Het oude Nederlandsche lied. Eerste vervolg: Souterliedekens
(1922)–Willem van Zuylen van Nyevelt– Auteursrecht onbekend
[pagina XXXV]
| |
I Verhalende liederen | |
[pagina 1]
| |
1.
| |
[pagina 2]
| |
12.
Met sinen blancken swaerde
Dat si die aerde op groef,
Met haer snee witten armen
Ten grave dat si hem droech,
Met haer snee witte armen.
13.
‘Nu wil ic mi gaen begeven
In een cleyn cloosterkijn
Ende draghen swarte wijlen
Ende worden een nonnekijn
Ende draghen swarte wijlen.’
14.
Met haer claer stemme
Die misse dat si sanck,
Met haar snee witten handen
Dat si dat belleken clanck,
Met haer snee witte handen.
ANTWERPSCH LB. 1544. No. LXXIII
Een oudt liedeken.
Er zijn twee teksten met hetzelfde begin, beide in het Antwerpsch liederboek. Ik heb het ‘oudt liedeken’ (no. LXXIII) gekozen, en niet het ‘nieuw liedeken’ (no. LXXV), wegens zijn groote schoonheid. Het nieuwere, een aardig dagelied, schijnt op het eerste gezicht beter op de muziek te passen, omdat de herhalingen daar ontbreken. Nader beschouwd geloof ik niet, dat dit behoeft te hinderen: de schrijver heeft vermoedelijk door zijne herhaling van den derden regel willen aanduiden, dat de beide laatste versregels herhaald worden, wat trouwens zeer veel in het Duitsche volkslied voorkomt. Toen ik in 1897/98 in de dorpen van de Badensche Palts volksliederen opteekende, was dat algemeen het geval. Dat het lied buitengewoon geliefd was bewijzen de vele stemopgaven ‘op de wijze Het daghet in den Oosten’ b.v. 1539 * Dev. en prof. no. 165. - 1569 † Veelderh. fol. 123b. - 1570 † Offer des Heeren (Wackernagel Ndl. Ref. 181). - 1577 † Hofken d. gstl. L. p. CXXXVII. - 1605 † Amst. Lb. blz. 44 (drinklied) - 1618 † Soetjen Gerrits no. 24. - 1626 † J.v. Heemskerk, Minnedichten blz. 353. - 1627 † Amst. Pegasus blz. 71. - zie ook Erk-Böhme I 340 voor opgave van verschillende geestelijke omwerkingen op Duitsche ‘Fliegende Blätter’ der XVI eeuw en in de Nürnberger Chr. Hausgesänge 1569 no. 30. In het Duitsche roomsche kerklied ‘Hoch über alle Herzen’ leeft de wijs nog voort (Bäumker, Kath. d. Kl. IV). Tekst ook Amst. 1589 blz. 74; Haarlems Lb. 1716 blz. 66; Uhland no. 95. De tekst van het dagelied wordt nog in het hoogduitsch gevonden Heidelberger Hs. 343 no. 126 omstreeks 1550 en Ambr. Lb. no. 41 en nd. Uhland en de Bouck no. 134 omstreeks 1600; nd. Fl. Bl. vgl. Alpers Nd. Jb. XXXVIII 8 en 9; Berliner Lhs. 1568 vgl. Zs. f.d. Phil. XXXV 529. Bredero liet bij zijn dood een tooneelbewerking van dit lied na, die door Evert Pels werd voltooid en uitgegeven (De Werken van Bredero 1890 III 13 vv.). Vgl. nog de zeer uitvoerige aanmerkingen van van Duyse (I 121) over het lied waar gegevens voorkomen, die het wel tot de eerste helft der 14de eeuw terugbrengen. |
|