Het oude Nederlandsche lied. Eerste vervolg: Souterliedekens
(1922)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
43.
| |
[pagina 98]
| |
10.
Princesse dus moet ik scheiden
Van d'Allerliefste myn.
Adieu, myn uitverkoren!
Die lang vrijd 't is al verloren
Als het moet gescheiden zijn.
THIRSIS MINNEWIT AMSTERDAM 1716 I 139
De melodie is een verlengde variant van het bekende ‘Ich stund an einem Morgen heimlich an einem Ort’, dat Böhme (Erk-Böhme II 544) volgens Ott 1534 nr. 22 geeft. In plaats van onze eenvoudige herhaling der eersten twee muzikale phrasen vindt men hier een derde en een vierde nieuwe phrase. Het Gassenhawerlin 1535 nr. 15 is volgens Böhme geheel gelijkluidend. Als tekst zal men vermoedelijk moeten aannemen ‘Ick stonde aen eynen morghen so hemelick op eyn ort’ zooals het in een hs. te Brussel, 2de helft der XVI eeuw staat (Priebsch ZfdPh. XXXIX 174, vijf zevenregelige str.; de tekst is hier niet afgedrukt en was tot mijn leedwezen niet bereikbaar). Hierbij past ook ons nr. 42 en Ambr. Lb. nr. 153 ‘Ich ging mir nechten abendt heraus den abendt ausspacieren’, een lied, dat - er zij terloops op gewezen - ondanks zijn hd. vorm zoo veel ndl. uitdrukkingen bevat, dat het zeer goed oorspronkelijk ndl. zou kunnen zijn. ‘Ich stund an einem Morgen’ is een hd. lied, dat in de verzamelingen der 16de eeuw een groote rol speelt als geheel lied en als stemopgave van af 1480 (Erk-Böhme II 545). De litteratuur is voldoende opgegeven bij Erk-Böhme (l.c.) en bij Kopp (Ndd. Jb. XXVI 36) vgl. daarboven nog Heidelberg-hs. 343 nr. 153 ± 1550. Omstreeks 1530/1540 schijnt het lied het meest populair te zijn geweest Ook ndd. komt het lied voor op ongedateerde vl. bll. (Alpers Ndd. Jb. XXXVIII 9) en ± 1600 in Uhland en de Boucks Lb. nr. 102 (resp. 87). In Nederland 1607 † Ick gingh noch heden morgen so heymelyck op een ort Gulden Harpe. - 1618 † Ick stondt maer huyden morghen soo heymelick op een oort, Soetjen Gerrits. - 1697 en 1699 werd het op het klokkespel te Alkmaar gespeeld (Tijdschr. v. Ndl. Muz. gesch. V 280). |
|