Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij
[Folio E2v]
| |
ICk heb ghestelt op v mijn Heer Ga naar margenoot+
Mijn hoep ghi zijt mijn toeuerlaet
Laet my beschamen nemmermeer
Doer v iusticy bi mi staet
Vrijt mi, en comt mi hier te baet Ga naar margenoot+
Tot mi v oor wilt strecken
En wilt v spoeden metter daet
Om mi wt verdriet te trecken.
Wilt mi wesen doer v ghenay Ga naar margenoot+
Een God die my beschermen mach
Een huys der toeulucht vroech en spay
Wilt ghi mi zijn nacht ende dach.
En wilt verhooren mijn gheclach
Dat ghi mi moecht salueeren
Ende maken my sonder verdrach
Salich, tot uwer eeren.
Want ghi mijn stercheyt zijt altijt Ga naar margenoot+
Mijn toeulucht: ghi mi leyden sult
Om dinen naem ghebenedijt
Ghi sult my voeden onuerschult Ga naar margenoot+
Mijn vyanden met thoorn veruult
| |
[Folio E3r]
| |
Een strick my heymelijck spreyden
Want ick heb v een Heer ghehult
Ghi sult mi daer wt leyden.
In dinen handen vader goet Ga naar margenoot+
Mijn gheest, mijn siel ick gans beueel.
O Heer, God vander waerheyt soet
Van v ben ick verlost gheheel.
V salicheyt is mijn iuweel.
Ghi haetse die ydelheyt houwen Ga naar margenoot+
Sonder profijt, tot achterdeel.
Maer ick wou God betrouwen. Ga naar margenoot+
Mijn vruecht sal zijn v goetheyt groot Ga naar margenoot+
Ghi saecht mijn cleynheyt openbaer. Ga naar margenoot+
Ghi hebt verlost wt haren noot
Mijn siel: ghi zijt mijn liefste vaer.
Ghi en sloot mi niet (doer liden swaer) Ga naar margenoot+
Al in mijns vyants handen.
Ghi brocht mijn voeten (dat is claer)
Int ruyme, wt haren banden.
O Heer wilt mijns ghenadich zijn Ga naar margenoot+
Want seer word ick ghetribuleert.
Mijn ooghen vol van druck en pijn:
Mijn siel, mijn buyck is wt gheteert.
Mijn leuen is in druck verneert. Ga naar margenoot+
Mijn iaren in suchten, en stenen,
In armoede is mijn cracht verkeert Ga naar margenoot+
Beroert soe zijn mijn benen.
Mijn vyanden ben ick hier gheweest Ga naar margenoot+
Tot schand, en mijn ghebueren me.
Voer my sij waren seer bevreest.
Van my sij vloden opter ste. Ga naar margenoot+
Ick was vergheten wat ick de.
Heel doot in haer ghedachten
Ghelijck een vat dat is ontwe Ga naar margenoot+
Niet meer si my en achten.
| |
[Folio E3v]
| |
Ick hoorde haer misprisen al Ga naar margenoot+
Van veel die ront om stonden my
Mijn siel te trecken tot eenen val.
Alsulcken raet bedachten sij
Maer Heer mijn hoep alleen waert ghi Ga naar margenoot+
Ick sprack, mijn God ghepresen
Sijt ghi: en in v handen vry
Mijn auontuer sal wesen.
My wt mijns vyants hant beurijt, Ga naar margenoot+
Van die my hier veruolghen fel.
V aensicht op v knecht altijt Ga naar margenoot+
Laet lichten: my bewaert seer wel.
Doer v goetheyt behoedt my snel
Gheen dinck sal my beschamen
Want ick aenriep in mijn ghequel
Vwen naem bouen alle namen.
Die boosen moeten zijn confuys Ga naar margenoot+
En moeten inder hellen gloet.
Haer lippen laet om haer abuys
Stom worden: want si zijn verwoet. Ga naar margenoot+
Op gheblasen is haren moet
Sij spreken boose dinghen
Hoe veel zijn Heer v gauen soet Ga naar margenoot+
Al die v vrees aenhinghen.
Dees gracy hebt ghi haer bereyt Ga naar margenoot+
Al die v dat betrouwen can
Inder menschen teghenwoerdicheyt
Ist ionck, yst oudt, yst vrou, oft man, Ga naar margenoot+
Ghi sultse wel verberghen dan
Van der menschen perturbacy
Ghi neemtse te beschermen an. Ga naar margenoot+
Vander tonghen murmuracy:
God (die heeft wonderlijck ghepast Ga naar margenoot+
Op my zijn goetheyt) si ghelooft.
Al in een stadt seer sterck, en vast
| |
[Folio E4r]
| |
Als mijn herte my was berooft Ga naar margenoot+
En mijn verstant mi was verdooft
Ick sprack ick ben verstoten
Van v aensicht heel af gheclooft
Ghi verstoorde my onuerdroten. Ga naar margenoot+
Hebt lief den Heer ghi heylighen reyn Ga naar margenoot+
Die God hier wtuercoren heeft.
Want hy hier soect die waerheyt pleyn
Hy straft hem die hier hoouerdich leeft
Weest vroom ghi die den Heer aen cleeft Ga naar margenoot+
Die v hope condt setten
Op God: weest sterck, en niet en beeft
Gheen dinck en mach v letten.
|
|