Osman en Ophelia(1790)–Maria van Zuylekom– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Tweede toneel. osman, alleen. - Na eene wijle zwijgens, in diepe mijmering. Hoe slingert mijn verstand!... wie deezer beiden vrouwen Moet ik als schuldige of onschuldige beschouwen?... Therese was altijd mijn billijke achting waard, Zij heeft mij menigwerv voor dreigend leed gespaard: Zij is altijd getrouw aan mijn belang bevonden, Schoon nooit een wettige echt ons saamen heeft verbonden: Haare afkomst is gering; de Wet van mijn gebied Gedoogde, als Rijksvorstin, haar op den zetel niet. Ik schonk Opheliá, door ieder aangebeden, Als echtgenoot mijn hand, slechts weinig tijd geleden: Haar schoon hadt op mijn hart de levendigste kracht. Therese maakte mij haar huwlijks trouw verdacht; Ik sloot, op haar bericht, mijne echtgenoote in boeiën, En zwoer de ontrouwe, waar' zij schuldig, uitteroeiën, [pagina 4] [p. 4] Ik riep mijn Hofraad saam; Opheliá verscheen, Dan, in haar gantsch gedrag blonk niets dan deugd alléén. Haar min voor Elfrid was de liefde tot een broeder. Zij riep de Goden aan - zwoer bij den Albehoeder, Dat haare liefde alleen aan haar gemaal behoort, Dat niets op 't gantsch heelal, dan Osman, haar bekoort. De schoone boodt zich aan vrijwilliglijk te sterven, Als ik haar trouw verdacht, of zij mijn gunst moest derven; De traan der onschuld blonk in haar aantreklijk oog; Ik voelde dat haar ramp - haar deugd mijn ziel bewoog; En gaf terstond bevel haar keetenen te slaaken. Thans komt Therese, op nieuw, mijn' argwaan gaande maaken; Zij zegt dat mijne min mijne oogen heeft verblind, Verzekrend dat mijn gaê niet mij, maar Elfrid mint. Ik heb haar hier ontboôn; haar hart kent geene vonden, 't Zal mij niet moeilijk zijn haar inborst te doorgronden. Zij komt!.... Ter zijde. Ach! de onschuld lacht op zulk een schoon gelaat! Therese! ik vloek uw wraak! Vorige Volgende