, dat hij nog niets scheen te weten van mijn erfenis.
‘Weet je wat,’ zei hij, ‘je moet je hoofd eens electriseeren; ik zal je wel een toestelletje leenen, en je wijzen hoe je het doen moet, dan kan je het zelf en behoef je niet altijd naar mij te loopen, wat lastig en duur is. Leen het machinetje maar van mij, anders kost je het aanschaffen ook weer f 25.
Dankbaar ga ik heen; dat is nu eerst eens een man. – Jawel, morgen brengen. – Het electriseerdingetje was nauwelijks in huis, of daar staat hij al met zijn koetsje voor mijn deur. – Hij kan anders wel eens .... maar nu was hij kruipend beleefd en zegt: ‘och, toe stuur me dat toestelletje terug, ik zit er om verlegen voor een heele arme familie en ik heb gehoord dat jij geërfd hebt – dat wist ik niet – koop zelf zoo'n ding: dat kan er wel af. – Adieu.’
En laat ik nu de rekening eens opmaken. Duizend gulden heb ik geërfd: de juffrouw laat me f 120 meer voor mijn kamer betalen, voor f 30 kocht ik een pak kleeren, de fuif kostte me f 20, en het lieve ‘Fietje’ ook f 20, dat is f 190.–. Mijn vriend gaf ik f 250, maakt f 440. – Op de courant ga ik f 400 achteruit, in de belasting moet ik f 27,50 betalen, diverse giften kosten | |
| |
me f 100, en dat ellendige electriseertoestel nog eens f 25, dat is bij elkaâr f 992.50.
En dus heb ik over f 7.50, zooals ik u zei.
Maar dat zeg ik je, als ik ooit weer erf, dan vertel ik het aan niemand, aan niemand, want als ze zouden merken, dat ik voor de tweede maal ‘erfoom’ ben, dan word ik eenvoudig straatarm.
|
|