| |
Vierde toneel
ophelia, (bezweeken) elane, murat, elfrid, vitello, eedgenooten, en vrienden van Elfrid.
elfrid, in het opkoomen tegen Murat.
Houd stand, gevloekt verrader!
(De beiden partyen vallen op elkander aan. - Elfrid wondt Murat en plaatst zich voor Ophelia en Elane. Vitello, Murat ziende vallen , waant hem
| |
| |
dood te zijn, en vlucht met de overige saamgezwoorenen; het volk van Elfrid vervolgt hen van het toneel. - Elfrid, Murat wondende, zegt:
Ontvang uw straf van mij;
Een straf, uw boosheid waard!...
murat, in het nedervallen.
Mijn vrienden! staat my by!...
Straft, ô Goôn! den Koningsmoorder!
Als gij rechtvaardig zijt, verdelgt den rustverstoorder!..
Het gerucht van het gevecht en het aanhoudend geraas des donders, trekken Ophelia, voor een oogenblik, uit haare bezwijming. ophelia, haare handen ten hemel heffende.
Gerechte Hemel!... Wraak!...
(zij bezwijkt weder.)
Terwijl Elfrid en Elane poging doen om de Koningin bij te brengen, richt zich de gewonden Murat op - houdt zijne hand op zijne wond, en tracht Elfrid, die met den rug naar hem toegekeerd staat, te doorsteeken. Zoo dra Murat zijne pook opheft, hoort men een' zwaaren donderslag boven het paleis ratelen, en een blikzemschicht slaat den verrader aan de voeten van Elfrid dood.
| |
| |
tegen Elane.
Welk' een nacht zweeft thans op 't aardrijk om!..
(Verscheiden wachten treeden, op het hooren der woorden van Murat, binnen. - Zij doen, verschrikt, eenige treeden achterwaards.)
Elfrid, tegen de wachten.
Draagt dien ontzielden Prins in één der zijvertrekken;
Laat twintig uit ons volk zijn lijk ter wacht verstrekken!
Zij brengen Murat weg.- Er heerscht, eene lange wijle, een diep stilzwijgen; het onweder houdt echter aan.
ophelia,met een zwakke stem, bijkoomende.
Ach! niets dan ijslijkheên... dan gruweldaên - dan smart!
De hemel en natuur verscheuren 't zaam mijn hart!..
Rampzalig echtgenoot!.. gehaate kroonen!..troonen!
Vermoorders mijner rust! is dit uw meesters loonen?..
Hoe siddert mijn gevoel!.. Ach, Osman! heeft de hand
Van uwen vleiër 't staal in uwe borst geplant!...
tegen Elfrid.
Leeft mijn gemaal niet meer, getrouwste mijner vrinden?..
Hij leeft... stel u gerust!
Helaas! Ik gaa hem vinden;
Hij wacht, te recht, de hulp van zijne gemalin!...
(tegen Elane.)
Verzel me in zijn vertrek!
| |
| |
elfrid, haar tegenhoudende.
Vertoef - vertoef, vorstin!
Uw ziel heeft reeds te veel, in deezen nacht, geleeden:
Gij zijt te sterk ontroert, door zoo veel tegenheden!...
Ik heb, in 't ijlen naar 't paleis, des Konings wacht
Bevel gegeeven, dat hem hulp wierdt toegebragt. -
Ik denk dat Marcius, die d'opstand helpt bedaaren,
En de edelen verzelt, die zich voor ons verklaaren,
Reeds spoedig hier zal zijn; en, als hij ons bericht,
Dat alles is in rust, volg dan als gaede uw' plicht:
Doch, toeven wij zoo lang! - Hier zijt gij zeker veilig;
Mijn plichten zijn mij heilig;
Weêrhoud - weêrhoud mij niet!.. Ik moet den Koning zien,
En hem, spijt mijn gevaar, in nood mijn bijstand biên!..
Mij dunkt, hij roept zijn gaê?.. misschien legt hij te sterven?..
Ach! mooglijk, is hij dood?.. zou hij mijn hulpe derven?.
Wat wreedheid, Prins!.. ik smeek, geleid mij bij den vorst
Helaas! doorgrieft, ook gij! mijn neêrgedrukte borst?..
Ik zal uw wensch voldoen, u zelf bij Osman leiden;
Wil slechts één oogenblik - één oogenblik slechts beiden!
'k Heb eerbied voor uw drift; ik voel hoe sterk uw hart
Verlangt om deelgenoot te zijn, van 's Konings smart;
Dan, de eer gebiedt mij voor mijn Koningin te waaken;
Uw leeven loopt gevaar, als wij den Vorst genaaken,
| |
| |
Eer Marcius mij meldt hoe zich 't geluk verklaart,
Of d'opstand is gefnuikt...
|
|