| |
| |
| |
XV
De proef op de som
VAN RHIJN en oom Karel begonnen thans met koortsachtige haast aan de ontwikkeling der andere platen. Doch hun hooggespannen verwachtingen kregen een lelijke knauw, toen het, ondanks alle hulpmiddelen niet gelukte, de tweede plaat te ontwikkelen. Het liet geen twijfel: ze was bedorven!
Het waren spannende minuten, die ze in de donkere kamer doorbrachten. Angstig staarden ze naar het ontwikkelingsbad. Het leek wel, of de vier ogen met geweld het beeld uit de plaat wilden trekken, wanneer van Rhijn deze steeds weer opnieuw tegen de rode lamp hield.
Maar er was niets te zien!
Al hun hoop scheen in elkaar te vallen. Zouden ze naar buiten gaan en de anderen de slechte uitslag meedelen en den ouden Sheik vertellen, dat hij alle hoop op herstel in zijn oude waardigheid maar moest laten varen?
Zij hadden er de moed niet toe. Oom Karel stelde voor het nog eens te proberen met een sterkere oplossing van cyaankali en sublimaat, maar van Rhijn schudde het hoofd. Hij had van het laatste nog nauwelijks genoeg voor de andere tien platen. Hij had indertijd veel te veel gebruikt, om Oetheif naar de andere wereld te helpen.
Van Rhijn verwenste het onschuldige dier en begon zelfs te mopperen op Peter, die de hond eerst aangehaald had. De anders zo kalme man wond zich steeds meer en meer op.
‘Waarom heb ik die hond toen niet direct cyaankali gegeven’, riep hij; ‘dat had mijn sublimaat gered!’
‘En de hond was dan om zeep gegaan!’ vulde oom Karel aan. ‘Maar wanneer Peter hem niet gehad had, hadden we deze platen nooit terug gezien!’
Van Rhijn moest hem gelijk geven. Maar daar schoten ze weinig mee op.
‘Legt u deze plaat nou voorlopig op zij’, stelde Peter's oom voor. ‘Het is in ieder geval maar nummer twee en dus wellicht niet zo erg gewichtig.’
‘Maar wanneer de platen nu doorelkaar liggen en deze misschien
| |
| |
het voornaamste gedeelte van de twist voorstelt?’ zuchtte van Rhijn. ‘Hebt u de platen precies op volgorde in de cassette gelegd?’
‘Dat weet ik niet meer. Vermoedelijk wel. Maar dat zullen we gauw genoeg zien. Laten we nou maar kalm aan de andere beginnen. Hebben we met deze succes, dan hebben we ons over deze voor niets zorgen gemaakt. Gelukken ze niet, ja, dan is daaraan toch niets meer te veranderen. Denk maar aan Peter's: Alles komt, zoals het komen moet!’
Aan deze woorden kon men horen, dat oom Karel al heel wat jaren in het Oosten had doorgebracht. Van Rhijn zeide niets meer, maar begon met het ontwikkelen van de derde plaat. Deze lukte. Ze gaf, evenals de vierde, een heel duidelijk beeld. Het lot scheen het inderdaad goed met Mohammed voor te hebben.
Nu begonnen ze met nog meer vuur aan de volgende. Aan eten en drinken werd niet meer gedacht. Peter klopte, dat de maaltijd op tafel stond, maar het antwoord luidde, dat men voorlopig geen tijd had. ‘Da's een goed teken!’ dacht deze en met het zekere succes voor ogen, liet hij zich op zijn eentje het maal goed smaken.
Om zes uur 's middags waren de platen ontwikkeld. Ze waren alle elf gelukt en vertoonden duidelijke opnamen. Oom Karel had gelijk gekregen. De ene bedorven plaat was van weinig belang. Men kon ze heel goed missen.
Ze werden te drogen gezet en nu eerst dachten de beide fotografen aan hun maag. Van Rhijn ging eerst naar de tuinpoort en riep de hond. Hij maakte hem een fijne portie klaar met heel wat vlees erin. ‘De hond moet beloond worden’, zei hij tot Peter, die wel een beetje verwonderd toekeek. ‘Als die er niet geweest was, hadden we niets bereikt!’
‘Ik ben blij, dat de “nachtegaal” nu ook uw vriend geworden is, Jonker. Hij verdient het. En kijk maar eens hoe hij er uit ziet. De schurft verdwijnt helemaal en zijn haren beginnen al weer te groeien. Dat vergift van u heeft wonderen gedaan!’
‘Maar goed, dat het sublimaat en geen cyaankali was!’ zei oom Karel met een spottend lachje naar van Rhijn.
Deze kleurde en gaf Oetheif een tweede stuk vlees.
‘Ja, ja,’, grinnikte oom Karel, ‘beloningen uitdelen en om vergiffenis vragen, dat zijn mooie maar nuttige dingen’, terwijl hij met de anderen aan tafel plaats nam.
‘Proost, Peter!’ riep van Rhijn, zijn kopje koffie in de hoogte. ‘Het was niet zo bedoeld met mijn wens!’
‘Welke wens, Jonker?’
‘Dat ik de “nachtegaal” cyaankali inplaats van sublimaat had
| |
| |
moeten geven..., en dat jij naar de bl... had kunnen lopen met je hondenliefde’, vulde oom Karel lachend aan.
De volgende morgen in de vroegte maakte van Rhijn eerst een serie afdrukken om hun scherpte te kunnen beoordelen. Deze was voldoende. Nu werden de positieve platen vervaardigd en ook deze gelukten. 's Middags wilde Omar den Emir meebrengen, opdat deze alle foto's op het witte doek zou kunnen zien. Het zou als het ware een soort ‘generale repetitie’ worden, zoals Peter het noemde.
Omar had den jongen vorst van de fotoplaten verteld en ook over het plan, dat men er mee voorhad. De Emir was er enthousiast over en luisterde vol aandacht naar hetgeen hem van Rhijn over zijn vergrotingstoestel uitlegde. Opnieuw werden deur en raam verduisterd en de proefvoorstelling kon beginnen. Ook Sheik Mohammed was uitgenodigd aanwezig te zijn.
Er werden kussens aangedragen, waarop de Emir plaats nam met links en rechts den Sheik en diens zoon. Oom Karel en Peter stonden achter hen.
De Emir kende natuurlijk de geschiedenis, die zich zoveel jaren geleden op de Valkenheuvel afgespeeld had. Nooit had hij de woorden van den ouden Sheik in twijfel getrokken. Toch verlangde hij om persoonlijke, maar vooral om politieke redenen naar het bewijs, dat men hem thans met de getrouwe fotografische weergave van het gebeurde wilde geven.
Het bewijs was werkelijk overweldigend.
Precies, zoals de Sheik verteld had, zo bleek het gebeurd. Vooral de laatste foto's waren frappant, want ze vertoonden duidelijk het van woede vertrokken gezicht van Abdallah, zijn hoog opgeheven arm met de handschar in de hand, het steigerende paard van Mohammed, toen deze langs Abdallah op zij sprong en dan het moment, dat deze laatste, door de paardenhoef getroffen, zich zelf dodelijk verwondde.
Oom Karel had inderdaad wonderlijk geluk gehad met zijn opnamen.
Van Rhijn liet het laatste beeld een tijdje in het projectietoestel staan. Sprakeloos staarde ieder naar de foto. Vooral de Sheik was diep bewogen. Zijn hand zocht onwillekeurig naar zijn handschar, die hij echter sinds lang niet meer droeg, en met moeite konden de Emir en Omar hem kalmeren.
‘Haal Said Hassan hier, den tegenwoordigen Sheik der Beni Kah- | |
| |
tan en zijn gevolg’, verzocht de Emir aan Omar, toen van Rhijn zijn lamp uitgedraaid en de verduistering opgeheven had.
‘Haal de anderen ook. Ze moeten deze foto's zien en kunnen zich dan overtuigen, aan welke kant de waarheid en het recht zijn en waar leugen en bedrog.’
Van Rhijn meende eveneens, dat een dergelijke snelle oplossing werkelijk de beste was. Maar Peter's oom was er beslist tegen.
‘De meeste Sheiks hellen tegenwoordig over naar de kant van Mekka, die al lang de hoop opgegeven hebben, u ook aan hun zijde te brengen’, zei hij tot den Emir. ‘Mekka is u daarom vijandiger gezind dan ooit. Heb ik geen gelijk?
‘Ik ben niet bang voor de vijandschap van Mekka’, antwoordde de vorst trots. ‘Het gaat hier niet om vriendschap of vijandschap! Hier liggen recht en onrecht, leugen en waarheid in de weegschaal. Allah liet ons door deze foto's zien, wat de waarheid is; hun getuigenis is geweldig. Daarom moeten allen het zien en weten, wat de waarheid is!’
‘Men zal verbaasd staan maar... het niet geloven’, hernam oom Karel. ‘Men zal alles voor een klaargemaakt spelletje, desnoods voor een soort toverij houden. Allah heeft u, Saud Ibn Reschid, wijsheid en verstand gegeven, maar wat weten uw landgenoten uit het Zuiden en uit het Noorden van de kunst der Europeanen, om het licht zó te kunnen gebruiken, zoals gij het zoëven hebt gezien? Wat weten ze in het algemeen van fotograferen? Niets!’
‘Maar moeten we dan afzien van dit meer dan overtuigend bewijs?’ vroeg de Emir verwonderd.
‘Natuurlijk niet. Maar juist, omdat het zo belangrijk is in zijn gevolgen en het iets wonderbaarlijks schijnt, moeten we eerst aantonen, hoe deze foto's ontstaan. We moeten uw landgenoten er van overtuigen, dat hier van toverij of bedrog geen sprake is, integendeel, dat het iets is, wat mensenverstand en mensenhanden tot stand hebben gebracht. U vroeg laatst om een proefopname met het teleobjectief van den heer van Rhijn. Wat is er tegen, om morgen die proef te nemen? Nodig al de Sheiks en hun gevolg en ook Mahmoed en de zijnen daarbij uit. Beloof hun een schouwspel, dat ze nog nooit gezien hebben. Hun nieuwsgierigheid zal groot wezen en ze zullen allen present zijn.
Dan verzoekt u aan twee van uw gasten naar een heuvel in de buurt te rijden, die door allen goed kan worden gezien en die, stapvoets rijdend, op een half uur afstand ligt. Daarna vertelt u uw gasten, dat er met behulp van ons fototoestel opnamen van hen beiden zullen worden gemaakt, zodra ze op hun plaats aangekomen zijn.
| |
| |
Men zal u niet geloven en dit, gezien de grote afstand, voor totaal onmogelijk houden. En dat moeten we juist hebben. Wij willen geen blind vertrouwen in de zaak van den Sheik, maar we zullen ons dit veroveren door de foto's, die we morgen zullen maken, die we daarna direct gaan ontwikkelen en dan voor hen allen op het witte doek zullen vertonen.
Wanneer dan niemand meer ontkennen kan, dat het mogelijk is opnamen op een afstand van een paar kilometers te vervaardigen, en dat deze slechts een beeld geven, van hetgeen op zulk een afstand werkelijk gebeurt, dan eerst brengen we de foto's van de Valkenheuvel! Wie zal het dan nog wagen Sheik Mohammed voor een leugenaar te houden?’
‘Je hebt gelijk!’ erkende de Emir volmondig. ‘Dat is de juiste weg en morgen reeds zullen we dit voorstel in de daad omzetten!’
‘Zorg er voor’, riep van Rhijn tegen Omar, ‘dat we morgen in het paleis een ruime zaal ter beschikking krijgen, waar alle deelnemers plaats kunnen vinden.’
‘Dat was een uitstekend idee van u, oom Karel’, wendde hij zich nu tot dezen, nadat Omar met den Sheik en den Emir de werkkamer hadden verlaten. ‘Ik geloof ook, dat men aan de echtheid onzer foto's zou twijfelen, wanneer we ze zonder meer zouden vertonen!’
‘Daar kunt u zeker van zijn! Voor een Europees gerechtshof zouden de opnamen met een teleobjectief ongetwijfeld als overtuigend bewijs gelden, maar hier in Arabië is dat wat anders. Hier gelooft men alleen wat men ziet en begrijpt; de rest is toverij!’
‘Nou, helemaal ongelijk hebben ze niet!’ lachte van Rhijn; ‘wanneer ze bij ons in Holland de mensen van honderd jaar geleden van al de dingen hadden verteld, die wij tegenwoordig heel gewoon vinden, dan zouden er ook niet veel geweest zijn, die ons geloofd zouden hebben. Maar goed, dat we met geen wilden, maar met mensen te doen hebben, die graag iets willen leren, als je maar weet ze op de goede manier aan te pakken.’
‘U gelooft dus in een volledig succes?’
‘Beslist! Als de lui hier overtuigd worden op de manier, die u zojuist hebt voorgesteld, dan kan het niet mis gaan!’
‘Nu, dan zal dit Saud Ibn Reschid waarschijnlijk het meeste plezier doen’, antwoordde oom Karel.
‘Waarom juist den Emir? Ik dacht, dat dit Omar's vader zou zijn.’
‘Zeker, die ook! Als de Beni Kahtan echter overtuigd worden, dat de broeder van den Groot-Sherif gelogen en een valse eed gezworen heeft, dan zullen ze om te beginnen hun ouden Sheik weer in zijn ambt en waardigheid herstellen, da's zeker, maar zich tevens
| |
| |
losmaken van de Mekka-partij. En wat de Beni Kahtan besluiten, dat zullen ook de meesten van hun buren doen. Het overwicht van Mekka over deze stammen zal verdwijnen en inplaats daarvan komt de invloed van den Emir van Hail. Saud Ibn Reschid heeft dan gegronde reden om te verwachten, dat zijn plannen betreffende Arabië zullen slagen.’
‘Nou, dat succes zullen we hem dan maar wensen!’ riep van Rhijn. ‘Wat hij voor zichzelf en zijn rijk doet, doet hij tevens voor Arabië!’
‘Wat komen moet, dat komt! Kismet! zou mijn geleerde neef zeggen.’
‘Nou, ik wens het hem van harte’, liet ook Peter zich horen.
Nog laat in de avond bracht Omar het bericht, dat alle Sheiks de afgesproken uitnodiging hadden ontvangen en dat de demonstratie morgen vroeg onmiddellijk na zonsopgang zou plaats vinden. De Emir had dezelfde plaats uitgekozen, waar laatst de wapenschouwing gehouden was. In de buurt waren daar een paar hoogten, waarvan er een op de gewenste afstand van vier duizend meter lag. Voor een zaal in het paleis zou worden gezorgd.
Nog vóór de zon de volgende morgen opgegaan was, stegen van Rhijn, oom Karel en Peter te paard en reden naar de aangeduide plaats. De Hollander zocht een geschikte heuvel uit en paste de afstand af. Deze was krap vier kilometer.
Toen ze terugkwamen, waren de eerste gasten reeds aanwezig, spoedig gevolgd door den Emir en de anderen. Nieuwsgierig bekeken allen het toestel op het statief. Dat men daarmee foto's op korte afstand kon maken, had men laatst bij de parade gezien en de meesten dachten dan ook, dat thans hetzelfde zou gebeuren en er een soort afscheidsfoto van hen allen gemaakt zou worden.
Van Rhijn liet de een na de ander met zijn kijker naar de uitgezochte heuvel zien, waarop de struiken met het blote oog in het geheel niet meer te onderscheiden waren. Daarna vertelde hij, dat hij van deze heuvel en de zich daarop bevindende personen even scherpe foto's kon maken, alsof deze hoogte vlak voor hen lag.
Een ongelovig lachje speelde om de mond der meeste toeschouwers. Raschid Rida, die Mahmoed vergezelde en die wel eens een geweer met een kijkervizier gezien scheen te hebben, veronderstelde, dat van Rhijn bij de opname door een verrekijker zien wou. Toen deze dit ontkende, werd het algemeen ongeloof nog groter. Mahmoed lachte smalend.
‘Kies toch kinderen uit voor je speelgoed!’ riep hij.
| |
| |
‘Mijn apparaat is evenmin speelgoed als de degen het was, die jou kort geleden de lans uit je handen sloeg’, antwoordde van Rhijn met bijtende stem.
Dat antwoord wekte toch weer twijfel. De Hakim Baschi was in geen geval een opsnijder; dat had men bij het tweegevecht kunnen zien.
‘Wie ben jij eigenlijk?’ schreeuwde Mahmoed tegen Peter's oom, op wien Massoed hem opmerkzaam gemaakt had en bekeek hem met argwanende blikken.
‘Een gast van den Emir evenals jij!’ was het korte bescheid.
‘Maar waar kom je vandaan? Tot welke stam behoor je?’
Toen oom Karel den brutalen kerel zelfs geen antwoord waardig keurde en hem de rug toedraaide, werd Mahmoed woedend.
‘Heeft de leugen je tong verdord, dat je niet praten kunt?’ riep hij dreigend.
‘De leugen niet, maar de waarheid, die haar moe maakte en daarom in dit kastje stopte’, en hij wees daarbij op het fototoestel van van Rhijn. ‘Daar heeft ze thans een beetje uitgerust en ze zal nu gaan spreken!’
Mahmoed begreep dit antwoord niet en wendde zich om. Hij hield oom Karel blijkbaar voor een dwaas en met de aangeboren angst voor zwakzinnigen liet hij oom Karel verder met rust.
Suleiman, de Sheik der Beni Adwan en Ali Joessoef uit Mekka werden door den Emir verzocht, naar gindse heuvel te rijden, op de top halt te houden, zich daarna naar links en naar rechts te begeven en ten slotte weer in het midden te wachten, tot men hen zou terugroepen.
Toen ze reeds half weg waren, galoppeerde Mahmoed hen achterna.
‘Laat hem maar’, riep van Rhijn, toen hij het verstoorde gezicht van den Emir zag; ‘of er twee of drie personen zijn, maakt weinig uit. Het is zelfs goed, dat hij ook op de foto's komt’ en zich tot oom Karel wendend, fluisterde hij: ‘We kunnen morgen dan vader en zoon aan de toeschouwers laten zien.’
De Emir, de Sheiks en het verdere gevolg vormden een halve kring om van Rhijn, die naast zijn toestel stond en de bewegingen der galopperende ruiters volgde. Omar had zijn kijker aan den vorst gegeven, die daarmee eveneens naar de heuvel keek.
‘Zij zijn er bijna!’ riep van Rhijn.
Deze keek nog even door zijn kijker, toen hij zag, dat ze bij de heuvel aankwamen, wierp nog een vlugge blik door de ‘zoeker’ van zijn toestel en trok de kap van het objectief.
| |
| |
Hij maakte momentopnamen.
Van tijd tot tijd keek hij naar de heuvel, om er zich van te overtuigen, dat de ruiters nog voor het objectief zichtbaar waren.
In minder dan vier seconden waren alle elf platen verbruikt.
Van Rhijn en oom Karel hadden afgesproken niet meer dan elf opnamen te maken, om precies zoveel foto's te hebben als die van de Valkenheuvel. Waren het er minder, dan kon het verschil in aantal toch nog het vermoeden wekken, dat er iets niet in de haak was. En dit moest men in ieder geval voorkomen.
Toen van Rhijn riep, dat hij klaar was, galoppeerde de stalmeester naar de heuvel, om de drie ruiters te halen. De twaalfde plaat werd gebruikt om een groepsfoto te maken van het hele gezelschap. Toen pakte van Rhijn zijn toestel in. Stilzwijgend keken de Sheiks toe en geen maakte aanstalten op te breken.
‘Ze menen natuurlijk, dat ze nu direct de foto's al te zien krijgen’, fluisterde oom Karel.
Zo was het ook.
Vol verwachting keken ze naar den fotograaf, maar toen deze hun duidelijk maakte, dat de platen tijd nodig hadden om de ontvangen beelden te verwerken en ook de Emir verklaarde, dat allen morgen vroeg de opnamen zouden zien, schudde men opnieuw het hoofd. De vraag, wat die vreemde Hakim Baschi gedurende de komende nacht met dit vreemde toestel zou uithalen, was duidelijk op ieders gezicht te lezen. Enkelen zelfs wilden daar meer van weten en Mahmoed had natuurlijk plezier in dit wantrouwen.
Van Rhijn, wiens zenuwen door het opwindende werk der laatste vier en twintig uur toch al danig overspannen waren, stond op het punt zijn geduld te verliezen.
‘Het gaat niet anders, van Rhijn; we moeten de zaak achter elkaar afwerken!’ raadde oom Karel aan. ‘Wanneer nu de Sheiks weer uit elkaar gaan en Mahmoed en de zijnen weer gelegenheid krijgen ze óm te praten - en ze zullen dit zeker doen, al was het alleen maar om den Emir een hak te zetten, van wiens plannen ze misschien enig idee hebben - dan lopen we gevaar, al de vruchten van ons werk te verliezen. Naast de zaal, waar de voorstelling zal plaats vinden, is er wel een vertrek, dat we als donkere kamer kunnen gebruiken. De Emir moet intussen zijn gasten maar wat bezig houden. De platen drogen bij dit weer vlug en wanneer we ons een beetje haasten, kan de voorstelling in de eerste middaguren al beginnen.’
Van Rhijn gaf ten slotte toe. Hij hield anders niet van dergelijk haastwerk, nu er zoveel op het spel stond. Maar hij zag in, dat oom Karel gelijk had. Hij deelde dus den Emir mede, dat alles vandaag
| |
| |
| |
| |
nog gebeuren kon en hij de nodige maatregelen en voorbereidingen wel in het paleis zou kunnen treffen.
Saud Ibn Reschid was zichtbaar verheugd. Omar reed met oom Karel en Peter vooruit, om dezen gelegenheid te geven, de donkere kamer klaar te maken en toen van Rhijn met den Emir en diens gasten aankwamen, was dit dan ook reeds in orde.
De donkere kamer was ruim genoeg, om aan meerdere personen plaats te bieden. Oom Karel had de voor het ontwikkelen en fixeren benodigde vloeistoffen reeds uit het tuinhuis gehaald en ook het vergrotingsapparaat en het witte doek waren al in de grote zaal opgesteld.
Daarna was hij naar zijn ouden vriend Mohammed gegaan, om dezen zolang gezelschap te houden.
In de zaal werden aan de gasten vruchten en koele dranken aangeboden. In totaal waren er ongeveer vijf en twintig personen aanwezig, die op kussens en divans, in groepjes om het toestel waren gezeten. Van het plafond hingen prachtige lampen, die aan de zaal tezamen met de prachtige tapijten een plechtig aanzien gaven. Het leek wel een moskee of een vertrek, waar recht gesproken zou worden.
De negatieven waren reeds om elf uur droog en van Rhijn kon nog vóór de middag zijn positieven klaar maken.
Nieuwsgierig keken allen naar de deur, die naar de geheimzinnige ruimte, de donkere kamer, leidde. Toen van Rhijn er even uit kwam, om wat frisse lucht te happen, rekten zich de halzen, om een verstolen blik te werpen in het door rode lampjes verlichte vertrek. Van Rhijn stelde enige Sheiks in de gelegenheid een kijkje te komen nemen, maar niemand wilde daar gebruik van maken. Zelfs Mahmoed sloeg de uitnodiging af. Men vertrouwde dien Hakim Baschi blijkbaar nog niet erg.
Tegen het middaguur verscheen de Emir met zijn hofstoet. Dienaren brachten op zilveren schalen gekookte rijst, schapenvlees en vruchten, benevens frisse palmwijn, die van Rhijn en Peter zich goed lieten smaken. Na de maaltijd werd zwarte koffie rondgediend.
Van Rhijn keek op zijn horloge. De positieven moesten droog zijn en de voorstelling kon dus beginnen. Hij stuurde Peter naar het tuinhuis, om zijn oom te waarschuwen.
Niemand bemerkte, dat Mahmoed en zijn dienaar hun plaatsen verlieten en Peter volgden, zo zeer was aller belangstelling gericht op de vergrotingscamera, die van Rhijn thans opstelde. Toen haalde hij de positieven, die prachtig gelukt waren en duidelijke opnamen vertoonden. Nieuwsgierig bekeken allen de glazen schijfjes, die van
| |
| |
Rhijn thans aan den Emir overhandigde. Deze hield ze tegen het licht en maakte zijn gasten op de scherpe beelden opmerkzaam.
Nu werden de lampen, op een enkele na, gedoofd en de bedienden lieten zware tapijten voor de ramen vallen. De hele zaal was thans in een halfduister gehuld, waarin de afzonderlijke personen maar nauwelijks meer te herkennen waren.
Van Rhijn wierp nog vlug een blik op de eveneens verduisterde deur, om te zien, of oom Karel en de Sheik nog niet in aantocht waren, maar hij kon niemand ontdekken. Ook Peter was nog niet te zien. Hij stak zijn acytileenlamp vast aan en gaf den wachtende bediende een teken, om ook de laatste lamp uit te doen.
Juist wilde van Rhijn de kap van zijn objectief nemen, toen buiten in de voorhal luid geschreeuw en wapengekletter weerklonk. Onmiddellijk sprongen allen op en ontstond er verwarring in de donkere zaal. De hofbeambten schaarden zich om den Emir, die zijn sabel trok en met luider stemme beval onmiddellijk licht te maken.
In een ogenblik waren de tapijten voor de ramen verwijderd. Iedereen drong naar de uitgang, voorop Omar, die den stalmeester van den vorst diens sabel ontrukt had.
Bij de deur gekomen trok hij snel het gordijn opzij en Sheik Mohammed stormde naar binnen, terwijl hij zich met een sabel tegen den woesten Mahmoed poogde te verdedigen. Zij werden gevolgd door oom Karel en Peter, waarvan alleen de laatste een wapen had, namelijk de kantjar, waarmee hij zich echter dapper tegen den aanvallenden Massoed verweerde.
|
|