Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Den .C.v. psalm. Confitemini Domino quoniam bonus. Nade wise Een aerdich vrouken heeft mi ghewont, int herte. Alleluya. Loeft God.DAnct God den Heer met alle iolijt
Want zijn goetheyt sal niet vergaen
Wie can Gods macht ghebenedijt
Ghenoech zijn lof hier doen verstaen.
Salich si zijn tot alder tijt
Die hier iusticy cleuen aen
Heer wilt ons ghedencken
Ons v gonste
| |
[Folio P7r]
| |
schencken
Salich en fray
Op dat wij mogen scouwen
Vwe ghenay
En vruechde mogen houwen
Vroech ende spay.
Met onsen vaders so hebben wij Ga naar margenoot+
Ghesondicht hier ionghe end oudt,
V wonder niet en verstonden sy: Ga naar margenoot+
Noch v ghenade menichfoudt.
Al by die zee, doer een party Ga naar margenoot+
Sij vielen God rebel en stoudt
God wou haer salueeren Ga naar margenoot+
Sinen naem ter eeren
Hy heeft verclaert
Sijn wonderlijcke crachten
Onghespaert
Dat die in haer ghedachten
Bleuen bewaert.
Hy wou bestraffen die roode ze, Ga naar margenoot+
Daer doer hy haer gheleyde drooch
Die haer beniden al doer onure Ga naar margenoot+
Wt haren handen hyse tooch.
Dat water quam al opter ste Ga naar margenoot+
Haer vyant daer zijn leuen spooch
God den Heer hier bouen Ga naar margenoot+
Sachmen doen ghelouen
Ende prisen huer
Maer haestelijck zijn daden Ga naar margenoot+
Sij screuen duer
Al dat hy haer wou raden
| |
[Folio P7v]
| |
Sij stelden ter luer
En haer begheerten waren seer veel Ga naar margenoot+
God si tempteerden in die woestijn.
Al dat sij wenschen, gaf hy haer heel Ga naar margenoot+
Haer sielen hy versayde fijn Ga naar margenoot+
Moysen al in Aarons casteel
Sij quelden: met een swaren schijn
Open ghinck die aerde Ga naar margenoot+
Dathan si aenuaerde.
Abyrons schaer
Met hoopen hoe si vielen.
Die sondaers swaer Ga naar margenoot+
Doer die vlamme vernielen
Men sach al daer.
Sij hebben een calf aldaer ghemaect Ga naar margenoot+
Aenbaden dat ghegoten was
En God haer glory doen versaect, Ga naar margenoot+
Verandert, soot haer quam te pas
Een rundt ghelijck dat eedt en smaect
Niet anders dan hoy, oft enckel gras.
God sij heel vergaten Ga naar margenoot+
Die haer quam te baten
Die doer zijn hant
Die wonderlijcke dinghen
In Pharons lant
En vreeslijck const dwinghen
Haren vyant.
God woudse bederuen al ghemeyn Ga naar margenoot+
Had Moyses niet met alle vliet
Gods thoorn ghekeert van haer: certeyn
Dat schoone lant sij en achten niet. Ga naar margenoot+
Sijn woort (als was haer veel gheschiet)
Sij en gheloofden groot noch cleyn
En sij murmureerden
Recht als die verkeerden.
| |
[Folio P8r]
| |
Des Heeren voos
En wouden sij niet hooren
Dat scheen altoos
God heeftse willen stooren Ga naar margenoot+
Dees menschen boos.
Dat hy verstroyen sou al haer saet Ga naar margenoot+
En haer vernielen heel te grondt
Een afgod was haer toeuerlaet Ga naar margenoot+
En sij aten tot een oorcondt
Die offerhand der dooden quaet
En quelden God met haren vondt. Ga naar margenoot+
Vele men sach bederuen
Van die peste steruen.
Dit swaer ghequel Ga naar margenoot+
Doer Phinees cesseerde
Verstaet dit wel
Om dat hi corrigeerde
Dat ouerspel.
Dit is hem tot rechtueerdicheyt Ga naar margenoot+
Gherekent: eewich na Gods wil
Sij quelden seer Gods maiesteyt Ga naar margenoot+
Al bi dat water van tgheschil.
En Moyses was doer haer verleyt
Wantmen zijn gheest contrary vil
Als hy niet en loofde
God zijn eer beroofde
Soe sprack hy doen Ga naar margenoot+
Sij en sullen niet veriaghen
Die heydens koen
Nv noch tot gheenen daghen
Nae Gods sermoen.
Sij zijn ghemengt den heydens bi Ga naar margenoot+
En si haer wercken leerden al
Sij dienden haren beelden tfy,
Dat is haer gheweest tot een val.
| |
[Folio P8v]
| |
En sij den boosen gheesten vry Ga naar margenoot+
Om dat sij waren dul en mal
Offerden haer kinder
Dat tot haren hinder
Sij storten dbloet Ga naar margenoot+
Daer mede sij haer Goden
Seer verwoet
Een sacrificie boden
Dit quaet ghebroet.
Dat aertrijck is met bloet besmet Ga naar margenoot+
En hoerdom sij daer stelden voort
Met haren vonden teghens die wet
Daer om was God met haer discoort Ga naar margenoot+
Hier om heeft haer die Heer gheset Ga naar margenoot+
Al by den heydens, nae zijn woort.
Haet aen allen syen Ga naar margenoot+
En met heerscappien
Sijn si verneert
Van die haer lastich waren
Altijt verheert
Hy heeftse willen sparen
Alst werde begheert.
Doer eyghen raet so heeft dickmael Ga naar margenoot+
Den Heer ghestoort dit boos gheslacht.
Wanneer sij leden groote quael
God haer aensach dach ende nacht Ga naar margenoot+
En hy verhoorde haer tael
En zijn verbont heeft hy gheacht. Ga naar margenoot+
Als sij tot hem creten
Heeft hy niet vergheten
Sijn goetheyt groot
Hieldt hy doer zijnder trouwen
Dat sachmen bloot
Wanneer hy had berouwen
Van haren noot.
God gaf zijn gracy excellent Ga naar margenoot+
Haer: in haers vyants aenghesicht
| |
[Folio Q1r]
| |
O Heer verlost ons van haer torment Ga naar margenoot+
En ons wt haren banden licht
Op dat uwen naem mach zijn bekent Ga naar margenoot+
En wij al in v lof ghesticht.
God moet zijn ghepresen Ga naar margenoot+
Eewich in zijn wesen
God van Israhel.
Hem glory sal betamen
En niemant el.
Dan sullen segghen Amen
Die menschen snel.
|
|