Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Den .xlix. psalm Deus deorum. Na die wise Een vrientlijck beelt, mijn hert bedwonghen heeft. Oft op Schoon lief laet v ghedencken so menighen swaren sucht.DIe moghende Heere Ga naar margenoot+
Die sprack met luyder stem
Hi heeft gheroepen soe seere
Dat aertrijck heel tot hem
Van daer op gaet Ga naar margenoot+
Die Son, tot daer zijt laet
Sijn schoonheyt is wt Syon
Dit wel te recht verstaet.
Ons Heer openbaerlijck Ga naar margenoot+
Sal comen doer zijn cracht
En dan sal hy hier seer claerlijck
| |
[Folio G7v]
| |
Spreken: dese woerden acht. Ga naar margenoot+
Alle zijn manier
Sal bernen als een vier
Wten hemel, end wter aerden Ga naar margenoot+
Scheydt hy zijn volck hier.
Wilt tot my vergaren Ga naar margenoot+
Sprack God, mijn heylighen al.
Al die mijn woerden bewaren
My louen in dit dal.
Den hemel verbreyt Ga naar margenoot+
Dan zijn gherechticheyt
Want God is seer rechtueerdich
Groot is zijn maiesteyt.
Wilt hooren, versinnen, Ga naar margenoot+
Mijn volck van Israhel
In rechter ghestadigher minnen
V God ick wesen sel.
Want v gheen schandt Ga naar margenoot+
Coemt van v offerhandt
Ick salt v niet verwiten
Want si my zijn bekandt.
Gheen caluers, gheen beesten, Ga naar margenoot+
Sal ick nemen van dy
Die minste, soe als die meesten Ga naar margenoot+
Alleen behooren my.
Die voghelkens cleyn Ga naar margenoot+
Die ken ick al ghemeyn
Die schoonheyt van den acker Ga naar margenoot+
Behoort oock mijn certeyn.
Sal ick nv van stieren Ga naar margenoot+
Eten? en drincken dbloet
Van bocken, oft ander dieren?
Neen ick, gheeft God v moet.
Offert hem danck Ga naar margenoot+
En loeft den Heer, met sanck
| |
[Folio G8r]
| |
Bidt mi, ick sal v troosten Ga naar margenoot+
Sijt ghi doer liden cranck
God sprack totten quaden Ga naar margenoot+
Waer om bruyct ghi mijn woort?
Want ghi mijn leering versmaden Ga naar margenoot+
En waert met mi discoort
Saecht ghi eenen dief Ga naar margenoot+
Het was v gherief
Dat ghi met hem wout loopen
Al was mi dat niet lief.
U mont vol boosheyden Ga naar margenoot+
V tong die sprack bedroch
Vwen broeder ghi verbreyden Ga naar margenoot+
End ick versweech dat noch.
Ghi meynde mi, Ga naar margenoot+
Te wesen soe als ghi.
Ick sal v sonden straffen
En stellen teghens dy.
Al die God verachten Ga naar margenoot+
Neemt dit ter herten aen
Dat hi met zijnder crachten
V niet en laet vergaen
Al die my eert Ga naar margenoot+
Te recht glorificeert
Die sal met mijn ghenaden
Altijt wesen vermeert.
|
|