151.
Het voer een scheepken over Rijn
Het hadde gheladen vroukens fijn.
(Ps. CXXX)
Het voer een scheep-ken over Rijn,
Vgl.:
Wir habn ein Schiff mit Wein beladn
Darmit wölln wir nach Engelland fahrn
Lasst uns fahrn, lasst uns fahrn,
Lasst uns fahrn nach Engelland zu!
naar vl. bll. van 1610 en 1617.
Het is waarschijnlijk, dat ook ons lied door een refrein de wijs aanvulde.
Mogelijk bestaat er verwantschap tusschen ons lied en het eerste van het Kamper Liedboek:
Het quam een schip uit westen scouwen
Tast wel nae die diepte altoes
Heeft ons lied betrekking tot het schip, dat in 1133/5 zijn tocht maakte van Aaken naar Maastricht, Tongeren en Looz, begeleid door een groote menigte, vooral vrouwen, die als razend zongen en dansden (z. Wirth, Untergang des ndl. V. bl. 77), of op het Narrenschip ‘de blauwe Schuit’ (Kalff, Lied bl. 466), dat ons uit stemopgaven ook bekend is?