| |
| |
| |
Tiende toneel.
ophelia, elane. De groote deur, achter op het toneel, uitkoomende,
Laat af!... Gij streelt vergeefs mijn hart, door uwe reên!
Met deeze laatste ramp vluchtte al mijne glorie heên.
Mijn deugd zal, eindlijk, voor Therese's list bezwijken.
Mijn vijanden zijn trotsch. - Ik zie mijn vrienden wijken!
Men zegt dat Elfrid ook dit hof begeeven zal?...
De boosheid doelt, helaas! op zijn - op mijnen val.
En, echter, ... 'k zweer het u!... die trouwe vriend - die broeder,
Die edle bloedverwant - mijn eenige behoeder,
Heeft nimmer, door zijn reên noch daaden, mijn Vriendin!
De minste blijk getoont van eene strafbre min.
Hij acht mij, wijl mijn leed hem hevig trof en griefde,
Maar nooit vlamde in zijn borst één vonk van tedrer liefde.
Ach! mijne Elane! een kroon valt onuitdruklijk zwaar!
De snoodheid tuurt den gang der vorsten, listig, naar. -
Zij hebben alles van haar woede en haat te vreezen. -
Een vrouw kan, op den throon, schier nooit gelukkig weezen;
Vaak wordt menschlievendheid, die hoofdplicht der Natuur,
| |
| |
Als ze een Vorstin bezielt, een ramp van langen duur;
Zij wordt ons als een smet - een laagheid aangewreeven;
Wij mogen geen gehoor aan haare wetten geeven.
Goôn! waarom wierdt ik niet in lager stand gebaard?
Gewis ik vond meer heils voor mijne ziel bewaard.
De Koning eert uw trouw, Vorstin! en de ongelukken,
Die zoo onschuldig - onrechtvaardig u verdrukken,
Zijn immers in dit uur, naar uwen wensch, verkeerd;
Gij wordt door uw gemaal, gelijk voorheên, geëerd.
Ik bid u, laat die klacht - laat uwe traanen vaaren,
Gij meugt, met billijkheid, op blijder dagen staaren. -
Verban, om 's Hemels wil! uw rustelooze smart,
Ach! kende gij mijn hart!
Gij weet niet, mijn Vriendin! hoeveel dit hart moet lijden;
Ik moet, met mijne deugd - gevoel - en plichten strijden.
Helaas! waar is de mensch, die op mijn foltring ziet!
Mijn ziel mistrouwt zich zelv' - zij kent haar doelwit niet -
Hoe? waant gij dat een vrouw, beroofd van kalmte en vrinden,
Behaagen in den glans des throons - der kroon kan vinden?..
Neen! - Neen; het grootst geluk, den sterveling bereid,
Is dat hij meester blijft van zijne tederheid!
| |
| |
ophelia. Met alle houding der droefheid.
Ja, mijn vriendin! Mijn lot eischt mededoogen!
(Op haar en boezem wijzende.)
Daar knaagt de bittre worm!
Mogt ik uw traanen droogen!
Ontsluit - ontsluit me uw hart!... geef ligtnis aan uw pijn,
En laat Elane uw troost - uw deelgenoote zijn!
Gij kent mijn zuivre trouw, aan uw belang verbonden.
Mijn eed zij heilig! uw geheimen ongeschonden!
Staa mij het grootste deel van uwe droefheid af,
Zij daale, met mijn stof, in 't eeuwig zwijgend graf!
Mijn dierbaare! uwe trouw is altijd mij gebleeken.
Hoor dan; en laat uwhart - uw teêrheid voor mij spreeken.
Doem geen beginzels, door natuur ons ingeplant,
Beginzels die alleen het staatsbelang verbant!
Gij weet ik heb Osman, door dwang, mijn hand geschonken,
Geen liefde deedt mijn borst ooit voor dien Prins ontvonken;
Zijn meerdre jaaren - zijn' naijver - zijne waan
Moest mij, die hem niet minde, ontzettend tegenstaan;
Dan, 'k onderwierp me, in 't eind, aan 't dwingen mijner maagen.
En heb hem, niet mijn hart, mijn hand slechts opgedraagen.
'k Beken; wanneer de trouw me aan Osman heeft gesnoerd,
Mijn hart nog nooit door drift was tot een man vervoerd;
Dus scheen die keten, schoon afschuwlijk in mijne oogen,
| |
| |
Met minder zwaarte en leed en ramp en smart omtoogen,
Mijn Egaê toonde mij de hoogste liefde en min,
Zijn goedheid stortte mij geen min maar achting in:
Ik smaakte, menigwerf, de kalmste oogenblikken,
En, reeds begon mijn hart zich naar zijn lot te schikken,
Toen Elfrid... (Ach! vriendin! vergeef die tederheên!)
Bekleed met rang en eer, aan 't Persisch Hof verscheen!
'k Had naauwlijks hem gezien... Goôn! 'k moet hem altijd schuwen!
Of 'k voelde heel mijn Ziel van mijn verbintnis gruwen.
Zijn deugd - zijn minzaamheid - zijn dapperheid - zijn moed
Zijn fiere houding. zijn doorluchtig huis - zijn bloed -
Het eigen bloed waar uit mijn vaders zijn gebooren!
Dit alles deedt mijn hart de stem der liefde hooren.
Mijn oog zag d'edlen held met ernst - met eerbied aan,
En 'k voelde om hem mijn borst, met dubblen aandrift slaan.
Ik bloosde, mijne deugd bragt mij mijn plicht te binnen,
Doch 't wierdt me onmooglijk om mijn Liefde te overwinnen,
Zij groeide daaglijks aan. Ik poogde haar te ontvliên,
Door aan mijn' echtgenoot een dubble zorg te bién.
Zelfs Elfrid wees mij 't spoor. - Nooit liet hij van zijn lippen,
Een enkel strafbaar woord, dat mij betrof, ontglippen;
En, mooglijk, waare in 't eind mijn vlam voor hem gedoofd,
Hadt Osman, Osman zelf! mij niet zijn hart ontroofd.
Die wreedaart leende 't oor aan lasterzieke loogen,
Hij durfde mij,.. wat smaat! mijn vrijheid snood ontrooven,
Verdenkende mijn deugd - mijn eerbaarheid - mijn trouw,
| |
| |
Mij domplende in de schand der laagste - en wreedste rouw.
Die trek van Osman deedt opnieuw mijn haat ontbranden.
Ik boodt mijn' Elfrid in mijn' kerker offeranden,
Zijn beeld, schoon hem mijn min geheel was onbewust,
Heeft echter in mijn borst de wanhoop vaak gesust. -
'k Zal niet misdadig aan mijn plicht als gaade weezen,
Nooit is in mijne ziel zoo laag een drift gereezen;
'k Acht Osman mijn gemaal; mijn hand mijn trouw hoort hem,
Maar voor mijn hart geeft liefde aan Elfrid haare stem!
Zie daar, getrouwe! 't leed en de oorzaak van mijn lijden.
Wie zal mij van dat leed - dat hooploos leed bevrijden?...
Verdenk den waarden man, geliefde Elane! niet,
Hij is onkundig van mijn liefde en zielsverdriet.
Hij zou mij haaten, kon hij ooit mijn min bevroeden,
Ik voel alléén die storm in mijnen boezem woeden.
Helaas! te minnen zonder hoopen, welk een lot!...
De deugd toont mij haar recht - de plicht geeft zijn gebod,
En, daar 'k dien waarden vriend, als hij vertrekt, moet derven,
Blijft mij niets over dan te weenen en te sterven!
Neen, leef voor uwen roem - leef voor den Vorst, Mevrouw!
Verwin uw droeve drift en schenk Osman uw trouw.
Die trouw - zijn liefde - uw schoon zal zijne borst doen blaaken,
Gij kunt u zelf - het rijk - en hem gelukkig maaken.
Versmoor een teêrheid, die het oog der goden hoont,
En haare voedster slechts met bitterheid beloont.
| |
| |
Geloof me, tragt uw leed - tragt uw gevaar te ontvlieden,
Vergeet Elfrid, en blijf Osman uwe achting bieden.
Therese is thans aan 't hof, voor zijn gezicht niet meer;
Leg dus uw wrok voor haar, uw min voor Elfrid neer.
Ach 't valt u ligt die raad, daar gij niet mint, te geeven;
Therese is weêrgekeerd....
lk bid zorg voor uw Ieeven
Ontveins u tederheid!... bemin Osman....
|
|