Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Den .lxviij. psalm Saluum me fac Deus. Na de wise Waer is mijn alderliefste, die ick met ooghen aensach.O God wilt mi salueren Ga naar margenoot+
Het water coemt mi aen
Het liden wil mi deren
Heel laten te gronde gaen.
Seer diep ben
| |
[Folio K2r]
| |
ick ghesoncken Ga naar margenoot+
Verdruct van een tempeest Ga naar margenoot+
Ick riep, mijn woerden die cloncken
Als ick was seer beureest.
Mijn ooghen op v staerden Ga naar margenoot+
Mijn vyanden menichfout Ga naar margenoot+
Haren haet si my verclaerden
Seer sterck en daer toe stout
Veel lidens sij my aendeden. Ga naar margenoot+
Die scrift moest zijn veruult
Dit al hebbe ick gheleden
Al voer eens anders schult.
Al yst dat si my
Onwetendt ende quaet,
Ghi Heer kent mijn ghedachten achten Ga naar margenoot+
In schandt haer niet en laet
Die sien mijn banghicheyden Ga naar margenoot+
En mijn tormenten fel
Al die v soecken, verbeyden Ga naar margenoot+
O God van Israhel.
Om v heb ick ghedraghen Ga naar margenoot+
Veel spijts, en daer toe schant
Mijn broeders die my saghen Ga naar margenoot+
Dyen was ick onbekant
Want my die ialoersye Ga naar margenoot+
Dijns huys ghegheten heeft
Het verwijt van v partye
O Heer mi seer aen cleeft
Mijn siel heb ick met vasten Ga naar margenoot+
| |
[Folio K2v]
| |
Mijn lijf met eenen sack
Ghecleet: maer alst haer pasten Ga naar margenoot+
Gauen sij my eenen lack
Sij saten in haer poorten Ga naar margenoot+
En spraken teghens mijn
Als sij met haren consoorten
Songhen en droncken wijn
Maer ick heb v ghebeden Ga naar margenoot+
Haestlijck coemt my te baet
Al doer v goede zeden Ga naar margenoot+
Hoort my, en bi my staet
Wilt my o Heer wt trecken Ga naar margenoot+
Oft, ick versincken moet
Van die my haten beghecken
Van liden mi behoet.
En laet mi niet te gronde Ga naar margenoot+
Versincken in die vloet
Den put met haren monde
Dat mi die niet en doet
Hoort my en wilt behouwen Ga naar margenoot+
Doer v ghenaden groot
V knecht wilt Heer aenschouwen Ga naar margenoot+
Verhoort mi in mijn noot
Mijn siel doch wilt ghenaken Ga naar margenoot+
Verlost, en my beurijt
Ghi kendtse die my laken Ga naar margenoot+
Mijn schande en mijn verwijt
Sij zijn voer uwen ooghen
Die my benauwen seer
Mijn hert heeft moeten ghedooghen Ga naar margenoot+
Veel spijts o beminde Heer.
Oft yemant const verdrieten Ga naar margenoot+
Was mijn verlanghen, siet
Ghenen troost mocht ic ghenieten
Van dat my was gheschiet
| |
[Folio K3r]
| |
Sij hebben my gheschonken Ga naar margenoot+
Edick, ende bitter gal
Ten conde mi niet ontfoncken
Verstaet dese reden al.
Wilt Heer in haer bancketten Ga naar margenoot+
Doch stellen eenen strick
In blintheyt wiltse setten Ga naar margenoot+
En straftse grouwelick.
Vwen thoorn laet hen aen comen Ga naar margenoot+
Ende laet doch metter daet.
Haer wooning zijn benomen Ga naar margenoot+
Haer vrede desperaet
Want dyen ghi castigeerden Ga naar margenoot+
Deden si groot ghequel
Mijn wonden si vermeerden
Dus laetse vallen snel
Van tquaet al totten quaden Ga naar margenoot+
Straftse soe ghijt ghebiet
O Heer tot uwer ghenaden
En laetse in treden niet.
Al wt dat boeck van dleuen Ga naar margenoot+
Laet dese menschen boos
O Heer wt zijn ghewreuen
En schrijftse niet altoos
Seer arm, vol van rouwen Ga naar margenoot+
Ben ick mijn Heer, mijn Godt
Maer ghi met uwer trouwen
Gaeft my een salich lodt.
Gods naem, met minen sanghen Ga naar margenoot+
Sal ick groot maken hier.
Daer aen heeft God verlanghen Ga naar margenoot+
Meer dan op eenich dier
Die yemant hem mocht gheuen.
Aen siet ghi armen dit Ga naar margenoot+
Soect God den Heer verheuen
| |
[Folio K3v]
| |
Dat ghi dat leuen besit.
Want God verhoort den armen Ga naar margenoot+
En zijn gheuanghen hy
Wil altijt wel bescharmen
Met vruechden maken bly.
Laet hem met grooter waerden Ga naar margenoot+
Louen den hemel schoon
Die zee, die beesten der aerden,
God prisen, met zijn zoon.
God sal Syon ghenesen Ga naar margenoot+
Die mueren van Iuda
Sullen worden gheresen,
Waer in doer zijn ghena Ga naar margenoot+
Sijn knechten sullen woonen
Besitten al ghelijck Ga naar margenoot+
Al die hem liefde bethoonen,
Dat schoone hemelrijck.
|
|