Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Den .xxxvij. psalm. Domine ne in Ick wil my gaen verhueghen, verbliden in minen moet.HEer in v toornicheyden Ga naar margenoot+
En wilt mi straffen niet
V hant can mi bereyden Ga naar margenoot+
V pilen van verdriet
Crancheyt gheschiet Ga naar margenoot+
Mijn vleesch tot allen stonden
Om dat
| |
[Folio F4v]
| |
ghi siet
Die sonden mi doer wonden
Mijn sonden en misdaden Ga naar margenoot+
Mijn hooft te bouen gaen
Daer ick ben me beladen
Mijn wonden op ghedaen
Wilt dit verstaen Ga naar margenoot+
Sijn vuyl, al doert aenmercken
Dat ick ontfaen
Heb dwase sondighe wercken.
Ellendich, crom, van rouwen Ga naar margenoot+
Ben ick gheworden heel.
Veel spijts heb ick behouwen Ga naar margenoot+
Veel drucx tot minen deel
Bedroeft soe veel
Riep ick wt gansser herten Ga naar margenoot+
Wt mijnder keel
O Heer gheneest mijn smerten.
Uoer dy is onuerborghen Ga naar margenoot+
Alle mijn begheerte o Heer.
Mijn hert is vol van sorghen Ga naar margenoot+
Mijn cracht slijt altijt meer.
Het licht wel seer
Vergaet van minen ooghen:
Mijn vrienden wel eer Ga naar margenoot+
En wilden my niet ghedooghen
En die eens bi my bleuen Ga naar margenoot+
Die stonden ver van my
Ghewelt sy wouden gheuen,
Mijn siel die sochten si.
En mijn party Ga naar margenoot+
Die spraken al ydel dinghen
| |
[Folio F5r]
| |
En dachten vry
Met stricken my te bedwinghen.
Maer ick en wouts niet hooren Ga naar margenoot+
Ende gaf haer niet een woort
Ghestopt waren mijn ooren
Mijn mont en bracht niet voort
Ick viel aen boort Ga naar margenoot+
Ende quam tot v ghelopen
Heer my verhoort
Want ick in v const hopen.
Ick sprack met grooter vresen Ga naar margenoot+
Laet doch niet vrolijck zijn
Mijn vyanden midts desen
Als si sien vallen mijn Ga naar margenoot+
Insulcken schijn
Sij souden haer verblyen
Met gheessel en pijn Ga naar margenoot+
Moet ick my mede castyen
Mijn sonden sal ick verclaren Ga naar margenoot+
En die bedencken wel
Mijn vyanden sonder sparen
Die doen my groot ghequel Ga naar margenoot+
En haten my fel,
Voer goet si quaet verghelden,
En zijn rebel Ga naar margenoot+
Dat ick tot duecht my stelden.
O Heer, mijn God almachtich Ga naar margenoot+
Van my doch niet en gaet
En wilt doch zijn ghedachtich
Dat ghi my coemt te baet Ga naar margenoot+
In minen staet
Heer wilt niet van mi scheyden
Mijn toeuerlaet
Van mijnder salicheyden.
|
|