44.
Die nachtGa naar voetnoot* straet is mij verboden.
(Ps. CXXIIII)
Ga naar voetnoot†
Ik ben er de groe - ne straatjes
zo dikmaels ten ein - de ge - gaan,
dat heb - ben mijn vrien-den ge - daan.
Ik zal haar nooit verlaaten,
Ik zal haar gedagtelijk weezen
Tot dat ik sterf de dood.
Niet langer als gisteren avond
Kwam ik voor myn zoetelief deur,
Ik zei er wel ‘Betje, doet open!
Doet open, ik sta er veur.’
‘Ik doe u voorwaar niet open
En ik laat u voorwaar niet in;
Gaat na huis en legt u te slaapen,
Daar is er een ander in.’
‘Is daar een ander lief inne?
Dat ik u niet spreeken mag,
Dan wensch ik u voor het laatste
Nog eens een vrolyke nagt.
Maar Betje, als gy komt te trouwen
Schrijft my dan maar eens een brief
Als ik op uw bruiloft mag komen
En kiezen een ander zoet lief.’
‘Gy zult op myn bruiloft niet komen,
Gy zult op myn bruiloft niet zyn;
Daar zyn wel ander Jonkmans,
‘Het schuitje is my ontdreeven,
De ankertjes waaren niet vast;
Myn liefje is my ontvreeden,
Ik heb er niet wel op gepast.’
‘Wel, is er uw liefje ontvreden?
Heb jy daar niet wel op gepast?
Dan moet jy een ander lief zoeken
En houden ze beter vast.’
DE AMSTERDAMSCHE KERMIS-VREUGD BL. 53.
Amsterdam S en W. Koene z.j, (eind 18de eeuw).
De tekst heeft nog drie strophen, die overtollig en walgelijk zijn; wij kunnen ze met een gerust geweten weglaten en het lied daardoor verfraaien, vgl. Hoffmann Ndl. V. nr. 148 naar het Brabandsch Nachtegaelken.
De laatste phrase der melodie der ‘groenen straatjes’ in Thysius luitboek (Land. bl. 51) komt overeen met onze laatste phrase; dit feit en het gebrek van een tekst, die beter bij onzen titel past, nopen mij dit lied hier te plaatsen. vgl. Jaap Kunst bl. 54 ‘Ik ben er de groenelands straatjes zoo dikwijls ten einde gegaan’.