Souterliedekens
(1540)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrechtvrij§ Den .xvij psalm, doe Dauid verlost wert wt Sauls hant. Diligam te Domine Na de wise Een nyeu liet heb ic gedicht, met also dommICk sal v Heer lief hebben seer Ga naar margenoot+
Mijn vastichheyt ghepresen
Mijn firmament daer ick toe keer
Mijn verlosser sal hy wesen
Hi is mine God dyen ick betrou
Mijn beschermer na mijn verlanghen
Mijn salighe hoorn in minen rou
Alst niet en is soot wesen sou
So can hy mi ontfanghen.
| |
[Folio C3v]
| |
Ick sal God louen, en roepen aen Ga naar margenoot+
Hy sal my wel salueren
Die pine des doots heeft mi beuaen Ga naar margenoot+
Boosheyt wou mi turberen.
Die helsche pijn my seer omuing Ga naar margenoot+
Die felle doot seer crachtich
Met haren stricken mi om ghing
Als tribulacy my aen hing Ga naar margenoot+
Riep ick tot God almachtich.
Uan sinen tempel heeft hi ontfaen Ga naar margenoot+
Mijn stem, met zijnder ooren:
Die aerde, die berghen waren begaen, Ga naar margenoot+
Als God hen wou verstooren.
Daer ghinck van hem vier ende vlam Ga naar margenoot+
Dat alle dinck const verwinnen
Hy booch die hemelen, ende quam Ga naar margenoot+
Die duysternis hi voer hem nam
Hy clam op Cherubinnen. Ga naar margenoot+
Hy maecte een groote duysternis: Ga naar margenoot+
Daer hy in bleef verholen
Een waterighe wolck (verstaghet ghewis) Ga naar margenoot+
Daer was hi in ghescholen.
Al van zijn licht dat hy verclaert
Die wolcken heel verstreken
Sijn stem heeft hi gheopenbaert Ga naar margenoot+
Sijn vierighe pilen onghespaert Ga naar margenoot+
Met vreese haer ontsteken.
Dat water dat wert seer verstoort Ga naar margenoot+
Dat fundament der aerden
Ghi uwe straffing stelde voort Ga naar margenoot+
Als uwen gheest ghebaerden.
Hy sandt van bouen, en haelde my Ga naar margenoot+
Toogh mi wten water baren
Van mijnder vyanden party Ga naar margenoot+
My van mijn niders vryde hy
| |
[Folio C4r]
| |
Die sterck op my waren.
Sij quamen op een sulcken dach Ga naar margenoot+
Als my die droefheyt porden
Maer God de Heer die dat aensach
Is mijn beschermer gheworden
En heeft mi behouwen: int ruym gheluyt Ga naar margenoot+
Sijn wil heb ick ghecreghen
God gheeft mi na mijn gherechticheyt Ga naar margenoot+
Ick hiel zijn weghen wel bereyt Ga naar margenoot+
Gheen boosheyt en wou ick pleghen
Want al zijn gherechten seer excellent Ga naar margenoot+
Die staen in mijn ghedachten
En sijn iusticy blijft mi ontrent
Die en wou ick niet verachten.
Ick sal onbeulect voer zijn aensicht Ga naar margenoot+
Die boosheyt van mi iaghen
Om dat ick suyuer ben ghesticht Ga naar margenoot+
En met rechtueerdicheyt verlicht
Sal God mi goet toe draghen
Metten heylighe sult ghi heylich zijn Ga naar margenoot+
En goet al metten goeden
Metten verkeerden (verstaet doch mijn) Ga naar margenoot+
Verkeert: weest op v hoeden.
Den cleynen sult ghi behouden altijt Ga naar margenoot+
Den hooueerdighen stellen beneden
Want Heer ghi mijn verlichter zijt Ga naar margenoot+
In v word ick becoringhe quijt Ga naar margenoot+
Den muer sal ick ouertreden.
Mijn God, zijn wech is onbeulect Ga naar margenoot+
Doer vier besocht zijn spraken
Als een beschermer hi bedect
Die daer hopen, na hem haken
Wie ysser als God? oft God ghelijck? Ga naar margenoot+
Hy heeft my cracht ghegheuen
Hy stelt mijn wech al wt dat slijck Ga naar margenoot+
| |
[Folio C4v]
| |
Dat doet mijn God van hemelrijck
Hy reynicht al mijn leuen.
Ghi maect mi snel, en stelt mi hooch Ga naar margenoot+
Ghi leert mijn handen striden Ga naar margenoot+
Mijn armen stelt ghi tot eenen booch
Ghi holpt mi tot allen tiden.
Ghi hebt mi ghegeuen een bystant goet Ga naar margenoot+
Van v salicheyt Heere
V hant ontfangt, en my behoet
V disciplijn die maect my vroet. Ga naar margenoot+
My strafte uwe leere.
En minen ganck ghi hebt verbreyt Ga naar margenoot+
Gheen crancheyden mi beletten.
Ick salse veruolghen (hoort dit bescheyt) Ga naar margenoot+
Mijn vyanden, verpletten.
Ick salse niet laten ongheplaecht Ga naar margenoot+
Tot dat si tonder bliuen
Ick wilse crancken soot mi behaecht
Ghi maect mi crachtich onuersaecht Ga naar margenoot+
Ghi wiltse my onder driuen.
Ghi hebt mijn vianden te rug ghekeert Ga naar margenoot+
Mijn niders heel bedoruen
Sij hebben haer stem gheexalteert, Ga naar margenoot+
Maer gheenen troost verworuen.
Ick salse vernielen ghelijck dat sant Ga naar margenoot+
Ghelijck dat stof der straten
Ghi vrijdt mi van opspraeck ende schant Ga naar margenoot+
Het hoofd der heydens ghi mi plant
Daer si haer op verlaten.
Een volck, dat ick kende niet Ga naar margenoot+
My diende: int ghehooren
Wast mi ghehoorsaem met alle vlyet
Die kindren vreemt gheboren Ga naar margenoot+
Doer loghens van my heel zijn veroudt:
Gaen crepel in al haer paden
| |
[Folio C5r]
| |
Maer God die leeft, en mi behoudt, Ga naar margenoot+
Die moet gheloeft zijn menichfoudt.
Een God mijnder ghenaden.
God, die mi wreect van mijn vyant Ga naar margenoot+
Mijn verlosser tallen stonden
Die my den volcken onder plant
Die boose felle honden.
Ghi sult my verhooghen, en maken groot Ga naar margenoot+
Vanden ghenen die teghens mi risen
Wilt my ontrecken inder noot
Den boosen man wt sinen schoot
Daer om sal ick v prisen.
Daer om sal ic beliden v Ga naar margenoot+
O Heer in allen nacy
Vwen naem een psalm spreken nv
Groot maect hi doer zijn gracy Ga naar margenoot+
Die salicheyt van sinen Coninck reyn
Aen Dauid sinen ghesworen
Sinen ghesalfden soe ick meyn
Doet hi bermherticheyt (this pleyn)
Sijn saedt eewich vercoren.
|
|