Aan Henriette l'Hardy, 2 februari 1792
Nu we het over de geest hebben, heb ik lust er je aandacht op te vestigen dat Frankrijk op dat gebied ook zijn jeugd, zijn rijpheid en helaas, ook zijn gemummel heeft gehad, waar het misschien uit herboren wordt zonder dat we nog weten wat het gevolg zal zijn. - Ziehier wat ik bedoel.
Balzac en Voiture hadden enorm veel geest en hebben er niets anders mee gedaan dan hem te laten zien; en, ik merk het maar terloops op, al is het al lang geen mode meer ze te bewonderen, ik bewonder ze telkens weer als hun brieven mij bij toeval in handen komen.
Pascal, die zijn tijdgenoten vooruit was zowel in onderscheidingsvermogen als in zijn taal, afwisselend spottend, redenerend en welsprekend, gebruikte de mooiste, de beste, de veelzijdigste geest, waarmee de hemel ooit een mens heeft begiftigd. Bossuet en Fénelon waren in al hun geschriften even eenvoudig als subliem. Fontenelle en La Mothe, en daarna de vorst onder de talentrijke beoefenaars van kunsten en wetenschappen, Voltaire, hebben ons een overmatig gebruik van geest gebracht, en we lazen de Boufflers, de Luchet, de Champenez en Rivarol, Mme de Staël (Necker) en Guibert op het moment waarop de Revolutie uitbrak. Wat mij betreft, ik ben zo gesteld op de manier waarop er geschreven werd tegen het midden van de vorige eeuw, dat toen mijn kapper in Parijs voor mijn papillotten de Roman Comique helemaal aan flarden had gescheurd, ik de ernstige episode die je er in tegenkomt met overgave las en ik was teleurgesteld dat ik het niet uit kon lezen. Duclos heeft een-