Aan Henriette l'Hardy, 27 augustus 1793
Hoewel mijn leven nogal vrolijk is tussen Mme Achard, haar twee dochters, mej. Moula en een aardige jonge emigrant, levert het helemaal geen stof op om iets te vertellen. Men amuseert zich zolang men niet nadenkt; de een overwint bij het schaakspel, de ander bij het komcetspel, er wordt gelezen, gezongen, gedanst, men zegt bulderend van het lachen dat alles begint met een a en eindigt met een s. Maar zodra het geklets plaats maakt voor het denken, beven de inwoners van Genève voor hun vaderland, de Fransman treurt over het zijne, en wij die jammeren over alle soorten onheil, zijn in het bijzonder bezorgd voor de heer en mevrouw Chaillet die opgesloten zitten in Lyon, dat wordt uitgehonderd en gebombardeerd. Maar ondanks dit alles, is het mij onmogelijk veel tegen de revoluties in te brengen. Telkens als men er zich over ergert en luidkeels tekeer wil gaan ten gunste van de machten en de wettelijke overheden, laten we dan maar denken aan de dikke koning en de machten die hem regeerden.