| |
| |
| |
Zesde toneel.
osman. ophelia, elfrid, elane, marcius, arax, Edellieden, Burgers en Lijfwachten, in het verschiet.
ophelia, Osman te gemoete ijlende.-
Helaas! in welk een staat moet u uw gaede omarmen!..
Ach! ongelukkig Vorst!.. kon niemand u beschermen?..
De hand die u doorstiet, trof ook Ophelia!...
Hartvriendin!.. mijn deugdgetrouwe Gaê!..
Zie daar dan 't wreede lot, den Koningen beschooren!..
Rampzalig sterfling, die ten scepter wierdt gebooren!..
Ach! slechts één kleenen stap en - 'k leg mijn grootheid af;
Ophelia! beschrei uw' Osman dan in 't graf!...
Ik voel mij sterven!.. kunt gij mij uw leed vergeeven?
Zal uw zachtaarte ziel...
Neen! leef!.. wil voor mij leeven!.,
Aan d'oever van uw graf zijt gij mijn teerheid waard;
Leef!.. leef, mijn' Echtgenoot!
| |
| |
Hem omhelzende.
U, dierbre mijner ziel! ooit rein geluk doen smaaken?..
Dan - neen! mijn min waar woest; zij konde uw hart niet raaken!...
Die wensch is ijdel.. 'k zie uw recht, getergde Goôn!
Een moorder wreekt mijn gaê. - Hij wreekt, Theres! uw' hoon!...
ná een wijle zwijgens.
Omhels mij slechts voor 't laatst; ik voel mijn sterfuur nadren;
Het klamme koud des doods rilt huivrend door mijne adren!..
Doch, ween ween niet om mij!.. mijn dood baart mij geen pijn;
Moog' mijne Ophelia, hierdoor, gelukkig zijn!..
weder ná een wijle zwijgens.
Beminde! ô laat Osman nog ééne gunst verwerven;
Zij zij mijn' jongste wensch - mijn' laatste plicht, bij 't sterven?...
Ach! waarom heeft uw hart, niet vroeger dan dit uur,
Mij zijne deugd doen zien?.. Bij 't wijken der natuur
Vind ik u waarlijk groot. - Ik zal, wat moog' gebeuren,
Uw inborst - uwe deugd, mijn traanen waardig keuren!..
Eisch slechts mijn' Osman! Welk een plicht vergt gij van mij?..
Vertrouw dat, wat ge ook eischt, uw' eisch mij heilig zij!..
| |
| |
'k Beschouw met edler oog, dan 't oog der sterfelijken,
osman, haar sterk aanziende.
Laat dan uw trouw mij blijken!..
tegen Elfrid.
Gij ziet, heldhafte Prins! dat mij de dood genaakt;
Mijn nadrend uur van rust, waar naar uw' Koning haakt,
Zal alle banden mijn's gedwongen huwlijks slaaken;
Gij mint Ophelia? wil haar − gelukkig maaken! -
met drift.
Gelukkiger dan ik, die zij nooit minnen kan!...
Mijn Vorst!.. Neen, leef voor haar!..
Is dit een' plicht, Osman?...
Helaas! wat vergt gij mij?.. Moest, van uw veege lippen,
Dan nog, voor 't laatst, die hoon voor uwe gaede ontglippen?...
ná eene wijle zwijgens.
Ja, 'k heb den Prins bemind; dan, in uw' bangen nood,
Vergeet ik uwen dwang - mijn liefde en - 'k voel uw' dood!..
Uw dood - uw laatsten snik, met deezen wil ik huwen,
En, eeuwig 't huwlijksjuk, als rampvol, siddrend schuwen!..
Herroep zoo wreed een wensch - laat mijne teêrheid vrij,
Verbind mij door geen woord - maar laat mijn hart aan mij!..
| |
| |
Getrouwe! uw deugd verrukt me; ik tracht u niet te tergen;
Doch, denk - denk wie gij zijt, en wat uw plichten vergen?..
Ik laat den zetel zonder erfgenaamen ná,
En ken de zucht des volks voor mijn Ophelia;
Het zal u, ná mijn' dood, terstond ten throon verheffen;
Beraad uw wel, Vriendin! leer uw gevaar beseffen.
De rijkswet eischt, dat nooit Vorstin den Persiaan,
Hoe hoog haar deugd ook zij - hoe hoog 's volks teêrheên gaan,
Als heerscheres de wet aan 't Koningrijk zal geeven,
Zij moet of zonder kroon - of met een egaê leeven;
Opdat uit haaren schoot, tot heil van volk en rijk,
Een názaat voortspruit, haar in deugd en roem gelijk;
En wie, dan Elfrid, is de kroon - uwe achting waardig?..
Ik stel uw keus geen wet; kies zelf, doch - kies rechtvaardig!.
na een wijle zwijgens.
Mijn sterfuur nadert; 'k voel dat mijne kracht bezwijkt;
Verhoor mijn jongste beê, nu u mijn voorzorg blijkt!..
Helaas! wat moet mijn hart verkiezen?...
Zal ik, ter ééner stond, deez huwen - die verliezen?..
tegen Osman.
Gun - gun voor 't minst, Mijnheer!
| |
| |
(tegen Elfrid.)
Mijn' edlen bloedverwant! ach! ondersteun mijn poogen!
De kroon - uw deugd mijn min - mijn plicht staan voor mijne oogen;
Een stervend echtgenoot beveelt u aan mijn hart!...
Maar - kan ik minnen?.. kan ik denken, in mijn smart?..
(ná een wijle zwijgens, tegen Osman.)
Osman! welaan; ik zal uw laatsten wensch verhooren;
Vergun mij ook een beê!.. zij zal uw rust niet stooren...
osman, met eene zeer zwakke stem.
Ophelia! spreek ras; natuur bezwijkt alrêe!...
Ach! waarom neemt mijn hart uw: Ja! in 't graf niet meê?..
Ach! hoor! hoor mij!.. ik zal uw wensch niet hindren;
Ik schenk den Prins mijn hand; laat dit uw druk vermindren!
Mijn woord strekke u ten eed; zoo draa 't mij mooglijk is,
Wordt Elfrid mijn gemaal!...
Doordringt geheel mijn ziel; ja, 'k heb u aangebeden,
U altijd teêr bemind - doch nooit
| |
| |
Ik ken uw dankbaar hart; betoon uw deugd aan haar;
Wees haar' behoeder - haar' beschermer, in gevaar.
Wil, aan haar zij, den Pers, in mijne plaats, regeeren!..
(tegen de omstaande Edellieden en Burgers.)
Wilt Elfrid, ná mijn' dood, als uwen Koning eeren! -
(Zij allen buigen zich.)
tegen Ophelia, terwijl hij haare hand in die van Elfrid legt.
Geliefde! ontvang van mij een' waardig echtgenoot! -
Denk soms aan Osman, als Elfrid uw heil vergroot!...
Smaak, in zijn reine min, alle aardsche zaligheden,
De zegening der Goôn verzelle alöm uw treden!..
Vaarwel! smaak, als gij sterft, voor élke goede daad,
Dat troostrijk heil, waarmede Osman ten grave gaat!..
Omhels mij.. 't harte breekt.. ik kan niet langer beiden,
Laat ons als koningen als groote zielen scheiden!..
De laastse polsslag tikt!...
Ophelia en Elfrid omhelzen hem in treurige stilte, allen aanwezenden schreïen; en tekenen de diepste gewaarwording der droefheid. Ná eene lange poos zwijgens vervolgt hij tegen Marcius.
Vaarwel, mijn grijze vriend!
De hemel loone een hart, dat englenloon verdient!..
Draag zorg voor 't waardig paar; uw raad zij hun geheiligd!
| |
| |
Had ik hem meer gehoord, 'k waar' voor meer leeds beveiligd!...
marcius, hem de hand drukkende.
Mijn edlen Koning! ach! uw dood is meerer waard,
Dan al het schaduwschoon van deez rampzalige aard!..
osman, geheel verzwakt, rondom ziende.
Zie daar mijn taak volbragt!...
ophelia, met een raauwen gil.
Bewaart! - beschermt hem, goden!..
Hem aan haar hart drukkende.
Vaar - vaar dan eeuwig wel, mijn' Osman!...
(Zij ondersteunt zijn hoofd, met haaren arm.)
Dat ons dit leeven schenkt, zien wij elkander weêr
Bij onzer vadren kring; dat heil zegt eindloos meer
Dan 't heil der nietige aard!.. getrouwe - dierbre vrinden!..
ô; Stuiptrek der natuur!... ontzachlijk onderwinden!
Een Koning waant alhier den goôn gelijk te zijn;
Ach! hij is niets dan stof, zijn glorie is een schijn!...
(Hij zwijgt lang.)
Verlamde veezels!.. 't bloed golft dik door stervende adren!..
Herbrengt men mij in 't Niet? - neen!.. mooglijk - bij
Gelukkig die in 't graf een stille rust verwerft!..
Herrijst - of blijft hij daar?.. ô duisternis!...
| |
| |
Hij zijgt met zijn hoofd op de draagbaar neder, en geeft den geest.
ophelia, gillende, op zijn lijk vallende.
(Alles is stil. - alles schaart zich werktuiglijk rond het lijk en snikt. Marcius - de grijze Marcius zegt, vol gevoel, op den gestorven staarende.)
Rampspoedig Koning! ach! uw dood verdient ons zuchten!
Uw ziel, ter deugd gevormd, zag al haar glorie vluchten,
Zooras het goud des throons den vleier blonk in 't oog,
Zooras zijn laage drift, uw zwakke drift bedroog!..
Ziedaar der vorsten straf; één vleïer zonder zeden
Doet hen van 't spoor der eer in 't spoor der oneer treden;
Eén veinsaart werkt meer kwaad, als hij den Vorst gebiedt,
Dan een verlopen eeuw door vlijt herstellen ziet;
En, eindlijk, wat is 't lot van zulk een' zwakken Koning?
Zijn vriend geeft hem den dood - of wroeging ter beloning! -
Spaar Elfrids deugdzaam hart, geëerbiedigde oppermacht!
Gij ziet hoe Perziën van hem zijn heil verwacht! –
EINDE VAN HET VYFDE EN LAATSTE BEDRYF.
|
|