147.
Ick weet een molenarinne.
(Ps. XXIV)
Ick weet een mo - le - nar - in - ne - ken
van hert-en al - so fijn,
in al-len desen lan - den
en mach gheen schoner sijn
rijc God, mocht si mi malen
goet coren soude ic haer ha-len
wou si mijn mo-le-na-rinne-ken sijn.
HS. VOOR 1542 TE KAMERIJK. VAN DUYSE I 867.
Wij hebben het hier te doen met twee groepen van Duitsche liederen, met de lange niet zeer stichtelijke geschiedenis van Frau Eselin en met ‘Ich weiss mir ein stoltze Müllerin ein wunderschönes Weib’, dat nog onder het volk leeft (beiden door Fischart aangehaald in zijn Gargantua, herdruk bl. 33 en 34).
a) Frau Es'lerin ‘Ich weiss mir eine stolze müllerin, die daucht sich hübsch und klug’ (Erk-Böhme I 495), oudste berijming in een hs. uit S. Georgen 1448 (nu te Karlsruhe); 1544 Ott 115 Liedlein (alleen onze derde musikale zin komt met Ott overeen, grooter gelijkenis vertoont Ott 1534 nr. 15). - 1575 Joh. Steurlein, Gesänge. - 1582 Ambraser Lb. - Geparodieerd nog in 1646. Voor deze benevens vele ongedateerde bewijsplaatsen z. Williams PBB XXXV.
b) ‘Ich weiss mir ein stolze Müllerin, ein wunderschönes Weib’; geestelijk Heinrich von Loufenburg 1445 (Wackernagel II 531). - 1534 Ott. - 1540 Forster II nr. 60. - 1544 Schmeltzel. - Grassliedlin nr. 4 (Eitner Bibl. 941). - ± 1600 Ndd. Lb. (Uhland nr. 266), - ± 1740 Bergliederbüchlein nr. 127, vers-