Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Den .C.xxv. psalm In conuertendo Dominus. Een liedt inden hooghen. Na die wise van een danslieken Den lancxsten dach van desen iare, die brengt ons vruechde cleyne.ALs die Heer verkeeren wou Ga naar margenoot+
Die banden der gheuanghen
Daer Syon me met groten rou
Gheuanghen was, man ende vrou
Hebben wij vruecht ontfanghen.
Doen soe is veruult gheweest Ga naar margenoot+
| |
[Folio T4r]
| |
Met blischap bouen maten
Ons mont, ons tong end onsen gheest
Die vrolijck waren onbeureest
Want God ons quam te baten.
Dan so sullen doen vermaen Ga naar margenoot+
Die heydens opter eerden
Die Heer heeft grotelijck ghedaen
Met haer: en heeftse by ghestaen
So veel als si begheerden.
Groote dinghen heeft die Heer Ga naar margenoot+
Met ons hier willen pleghen
Wij zijn verblijt met allen seer
Dancken en louen altoos meer
Sijn naem in al ons weghen.
O Heer lieue vader goet Ga naar margenoot+
Wilt onsen kercker breken
Wilt so veruersschen onsen moet
So dwater het drooghe aertrijck doet
Dat vloeyt al wt den beken.
Al die hier op eerden zijn. Ga naar margenoot+
En in haer tranen saeyen
Die sullen met een bliden schijn
Alleen doer Gods ghenade fijn
Haer vruchten connen maeyen.
Als si namen haren ganck Ga naar margenoot+
Men sach hoe dat si screyden
Seer droeuich, en van herten bancg
Haer saedt si werpen (hoort den sancg)
Met grooter swaricheyden.
Comende so sullen sy Ga naar margenoot+
Met vruechden weder keeren
En sullen brenghen (hoort nae my)
Haer schoouen, ende gherwen bly
So veel als si begheeren.
|
|