| |
| |
| |
1
‘Ze kan niet lezen! Moet je je voorstellen: ze kan niet lezen!’ riepen de dames De Rhedon, De Rieux en De Kerber als uit één mond tegen Sainte Anne op het moment dat mademoiselle D'Estival uit het oog verdween omdat zij de oprijlaan van kasteel Misillac afsloeg en via een voetpad dwars door de velden terugging naar de boerderij waar zij woonde.
Sainte Anne was onder druk van zijn moeder tijdens het bewind van Robespierre uit Frankrijk gevlucht; maar omdat hij voortdurend op neutraal gebied had gewoond, kon hij zonder moeilijkheden terugkeren. En hij kwam terug: 2 juli 1797, 's morgens om negen uur.
Er werd vol ongeduld op hem gewacht. Om hem welkom te heten had zijn moeder de vrouwelijke familieleden bijeengeroepen; de vaders, echtgenoten en zonen waren omgekomen, of leefden nog in de ballingschap waartoe een deel van de Franse adel zichzelf had veroordeeld. Hoe betreurde men het onvoorzichtig initiatief van weleer! Immers, wat in vrijheid was begonnen, had gaandeweg een gedwongen karakter gekregen.
Alle dames lieten hun tranen de vrije loop toen zij Sainte Anne terugzagen, en hij was niet minder ontroerd, maar hij had ook net de hele Vendée doorkruist! Zijn moeder stelde hem mademoiselle De Rhedon voor, een nichtje dat wees was geworden en bij haar in huis woonde. Kort geleden had de overheid haar - enige erfgenaam die zij in deze droevige tijden was - het bezit van haar vader en dat van haar twee ooms teruggegeven.
Zij overrompelden Sainte Anne met zulke lugubere verhalen, dat hij wenste dat hij nooit was teruggekomen. De vertel- | |
| |
sters leken plezier te hebben in het vertellen, en omdat hij niet veel antwoordde of kreten van ontzetting slaakte, dachten zij dat hij vrijwel ongevoelig was voor wat zij te zeggen hadden, zodat zij zonder het zelf te merken, zijn kwelling lieten duren.
Rond twaalf uur, juist toen hij om genade wilde vragen, zag hij mademoiselle D'Estival aankomen. Bijna zonder zich bewust te zijn van wat hij deed, ging hij naar haar toe en nam hij haar de mand mooie kersen uit handen die zij voor mevrouw De Sainte Anne had meegebracht. Zij had het heel warm en zette haar hoed af; ook die nam hij aan.
‘Ah, mon cousin,’ zei zij. ‘Daar ben je dan; wat ben ik daar blij om.’
Het zal de lezer niet interesseren of mademoiselle D'Estival lichte of donkere ogen had, een rond dan wel een ovaal gezicht, of zij klein was of groot, echt mooi of niet meer dan acceptabel. Sainte Anne lette er zelf ook nauwelijks op, maar toen hij haar zag, voelde hij iets wat hij nooit eerder had gevoeld.
Hij liet het aan een paar nieuwe gasten over zich met de andere familieleden te onderhouden, en ging zelf mademoiselle D'Estival achterna naar de stal waar een hond lag die net jongen had gekregen. Toen zij de stal weer uitkwam, ontdekte zij een kip met een manke poot; zij tilde het beest op en zag dat de poot was gebroken. Sainte Anne hielp haar hem te zetten. Een van de keukenmeisjes bleek haar arm te hebben verbrand en samen verbonden zij de wond.
Mademoiselle D'Estival deed al deze dingen uiterst handig, en zij maakte er heel grappige of bijzondere gebaren bij. Zij vroeg naar de dag en het uur waarop de geneeskrachtige kruiden waren geplukt, bepaalde vervolgens, op de vingers tellend, de stand van de maan, en voorspelde daarop het keukenmeisje dat zij gauw weer beter zou zijn.
Sainte Anne glimlachte. Het taalgebruik van mademoiselle D'Estival was niet haar sterkste kant. Dit viel des te meer op omdat in een over het geheel genomen heel gewone en soms
| |
| |
bijna gebrekkige zin plotseling een zeer juist gekozen technische term kon vookomen, of een prachtige poëtische uitdrukking.
's Avonds om acht uur wilde zij naar huis, en alle jongedames brachten haar met hun neef tot aan het einde van de laan. Sainte Anne had wel verder met haar mee willen gaan, maar het had een beetje geregend, en zijn gezellinnen maakten zich zorgen over hun jurken die onvermijdelijk door het wat natte gras zouden slepen.
‘Ze kan niet lezen,’ zeiden zij nadat mademoiselle D'Estival uit het gezicht verdwenen was, en het eerste wat Sainte Anne, toen zij op het kasteel terugwaren, tegen zijn moeder hoorde zeggen, was: ‘Ze kan niet lezen!’
‘En wat doet dat ertoe?’ vroeg Sainte Anne een beetje kribbig.
Iedereen begon te protesteren. Aanvankelijk wilde hij daar helemaal niet op ingaan, maar toen hij zag dat er niet aan viel te ontkomen, zei hij tegen zijn familieleden: ‘Ik heb de boeken die hier rondslingeren eens bekeken, en ik denk dat het niet veel uitmaakt of ik ze wel of niet had kunnen lezen, ik vraag me zelfs af of jullie in je hele leven ooit één regel hebben gelezen die je niet net zo goed had kunnen missen.’
De dames vonden deze manier van denken zo eigenaardig dat zij er geen raad mee wisten; sommigen schreven hem toe aan een zekere irritatie jegens hen, en anderen meenden dat Sainte Anne slachtoffer was van een algehele neiging tot somberheid. Niet één van hen vroeg zich af wat ze nu werkelijk voor nut van het lezen had gehad. Mevrouw De Sainte Anne, die heel intelligent was, zag dat haar zoon verliefd was op mademoiselle D'Estival; en mademoiselle De Rhedon betreurde het dat men haar had leren lezen.
De volgende dag zag Sainte Anne de dames op het kasteel al niet meer in dat algemene licht, in dat gelijkvormig perspectief, waarin hij hen bij aankomst had waargenomen: al naar de aard
| |
| |
van de persoon wisselden spijtig terugzien op het verleden en zich zorgelijk bezighouden met de toekomst elkaar af.
Mevrouw De Sainte Anne, beslist, koelbloedig en vol ambitie, richtte zich zonder dat iemand het merkte op het herstel van haar fortuin, iets wat geen bovenmenselijke taak was daar de oorlog haar in vrijwel alle opzichten had gespaard.
Mevrouw De Rieux, die een echtgenoot betreurde, hield zich in gedachten eveneens bezig met het herstel van haar verliezen, althans, dat had zij gedaan toen men op Sainte Anne wachtte en gedurende de eerste uren die zij in zijn gezelschap had doorgebracht. Maar de hoop was al bijna vervlogen, en zo kwam het dat zich bij de egards die zij hem nog steeds betoonde, een element van schamperheid voegde.
Mademoiselle De Kerber, van nature een vrolijke praatster, dreef de spot met Sainte Anne én maakte degenen die haar geluk en haar verwachtingen hadden vernietigd, vol wrok belachelijk.
Alleen slechte waarnemers zien bij voortduring alles onder één belichting.
‘U zult zich hier erg vervelen,’ zei mademoiselle De Kerber tegen Sainte Anne toen zij samen aan het middagmaal zaten. ‘U hebt ons al laten weten dat u ons maar matig gezelschap vindt.’
‘Heb ik dat gezegd?’
‘Zo ongeveer,’ zei mademoiselle De Kerber. ‘Maar, gegeven het feit dat u niet van lezen houdt, wat gaat u doen?’
‘Ik niet van lezen houden?’ riep Sainte Anne uit; en direct zei hij tegen zijn moeder: ‘Mag ik de sleutel van uw bibliotheek? Ik weet nog dat er veel goeds in staat.’
‘Zoudt u ons willen voorlezen?’ zei mevrouw De Rieux. ‘Dat zou erg aardig zijn!’
‘Ik was van plan mijn Latijnse klassieken te herlezen,’ zei Sainte Anne, ‘maar als jullie willen kan ik jullie, wanneer wij bijeen zijn, De Romeinse geschiedenis van Rollin voorlezen, een boek dat ik toch ook wil herlezen.’
| |
| |
‘Dat is zo'n oud boek,’ zei een van de dames.
‘Goed, De geschiedenis van Engeland van Rapin dan.’
‘Dat is zo dik,’ zei een ander.
Op dat ogenblik werd er een baaltje nieuwe geschriften binnen gebracht, en men haastte zich het pakket los te maken en de inhoud ervan te bekijken. De namen van de auteurs alleen al brachten bij de dames direct allerlei zeer uitgesproken reacties teweeg. Sommige geschriften verslonden zij als het ware ter plekke, andere echter konden naar hun mening niet snel genoeg worden teruggestuurd; de boekhandelaar kreeg een begeleidend briefje waarin hem kort maar duidelijk te verstaan werd gegeven dat hij het sturen van dit soort boeken beter achterwege kon laten.
Mevrouw De Sainte Anne nam helemaal niet deel aan dit gedoe, en zo kreeg haar zoon de gelegenheid haar te vragen door welk toeval of ongeluk mademoiselle D'Estival niet had leren lezen.
‘Je kent haar levensverhaal niet?’ vroeg mevrouw De Sainte Anne.
‘Nee,’ zei de jongeman. ‘En toen ik Frankrijk verliet wist ik zelfs niet dat de markies D'Estival getrouwd was.’
‘Dat was hij ook niet,’ zei mevrouw De Sainte Anne. ‘Hij had het kind gekregen bij de dochter van zijn tuinman, die hij tot zijn huishoudster had aangesteld. De vrouw beschikte over gezond verstand of zij was handig - dat laten we in het midden - en toen de oorlog uitbrak, praatte zij met de markies over de gevaren waaraan hij zou worden blootgesteld, en over de situatie waarin zijn dochtertje zou komen te verkeren wanneer hij in de oorlog het leven zou laten. Zij deed dit op zulk een wijze dat de markies geroerd werd en de moeder huwde om het kind te wettigen.
Hij viel als een der eersten, en zijn kasteel ging in vlammen op. Mevrouw D'Estival, die eerst naar een familielid in Nantes was gevlucht, een fabrikant in Indiase sits, ging in tweede
| |
| |
instantie naar een dokter in Vannes en zocht vervolgens onderkomen bij een botenmaker in Brest. Na de oorlog is zij op een boerderij hier vlakbij komen wonen. Die boerderij is alles wat men van de bezittingen van de heer D'Estival heeft kunnen redden.’
‘Ik begrijp het,’ zei Sainte Anne. ‘De moeder zal niet hebben kunnen lezen, en zij zal dus haar dochter niet hebben kunnen leren lezen; maar deze dochter heeft daarentegen het vermogen om te zien, te luisteren en te begrijpen des te beter ontwikkeld. Ik wist niet wat ik hoorde toen zij gisteren praatte over de kleurstoffen die worden gebruikt bij de fabricage van Indiase bedrukte katoen, over geneeskrachtige kruiden die door medici worden toegepast, en over nog meer dingen. Het was fascinerend.’
‘Heeft zij u geen verhalen over tovenaars en heksen verteld?’ vroeg mademoiselle De Kerber. ‘Ze kent ze in alle soorten.’
Toen kwam mademoiselle D'Estival binnen.
Mevrouw De Sainte Anne ging aan haar werk; de aandacht van mevrouw De Rieux werd opgeëist door haar toilet; mademoiselle De Kerber pakte een van de nieuwe geschriften en verliet de kamer om in de tuin te gaan lezen. Mademoiselle De Rhedon bleef als laatste, en als zij niet had beschikt over een gevoel dat bestond uit een mengsel van trots en discretie, zou zij mademoiselle D'Estival en Sainte Anne niet hebben verlaten.
Deze twee gingen het keukenmeisje verzorgen, vragen hoe het met de kip ging, en naar de jonge honden kijken. Daarna maakten zij een flinke wandeling door de velden en weilanden in de omgeving. Mademoiselle D'Estival liet de jongeman de wonderbaarlijke planten tegen oogziekten zien. ‘Maar,’ zei zij ‘je mag ze alleen plukken na zonsondergang.’ Sainte Anne werd getroffen door een zeer bijzonder mengsel van wetenschappelijke kennis en eenvoud, dat in hun hele gesprek doorklonk.
Tegen het avondeten kwamen zij terug. ‘Ik denk niet dat
| |
| |
mademoiselle D'Estival het prettig zou vinden bij ons te blijven eten,’ zei mademoiselle De Kerber. ‘We zouden immers met z'n dertienen aan tafel zitten.’
Mademoiselle D'Estival telde aandachtig. ‘Nee,’ zei zij. ‘We zijn maar met z'n elven.’ En zij ging zitten.
Een ogenblik later slaakt mevrouw De Rieux een doordringende kreet: een spin op haar omslagdoek! Mademoiselle De Kerber, die naast haar zit, rent weg. Mademoiselle D'Estival, aan het andere eind van de tafel, staat ook op. Zij pakt de spin en brengt hem naar buiten.
‘Dat noem ik nou opvoeding,’ zei mademoiselle De Kerber. ‘Met een pad net zo omgaan als met een aardige kanarie.’
Mademoiselle De Rhedon keek naar Sainte Anne en zag dat hij een kleur kreeg. Zachtjes, maar hoorbaar, zei zij tegen mademoiselle De Kerber: ‘Wat u daar zegt, is geheel misplaatst.’
Mademoiselle D'Estival sprak over bepaalde dieren die door veel mensen ten onrechte voor gevaarlijk en giftig werden gehouden, over bijesteken, wespesteken en slangebeten, en over wat men daartegen kon aanwenden.
Na het eten vroeg zij mademoiselle De Rhedon op de harp het stuk te spelen dat haar zo goed afging, en vervolgens vroeg mademoiselle De Rhedon op haar beurt mademoiselle D'Estival iets te zingen. Zij deed haar best de zangeres zo goed mogelijk te begeleiden, vol hartelijkheid en geheel op haar afgestemd. Hoewel mademoiselle D'Estival een goed gehoor had, gemakkelijk een melodie onthield en bovenal de mooiste stem van de wereld bezat - vol, zacht en vloeiend - was zij in het geheel geen musicienne; zij moest door de begeleiding een beetje geholpen worden omdat zij anders gemakkelijk een noot miste of de melodie kwijtraakte.
Mademoiselle De Rhedon was fijngevoelig; zingen ging haar niet goed af, maar zij kon heel behoorlijk en bekoorlijk verschillende instrumenten bespelen, en dansen deed zij ook niet
| |
| |
slecht. Mademoiselle D'Estival had nooit iets anders gedanst dan de gavotte en andere boerendansen uit de streek.
Zo verliepen de eerste twee dagen na de terugkeer van Sainte Anne, en ook vele volgende, zij het met dit verschil dat Sainte Anne dikwijls een paar uur alleen op zijn kamer bleef, of om te lezen, of om een brief te schrijven aan een intieme vriend. 's Avonds speelde hij wel eens een spelletje triktrak met zijn moeder, soms ook ging hij zijn buren opzoeken, maar de conversatie met hen was beperkt tot een zo klein aantal onderwerpen, en de vooringenomenheid belemmerde in zo sterke mate de ontwikkeling van enige andere geestelijke activiteit, dat, wanneer de wellevendheid hem van huis had doen gaan, de verveling hem er snel weer deed terugkeren.
De dames met wie hij het dagelijks leven deelde, waren niet bijster over hem te spreken. Zij vonden hem nogal tegendraads. Terwijl hij iedere inhoudelijke discussie met hen vermeed, veroorloofde hij het zich wel hen aan te vallen op wat in zijn ogen onjuiste woorden of incorrecte zinnen waren.
‘Hoe komt het toch, meneer de purist,’ zei mademoiselle De Kerber op een goede dag tegen hem, ‘dat u nooit aanmerkingen maakt op het taalgebruik van mademoiselle D'Estival?’
‘Hij zou te veel te doen hebben,’ zei die. ‘Als je noch kunt lezen, noch kunt schrijven, hoe zou je dan goed kunnen praten? Weet je wel, mon cousin, dat je in mij een familielid hebt dat niet kan lezen of schrijven?’
‘Ik heb het gehoord,’ zei Sainte Anne achteloos.
De tranen sprongen mademoiselle De Rhedon in de ogen. ‘Ik begrijp niet waarom we het zo nadrukkelijk moeten uitspreken,’ zei zij snikkend. ‘Duizendmaal heb ik er mijzelf verwijten over gemaakt; ik moet er voortdurend aan denken, en dat gaat gepaard met zoveel spijt en schaamte dat ik blij ben dat ik het vandaag kan opbiechten. Het lucht me nu meteen al op. Ik hoop dat het me in de toekomst minder dwars zal zitten.’
‘Waarom verdriet en schaamte?’ zei mademoiselle D'Estival,
| |
| |
die de bedroefde mademoiselle De Rhedon teder omhelsde. ‘Op deze manier heeft Sainte Anne een duidelijke indruk kunnen krijgen van de manier waarop ik tot op heden heb geleefd: eerst ben ik lange tijd nogal verwaarloosd door mijn vader, en vervolgens hebben zijn vijanden mij achtervolgd. Ik ben ervan overtuigd dat het belang dat Sainte Anne in mij stelt voor een gedeelte daaruit voortkomt. Kende je mijn geschiedenis al toen je met mij naar de hondjes ging kijken?’
‘Nee,’ zei Sainte Anne.
‘Dat stelt me gerust,’ zei mademoiselle D'Estival. ‘Je aandacht en waardering dateren van dat ogenblik, en ik ben blij dat ik die niet alleen te danken heb aan medelijden, maar ook aan een zekere... hoe moet ik het zeggen, een zekere sympathie, ik geloof dat dat het goede woord is, een zekere sympathie die ik direct toen ik je zag voor je voelde, en die om echt sympathie te zijn, van twee kanten moet komen. Maar nogmaals, ik ben ervan overtuigd dat men je vriendschap voor mij heeft aangewakkerd door je te vertellen dat ik nooit iets had geleerd, en dat ik zelfs niet had leren lezen. Wil je me de komende winter leren lezen?’
‘Graag,’ zei Sainte Anne.
‘Ik zal, wat voor weer het ook mag zijn, iedere dag op les komen; maar tot aan de winter laat ik het lezen voor wat het is: in de zomer, als het mooi weer is, ga ik liever wandelen, en in de herfst heb ik mijn handen vol aan de fruitpluk, zeker dit jaar, want de oogst belooft overvloedig te zijn.’
Deze zo natuurlijk en argeloos gesproken woorden maakten diepe indruk op Sainte Anne. Zijn moeder schudde het hoofd, en mademoiselle De Rhedon, nog sterker ontroerd dan voorheen, ging de kamer uit.
Een paar dagen later, toen mademoiselle D'Estival de hele dag niet op het kasteel was verschenen, stelde Sainte Anne voor 's avonds een wandeling te maken. Hij liep zelf voorop, en het valt licht te raden in welke richting hij de tocht leidde. Het was
| |
| |
de eerste keer dat hij naar de boerderij ging.
Toen zij het huis naderden, kwam plotseling een grote waakhond naar buiten. Hij rende op Sainte Anne af en beet hem tot bloedens toe in de arm. Op de kreten van de dames kwamen mevrouw D'Estival en haar dochter aangesneld.
De moeder zegt wat in zo'n situatie voor de hand ligt; de dochter helpt Sainte Anne uit zijn jas, stroopt de mouw op tot boven de wond, wast en verbindt die en zegt rustig dat het niets ernstigs is, dat het hele kwaad is geschied doordat Sainte Anne er gewoon te goed uitziet, en dat een paar weken geleden hetzelfde was gebeurd met een andere man die net zo gekleed ging als hij.
‘Een bijzonder democratische hond,’ zei Sainte Anne lachend.
‘Wat wil je,’ zei het meisje. Hij ziet hier alleen maar een paar werklieden en wat armen aan wie wij soep geven. Geen edelman uit de nabije omtrek is ons ooit komen opzoeken; ik geef toe dat we er sinds de oorlog weinig over hebben, maar toch.’
‘Ik vind,’ zei mademoiselle De Kerber ‘dat u die hond onmiddellijk moet laten afmaken.’
‘Nee, zeker niet,’ zei mademoiselle D'Estival. ‘Men zou denken dat hij tekenen van hondsdolheid had vertoond, en dat zou tot ongerustheid kunnen stemmen wat Sainte Anne betreft. Zo'n trouwe waakhond is precies wat wij hier nodig hebben. Zonder hem zouden mijn moeder en ik te veel blootstaan aan allerlei gevaren. Wij zijn volkomen op hem aangewezen. Hier, Castor, schurk, en vraag vergiffenis.’
Castor kroop voor zijn bazin.
‘Moeder,’ zei deze, ‘zoudt u Castor brood willen geven; dan kunnen de dames zien dat hij gezond is en dat dit allemaal best mee valt, al ben ik er natuurlijk heel boos over.’
De dames waren op de rand van de put gaan zitten, en hoewel Castor het brood naar binnen werkte en het water lekte dat rond de put op de grond lag, hadden zij iets angstigs over zich
| |
| |
dat mademoiselle D'Estival niet vermocht te begrijpen.
‘Hij zal u niet bijten,’ zei zij. ‘Hij is gewend aan die rokken, want de mijne zijn even lang.’
‘Maar als hij nou hondsdol is?’
‘Maar dat is hij níét. Hij drinkt en eet, hij gaat naar Sainte Anne toe. Mon cousin, geef hem een stukje brood, als je wilt.’
‘Hemel, wat onvoorzichtig!’ riep mademoiselle De Kerber uit.
‘Onvoorzichtig, mademoiselle,’ zei mevrouw D'Estival bits. ‘Als mijn dochter dan niet boos wordt, word ik het. Als zij niet zeker was van wat zij deed, zou zij het dan doen? Waar houdt u haar eigenlijk voor? Denkt u dat zij harteloos is en haar verstand niet gebruikt omdat zij niet schreeuwt en lamenteert zoals u? Zou zij haar bloedverwant, de enige van haar hele familie die ons met een bezoek vereert, aan gevaar blootstellen? Neem maar aan dat er niets te vrezen valt omdat zij niet bang is, en houd uw gegil voor u.’
‘Als ik het niet volkomen vertrouwde,’ zei mademoiselle D'Estival tegen Sainte Anne, ‘zou ik je graag vergezellen op een bedevaart naar Sint-Hubertus, maar er is werkelijk niets te vrezen. Het was mij alleen liever geweest wanneer, andersom, de hond van jouw moeder mij gebeten had toen ik naar de jonge hondjes ging kijken.’
Sainte Anne maskeerde zijn ontroering zo goed hij kon met een paar flauwe grappen over het graf van Sint-Hubertus, de omelet die je er kunt eten en de ringen die er worden verkocht. Vervolgens trok hij zijn jas weer aan, ging naar binnen, vroeg melk, kersen en brood, en deelde dit met Castor.
‘Als je vandaag of morgen een wat gevaarlijke tocht moet maken, mag je Castor lenen,’ zei mademoiselle D'Estival. ‘Je zult zien dat je aan hem een vriend hebt die je beschermt en je verdedigt.’
‘Wat is mademoiselle D'Estival een geluksvogel!’ zei mademoiselle De Rhedon tegen Sainte Anne die haar op de terug- | |
| |
weg naar het kasteel de arm bood. ‘Niet kunnen lezen, een hond hebben die bijt; en alles werkt in haar voordeel.’ Hij zocht naar een antwoord, maar hij wist niets terug te zeggen, en zij verbaasde zich over haar spraakzaamheid op dit punt.
De volgende dag bij het middagmaal vroeg mademoiselle De Kerber aan Sainte Anne welk groot voordeel hij toch zag in het niet kunnen lezen. ‘Want het is duidelijk dat daarin de grootste verdienste van mademoiselle D'Estival ligt,’ zei zij. ‘En het is ook duidelijk dat uw voorkeur veel meer naar haar uitgaat dan naar ons.’
‘U zegt veel te veel dingen tegelijk,’ zei Sainte Anne. ‘Als u wilt dat ik antwoord geef, moeten we uw vraag enigszins vereenvoudigen.’
‘Goed, we vereenvoudigen de vraag: zoudt u willen dat wij niet konden lezen?’
‘Dat laat mij koud.’
‘Vindt u dat het beter zou zijn als we niet zouden kunnen lezen?’
‘Het lijkt me dat het weinig uitmaakt; lezen is voor u een vorm van tijdpassering.’
‘En uzelf, zoudt u liever hebben dat u niet kon lezen?’
‘Nee, want ik ben heel blij dat ik kan lezen.’
‘Zoudt u dan de enige man in Frankrijk willen zijn die tot lezen in staat is?’
‘Nee, wederom nee, ik ben er juist erg blij om dat een aantal mensen wél kan lezen, en hoe beter zij onderlegd zijn, hoe liever het mij is.’
‘Zoudt u dan wensen dat de mensen uit het volk analfabeten bleven?’
‘Zoals ik al duizendmaal heb gezegd: ik houd niet van benamingen van algemene aard.’
‘Goed dan, zoudt u willen dat uw wagenmaker, uw molenaar of uw tuinman analfabeten waren?’
‘Ik geloof dat ik me er niet over zou opwinden.’
| |
| |
‘En als de kinderen van de boeren en de dorpelingen niet meer zouden leren lezen?’
‘Ik zou er niet rouwig om zijn. Dat zou de vrijheid van drukpers ontlasten van allerlei elementen die men er bezwaarlijk aan vindt.’
‘Je krijgt je zin,’ zei mevrouw De Sainte Anne. ‘Onze dorpsscholen zijn al een jaar of vijf, zes gesloten.’
‘Laten we hierover ophouden,’ zei mademoiselle De Rhedon. ‘Ik zie mademoiselle D'Estival aankomen.’
Die kwam inderdaad, en wel om te informeren hoe het met de wond ging; zij vroeg Sainte Anne of zij de arm even mocht bekijken. Sainte Anne kon vertellen dat hij bij het opstaan het verband had verwijderd en dat er niets meer van te zien was.
‘Castor gedraagt zich voorbeeldig,’ zei mademoiselle D'Estival, ‘en je zult zien dat als je ons nog eens komt opzoeken, zijn tweede welkom je het eerste zal doen vergeten.’
Zij maakte direct aanstalten om weer naar huis terug te gaan omdat haar moeder op haar wachtte met een paar huishoudelijke karweitjes.
‘Laten wij mademoiselle D'Estival tenminste tot het ijzeren hek van de oprijlaan wegbrengen,’ zei mademoiselle De Rhedon. Sainte Anne wilde niets liever, en het gezelschap zou zeker verder zijn gegaan dan het hek, als men niet juist daar de schoonmoeder van mevrouw De Rieux had ontmoet, met haar zuster, de moeder van mademoiselle De Kerber.
Deze dames waren, na de aankomst van Sainte Anne op Misillac, weer vertrokken, en nu kwamen zij terug, de een om haar schoondochter, de ander om haar dochter op te halen. Zo bleef, behalve de eigenaren, op het kasteel alleen mademoiselle De Rhedon achter, die er sinds de tragische dood van haar ouders woonde.
|
|