Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt–§ Den .lxxxiij. psalm Quam dilecta tabernacula tua Domine Na die wise. Te munster staet een steynen huys.![]() HOe schoon, hoe goet, hoe wel ghedaen, Ga naar margenoot+
So is v huys vol eeren
O God o Heer der Heeren
Mijn siel is van haer seluen ghegaen
Als si dat wou begheeren.
Mijn hert tot God (wilt horen mijn) Ga naar margenoot+
Met vruechden wort ghedronghen
Vrymoedich onbedwonghen
Dat musken, dat duyfken vercreghen fijn Ga naar margenoot+
Een nestken voer haer ionghen.
Mijn Heer mijn Coninc, en mijn Godt Ga naar margenoot+
Hoe schoon zijn v altaren
Die in v huys zijn gheuaren
Sijn salich: en hebben dat beste lodt
Dat si v lof verclaren.
Die man is salich (dit verstaet) Ga naar margenoot+
Wiens hulper ghi wilt wesen
| |
[Folio M5v]
| |
Die in droefheyt gheresen Ga naar margenoot+
Tot God can stellen zijn toeuerlaet
Te recht wort die ghepresen.
En die de wet gheboden heeft Ga naar margenoot+
Sal zijn ghenaden gheuen.
Die goede hier aencleuen
Den duechden: die Heere in Syon leeft.
Daer wort hy hooch verheuen.
O God, o Heer van grooter cracht Ga naar margenoot+
Wilt mijn ghebet verhooren
Ontfanghet met uwen ooren
En slaet v ooghen dach en nacht Ga naar margenoot+
Tot Christum uwen vercooren.
Want eenen dach is in v huys Ga naar margenoot+
Beter dan duysent iaren,
Want ick bi v dienaren Ga naar margenoot+
Daer lieuer wou woonen met confuys
Dan bi der boosen scharen.
Want God heeft lief bermherticheyt Ga naar margenoot+
Men siet hem oock beminnen
Die waerheyt, met zijn sinnen
En zijn ghenaden hy ons bereyt
En laet ons glory winnen.
Die leeft onnosel en oprecht Ga naar margenoot+
Dyen sal die Heer hier bouen
Sijn gacy niet berouen
O Heer wel salich soe is die knecht
Die in v can ghelouen
|
|