| |
| |
| |
Ad Zuiderent
door R.L.K. Fokkema
met een aanvulling door Sander Bax
1. Biografie
Adriaan Teunis Zuiderent werd geboren op 28 mei 1944 te 's-Gravendeel in een christelijk-gereformeerd gezin waarvan de vader een schildersbedrijf had. Hij maakte er in 1953 de watersnood mee. In 1959 ging hij na een driejarige gymnasium-opleiding naar de Protestants Christelijke Kweekschool te Dordrecht. Zijn studie Nederlands begon hij in 1964 aan de Universiteit van Amsterdam en sloot hij in 1975 af met het doctoraalexamen. Vanaf 1969 gaf hij les aan het Christelijk Lyceum Buitenveldert, vanaf 1975 aan de nieuwe lerarenopleiding V.L.-V.U. Van 1979 tot 2009 was hij docent nieuwe Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. In 1989 promoveerde hij op een studie naar werk van Gerrit Krol. In 1994 was hij enige tijd gastdocent aan de Universiteit van Wes Kaapland (Zuid-Afrika).
Zijn literaire en literair-kritische loopbaan begon in het najaar van 1965. Toen verschenen achtereenvolgens zijn eerste literaire studie (over Hemel en dier van Hugo Raes) in het door Carel Peeters geredigeerde Muza, zijn eerste gedicht (‘Doodse stilte’) in het door Wim Hazeu geredigeerde Dichter bij Achterberg en zijn eerste gedichtencyclus (‘Zuidhollands ochtendblad’) in Merlyn. Andere tijdschriften waaraan Zuiderent met enige regelmaat heeft bijgedragen zijn Raster, Soma, Maatstaf, De Revisor, Tirade, Het liegend konijn, Armada en Ons Erfdeel.
Van 1968 tot 1976 recenseerde hij voor het dagblad Trouw voornamelijk proza; onder het pseudoniem A. Teunisz schreef hij van 1976 tot 1978 op de Achterpagina van NRC Handelsblad de ‘Reisgids der Nederlandse letteren’. Incidentele bijdragen
| |
| |
aan Vrij Nederland en De Nieuwe Linie werden gevolgd door zijn activiteiten als poëzierecensent van De Tijd (1980-1990) en Trouw (1990-1992). Sinds 1980 is Zuiderent redacteur van het Kritisch Literatuur Lexicon. Van 1985 tot 2000 was hij bestuurs- en jurylid van de Jan Campertstichting, in welke functie hij een aantal essaybundels heeft geredigeerd.
In het kader van een vertaalproject tijdens het One World Poetry Festival 1981 werden van hem gedichten vertaald in het Duits, Engels, Servo-Kroatisch en Tsjechisch (zie Cycling/Recycling, Amsterdam 1984). Andere vertalingen zijn opgenomen in bloemlezingen in de Verenigde Staten, China en Finland. Zijn bundel Natuurlijk evenwicht werd bekroond met de Jan Campertprijs 1984, Op de hoogte van Icarus werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 1994.
Ad Zuiderent, die gehuwd is en twee kinderen heeft, woont in Amsterdam en sinds 1997 tevens een deel van het jaar in het Franse Gluiras, in de Ardèche.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek / Publieke belangstelling
Hoewel de eerste bundels van Ad Zuiderent in de kritiek niet onopgemerkt bleven, trokken zijn gedichten uit de derde bundel, Geheugen voor landschap (1979), reeds bij voorpublikatie in De Revisor sterk de aandacht. Uiteenlopende figuren als Maarten 't Hart (‘Ad Zuiderent schrijft de laatste tijd werkelijk mooie poëzie’, NRC Handelsblad, 10-6-1977) en Rein Bloem zagen verlangend uit naar de bundel. Ook Natuurlijk evenwicht (1984) ontving in brede kring een positieve waardering, hoewel Wiel Kusters op grond van een andere poëzie-opvatting deze vierde bundel ietwat zuinig besprak. Intussen leidde de belangstelling voor de poëzie van Zuiderent in 1982 zelfs tot een herdruk van de debuutbundel uit 1968, Met de apocalyptische mocassins van Michel de Nostredame op reis door Nederland.
| |
Traditie / Verwantschap
Kort gezegd, is de ontwikkeling die Zuiderent heeft doorgemaakt, er één van experiment naar traditie. In dit opzicht is hij een exponent van de veranderende kijk op het literaire verleden, die in de jaren zeventig zijn beslag krijgt. Zochten Vijftigers als Lucebert en Kouwenaaf, en Zestigers als Bernlef en Schippers aanvankelijk aansluiting bij modernistische procédés van de twintiger jaren, in de jaren zeventig raken tal van dichtere enigszins afkerig van het extreme experiment met de taal. Een grotere vormvastheid en een persoonlijker evocatie van de werkelijkheid zijn er het gevolg van. De wijdverspreide beoefening van het sonnet; de populariteit van Ida Gerhardt, wier poëzie wortelt in de symbolistische traditie; de romantische neigingen van een dichter als Jacob Groot, - het zijn evenzoveel symptomen van de toegenomen interesse voor een traditioneel verleden.
| |
Techniek / Ontwikkeling
In deze verandering neemt de poëzie van Zuiderent overigens een geheel eigen plaats in. Wie de vier bundels achter elkaar leest, bemerkt een opzienbarende verandering in de hantering van de vormgevingsmiddelen. In zijn debuut herinneren de barokke woordconstructies en de brede adem der gedichten, de vele alliteraties en personificaties, aan de poëzie van Lucebert en Hamelink. De collage-techniek van de eerste en tweede bundel doet denken aan die van H.C. ten Berge. Maar aan het slot van zijn derde bundel spreekt
| |
| |
Zuiderent ‘erkentelijkheden’ uit aan het adres van Nescio, Nijhoff en J.C. Bloem. Te midden van de dichters in de jaren zeventig die - in het spoor van Gerrit Kouwenaar - de autonomie van het gedicht verdedigen (Peter Nijmeijer, Wiel Kusters, Peter Zonderland), en die welke een psychisch realisme prediken (Jan Eijkelboom, Ed Leeflang) werkt Zuiderent in het grensgebied van het geweten en het bewustzijn van de kunst. Evenals dat het geval is bij dichters als Martin Reints en Robert Anker roepen Zuiderents gedichten een geheel eigen wereld op - dat is het bewustzijn van de kunst - zonder de relaties met de realiteit (het geweten van de kunst) uit het oog te verliezen.
Dit gebeurt al niet in de debuutbundel, want waar de beeldspraak zich verwijdert van de spreektaal (‘koorts klapte een zweep van water door de roofdieren nacht’) blijft de ruimte van het Hollandse landschap herkenbaar, en zijn de dreigingen der natuur beeldend in de plaatsnamen besloten (‘een luchtledige long koortsachtig zwol om heineoord in een hellegatsplaats te dompelen’, curs. van mij, RF). In De afstand tot de aarde, de tweede bundel, is het expressionistisch getinte woordgeweld beteugeld en blijft het construerend aspect van de bundel binnen de perken der verstaanbaarheid. De gedichten uit de laatste twee bundels bestaan uit welluidende volzinnen die een onnadrukkelijke symbolisering nastreven.
| |
Relatie leven/werk
Met de wijziging in de vormgeving gaat een reducering van de opgeroepen werkelijkheid gepaard. Waar Zuiderent in zijn eerste bundel het Hollandse landschap oproept, in zijn tweede bundel een Europese ruimte doorkruist, blijft hij in zijn laatste bundels dichter bij huis. In, Geheugen voor landschap fietst hij voornamelijk in de omgeving van Amsterdam en in Natuurlijk evenwicht neemt hij eigen huis en tuin tot aanleiding en onderwerp van zijn gedichten. De reductie geeft hem almaar meer gelegenheid in een chaotisch beleefde werkelijkheid samenhang te zien op het niveau van de poëzie. Deze behoefte aan samenhang heeft wel te maken met de ondervinding aan den lijve van de watersnoodramp van 1953. Die ervaring voedde het besef te leven in de ondergaande tijd. Het ondergangsbesef dwingt Zuiderent een vluchthaven te vinden, zoals zijn afval van het geloof der vaderen hem doet
| |
| |
zoeken naar andere modellen waarnaar hij zijn leven en zijn poëzie kan inrichten. Het houvast van een alternatieve zingeving vindt hij in de structuur van de kunst die het toevallige in de werkelijkheid samenhang geeft (vgl. ‘Lokaties voor een film’ in De afstand tot de aarde), en in de creatieve wedijver met literaire teksten en modellen uit heden en verleden. Hij gaat hierbij kritisch te werk: in een gedicht als ‘Weg’ uit Geheugen voor landschap confronteert Zuiderent de visie van Nijhoff, uitgedrukt in ‘De moeder de vrouw’, met zijn eigen ervaring eri hij komt tot een andere, niet-metafysische bevinding. Ook ten aanzien van de eigen levenservaringen is hij kritisch gestemd. Zo worden jeugdherinneringen met de nodige distantie en ironie opgehaald, en getoetst op hun belang voor de groei naar de volwassenheid.
| |
Visie op de wereld / Poëzie-opvattingen
Waar de wereld dreigt ten onder te gaan aan geweld en mechanisering, de beleving der werkelijkheid verwordt tot oppervlakkig toerisme, kan de poëzie een tegenwicht zijn. De sterke behoefte aan structurering op het plan van de taal blijkt uit de doordachte compositie van bundels en gedichten, die vaak cyclische structuur vertonen. Een voorbeeld daarvan is ‘Onder vrienden’ (uit Geheugen voor landschap), waarvan de eerste en laatste regels aldus luiden: ‘Gepraat aan tafel over hoe je je gedraagt / als je bedreigd wordt. [...] / Het woord was op, gebaren bleven over, / en sentiment kwam dreigend boven tafel’.
Het streven naar afgerondheid bereikt in de vierde bundel, Natuurlijk evenwicht, een climax. Niet alleen is het aantal strofen per gedicht uitgebalanceerd (‘Enigma’), ook de zeven afdelingen van de bundel spiegelen qua aantal gedichten. Maar zelfs wanneer het gedicht ‘Bijna balans’ vrijwel letterlijk heen en terug te lezen valt, is dit niet louter formele rederijkerskunst. Het ronde, cyclische karakter van de poëzie is de uitdrukking van Zuiderents verlangen naar afronding van zijn persoonlijkheid. In Geheugen voor landschap vermeldt hij expliciet op zoek te zijn naar iemand die in zijn leven model kan staan ‘voor wat ik maken moet van wie ik worden zal.’ In ‘Na de watersnood’ uit dezelfde bundel staat het met deze woorden:
| |
| |
Ik ben op zoek naar iemand die het land
van voor het water kent, een Nestor die vertelt
hoe goed het was, en hoe nog wat te maken.
Daarnaast is de cyclische structuur een formele bevestiging van de wederkeer als essentie van de lees- en leefervaring (vergelijk ‘Naar de eenzaamheid’ in Geheugen voor landschap). Ook de dooreenmenging van verschillende tijden en ruimten is geen loos amalgaam, maar een troostrijk tegenwicht tegen het besef van vergankelijkheid en verval. Uit het zorgvuldig mengproces rijst de eeuwige mens op en de ondeelbare tijd, zoals Kees Fens terecht opmerkt.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
In zijn debuut Met de apocalyptische mocassins van Michel de Nostredame op reis door Nederland zijn de ondergangsvisioenen, met gegevens ontleend aan De Openbaring van Johannes en de profetieën van Nostrodamus (1503-1566), gesitueerd in het Nederlandse landschap van zeven provinciën en zeven Zuidhollandse eilanden. Met een vloed aan woorden biedt de dichter weerstand aan verdwijnend landschap (in de eerste, derde en vijfde afdeling) en zoekt hij in de twee overige afdelingen tevergeefs naar een vaderland waar hij kan aarden. In de volgende bundel De afstand tot de aarde verantwoordt Zuiderent zijn keuze voor een constructivistische poëzie omstandig zonder overigens aan de mogelijkheid van een natuurlijke beleving der werkelijkheid voorbij te zien. Wie echter in de warboel der realiteit lijn wil zien, dient zelf lijnen te trekken, relaties te leggen. De vraag die de dichter zich stelt is of hij zijn zintuiglijke ervaringen globaal of gedetailleerd onder woorden moet brengen. Hoe hij ook te werk gaat, er groeit uit herinnering, beleving of droom altijd een verhaal dat als beeld gaat functioneren, los van de aanleiding. De suggesties die de dichter doet in de richting van mogelijke samenhang zijn ‘een lokaas voor ontroering op zijn minst.’ Anderzijds vraagt hij zich ook af waarom hij zich zoveel inspanning getroost om in de verwarrende toevalligheden structuur aan te brengen. Waarom niet terug naar het oude vertrouwde, naar dorpse gevoelens ‘hoe goed hoe goed het is’. Waarom niet rustig gezeten bij huis en haard, bij vrouw en kind? De wezenlijke vraag is dan ook of hij zich niet al te pathetisch opstelt, of niet te veel wordt verontrust, ontroerd
| |
| |
of aangedaan. Opnieuw blijkt er een keuze mogelijk tussen pathetisch ondergaan of met subtiel gevoel en lichte nostalgie structureren. Zuiderent kiest voor het laatste.
In Geheugen voor landschap (1979) is Zuiderent zijn ‘hooghartigheid tegenover het alledaagse’ kwijt. De verbeelding voert hem niet meer ver van huis. Hij verzet zich tegen dromen van eeuwigheid, van mogelijke bezweringen en tegen de literaire kijk op de dingen die het gevaar in zich bergt alle nuchterheid ten overstaan van verval en vergankelijkheid te verliezen. De poëzie, ontstaan uit de fietstochten en de eraan verbonden herinneringen, roept de emoties van vroeger weer op. Het gedicht is een herhalingsoefening van gedane tochten. Fietsen en dichten vormen ‘een training voor een langer leven vol geheugen’. De hoop ‘ergens aan te komen’ is de motivering van tocht en gedicht.
De suggestie een evenwicht van binnen- en buitenwereld gevonden te hebben dat alles behalve kunstmatig is, doet Zuiderent met de titel van zijn vierde bundel, Natuurlijk evenwicht (1984). Alras blijkt, met name in de nauwelijks verholen ironie (vergelijk ‘In december’), dat het inzicht in het geconstrueerde karakter van huis en tuin, van het gedicht, een uiterst labiel evenwicht oplevert, dat voornamelijk verstandelijk van aard is. Het ontwerp en de aankleding van de tuin is, als het schrijven van poëzie, niet een esthetisering van de omgeving, maar een noodzakelijkheid op straffe van de ondergang die de werkelijkheid (hier teruggebracht tot een ondergelopen tuin) bedreigt. En waar de tuin genoten wordt, zoals in ‘Tuinpad’, lijkt de volmaaktheid nabij. De tuin roept de gedachte aan het Paradijs op, maar dat het verloren is, wordt wel duidelijk uit het blijven woeden van dood en herfst.
Blijkens het openingsgedicht van de bundel wil Zuiderent het gedicht laten functioneren als een licht in de duisternis. Deze vergelijking duidt erop dat hij niet is losgekomen van de taal en de voorstelling van zijn christelijke opvoeding, waarin de dagelijkse voorlezing uit de Bijbel hem al vroeg in aanraking bracht met verhalen van schepping en ondergang uit een andere cultuur. Maar in Natuurlijk evenwicht vertelt Zuiderent onopgesmukt zijn eigen kleine mythen van huis en tuin die zich
| |
| |
dramatisch vergroten tegen de archetypische achtergrond van de verdrijving uit het Paradijs.
| |
Verwantschap / Traditie
In het gedicht ‘Winterlandschap’ uit Geheugen voor landschap wordt het landschap gebruikt als beeld voor het gedicht.
Wat moest ik met de mensen? Gedachten
vielen als een vormloos pak in zachte
sneeuw - een witte vlek betekende: een man die afstapt.
Vergeefs sla ik gesloten ogen op;
daarmee sluit zich de man in mijn geheugen op
tot dit in fijne sneeuw verdwijnt. Wat blijft is landschap.
De gedachten van de dichter vallen als een vormloos pak in zachte sneeuw: de dichter probeert zijn chaotische gedachten vorm te geven in een gedicht. De man die in het gedicht door het waargenomen landschap fietst, wordt opgenomen in het geheugen van de dichter, dat ooit zal verdwijnen en vervagen, maar wel in ‘witte sneeuw’, ofwel in poëzie. Wat dan resteert is een landschap zonder fietser, een beeld van een herinnering, gevat in poëzie.
| |
Verwantschap
In de loop der jaren heeft Zuiderent verwantschap betoond met veel auteurs die in de jaren zeventig publiceerden in De Revisor en Tirade (Robert Anker, T. van Deel, Gerrit Krol, Jan Kuijper, Willem van Toorn en Anton Korteweg), maar dat betekent niet dat hij zich gemakkelijk met deze traditie laat identificeren. Had De Revisor wat proza betreft een zeer duidelijk geprononceerd profiel in de jaren zeventig, het is veel moeilijker om echte ‘Revisor-poëzie’ te onderscheiden. De dichters uit het tijdschrift bevinden zich meestal ergens tussen aan de ene kant de zogenaamde ‘parlandistische’ poëzie die vaak gesignaleerd wordt in het werk van Chr J. van Geel en Rutger Kopland en aan de andere kant de ‘neosymbolistische’ poëzie van Jan Kuijper of Willem Jan Otten.
| |
Ontwikkeling / Thematiek
Ook na de jaren zeventig bleef Zuiderent pendelen tussen het bewustzijn en het geweten van de literatuur. In de bundels Op het droge (1988), Op de hoogte van Icarus (1993), Jij als geen ander (2000), Fietser naar niets (2004) en We konden alle kanten op (2011) is
| |
| |
er altijd aandacht voor de vorm van het gedicht en de compositie van de bundel, maar ook steeds voor de beschrijving van een herkenbare werkelijkheid. Het spanningsveld tussen verbeelding en werkelijkheid is dan ook de thematische kern van Zuiderents dichterschap. In de bundels komen verschillende tegenstellingen steeds in andere variaties terug: stad-land, hedenverleden, secularisme-religiositeit, fysica-metafysica. Het proces van dichten lijkt Zuiderent steeds uit zijn stadse, seculiere werkelijkheid te verleiden naar wat hij meende achter zich te hebben gelaten (het dorpse verleden, het geloof der vaderen), naar landschappen die hij bewust opzoekt om niet vast te roesten (het reizen door de natuur) en naar de kunsten, waar hij slechts ten dele en altijd tijdelijk in gelooft (de dichterlijke verbeelding, de beeldende kunst, de muziek).
Zuiderents poëzie is in de loop der jaren steeds meer een bewegende poëzie geworden, zoals de bundeltitels duidelijk maken. De bundeltitels Op het droge en Op de hoogte van Icarus benoemen specifieke locaties (die weliswaar onderling in tegenspraak zijn), terwijl Fietser naar niets en We konden alle kanten op juist de beweging benadrukken. Overigens zijn die titels tot op zekere hoogte misleidend, omdat ook in de eerste twee bundels veel bewogen wordt. Zoals Zuiderent weigert zich vast te leggen op een duidelijk aanwijsbare poëticale positie, zo weigert hij gefixeerd te worden in zijn gedichten.
| |
Thematiek / Techniek
Anders dan Natuurlijk evenwicht, de bundel met een zeer doordachte afdelingenstructuur, kent de volgende bundel Op het droge geen afdelingen. De indeling van de bundel lijkt eerder gestuurd te zijn door thematische overwegingen. Na een paar introducerende gedichten volgt een reeks gedichten waarin de dichter weemoedig terugdenkt aan het natuurlijke leven in zijn geboortestreek (bijvoorbeeld de gedichten die eerder verschenen in Waar geen haven is), daarna volgen gedichten die droogte en dood thematiseren. Na die reeks volgen nog wat losse, lyrisch getoonzette, gedichten. De bundel bestaat uit 32 korte gedichten, een lang, episch gedicht ‘Vogelvlucht, een Veluws visioen’ en een reeks van vier gedichten, getiteld ‘Singin' in the rain’. De bundel bevat zowel weemoedige en anekdotische gedichten als gedichten die een sterker geconstrueerd karakter hebben en
| |
| |
waarin de dichter reflecteert op het dichterschap en op andere kunstvormen. In deze bundel bestaan bewustzijn en geweten naast elkaar en lopen zij soms zelfs door elkaar. Na de huiselijkheid en het sentiment van de thematiek in Natuurlijk evenwicht, lijkt Zuiderent in deze bundel voorzichtig terug te grijpen op de thematiek van zijn eerste twee bundels. De watersnood (de tegenstelling tussen water en droogte) is weer een belangrijk thema in de bundel, met name in de gedichten waarin hij reflecteert op zijn Zuid-Hollandse jeugd. In verschillende poëticale gedichten neemt hij afstand van de strakke constructieprincipes die hij in de vorige bundels hanteerde. Deze trend zet zich door in de volgende bundels: de compositie van de bundels is variabeler, en Zuiderent gebruikt veel verschillende versvormen door elkaar.
| |
Relatie leven/werk
In de latere bundels thematiseert Zuiderent steeds vaker de melancholie die hoort bij het ouder worden. In Op de hoogte van Icarus dicht hij in ‘Vage kennis’: ‘Zoon, tussen mijn vader en jou/ is kennis van buiten verloren gegaan,/ metafoor uit een vorig jargon.’ Met deze regels benoemt de dichter de afstand die er bestaat tussen het protestants-christelijke milieu van zijn vader en het seculiere bestaan van zijn zoon. De ‘kennis van buiten’ verwijst dan naar de vanzelfsprekende Bijbelkennis uit dat milieu, in het bijzonder naar kennis over het leven van Jezus. (Het gedicht verscheen aanvankelijk in een bloemlezing met gedichten over Jezus van Nazareth.) Maar die afstand, die ‘kennis van buiten’, is hij uiteindelijk ook zelf, de dichter die zich beschrijft als ‘Geen man, maar een worm, die/ knagende aan wat geschreven/ en te bezien staat, boekenwurm/ door eeuwen van papier zich/ tot op dit blad heengegeten heeft,/ tot op de komma smakkend: zwart gat.’ In een gedicht dat aan de ene kant hoogstpersoonlijk is, verschijnt de dichter aan de andere kant als een ‘zwart gat’, als datgene wat tussen zijn vader en zijn zoon verdwenen is.
Ook in Fietser naar niets en We konden alle kanten op zijn gedichten te vinden waarin Zuiderent nadenkt over de plaats van zijn jeugd. In ‘Wat nou’ uit de eerste bundel reflecteert hij op zijn afscheid van het dorp: ‘Wat nou gevoelige ziel die de poëzie nodig had?/ wat wil je; kom dan ook niet uit zo'n achterlijk gat/ en ook nog eens een van de lelijkste - bomen gekapt.’ In de
| |
| |
slotregel luidt het: ‘weg wou je, weg voor altijd, uit dat gat -/ wat nou rijke schat? dat ook dat rijmt? op wat?’ Niet alleen gaat het autobiografische gedicht als vanzelf over in een metacommunicatief taalspel, ook confronteert Zuiderent hier het ‘achterlijke gat’ waarin hij opgroeide met de ‘rijke schat’ die dat desondanks voor zijn poëzie zou blijken te zijn. Het woord ‘gat’ heeft hier natuurlijk een dubbelzinnige betekenis. Het verwijst in eerste instantie naar een ‘achterlijk gat’ als een dorp waar de beschaving nog niet is doorgedrongen. Maar we zagen al eerder dat de dichter ook verwijst naar zichzelf als een ‘zwart gat’ en dat in een autobiografisch gedicht. Dit laat zien dat de dichter Zuiderent in zijn poëzie beurtelings aan- en afwezig wil zijn.
| |
Relatie leven/werk / Thematiek
De autobiografische gedichten hebben vaak betrekking op de ervaring van de watersnood, waarover Zuiderent ook als academicus heeft gepubliceerd. In alle bundels zijn gedichten te vinden waarin de watersnood gethematiseerd wordt, zoals het gedicht ‘Familielid’ uit We konden alle kanten op: ‘Toen wij daar waren, 1953, geëvacueerd bij tante Gré/ en oom Teun, niet recht in mannelijke lijn, gevlucht/ voor het water, werden wij er in de Stadsgehoorzaal// van rampensoep voorzien, waren wij als vreemdelingen,/ als pareltjes nog in onze schulp.’
Zuiderent schreef daarnaast drie indringende reeksen over (de dood van) zijn ouders. In de reeks ‘In cadabra’ verwoordt hij het overlijden van zijn vader en in de reeksen ‘Voice mail’ in Jij als geen ander en ‘Hiernamaals-variaties’ in Wij konden alle kanten op spreekt hij expliciet zijn moeder aan. In die laatste reeks probeert de dichter in een gefingeerd gesprek met zijn overleden moeder in het reine te komen met haar afwezigheid en zijn eigen sterfelijkheid.
Ma, ik bedenk het maar zelf, al kom ik er
moeilijk uit: komt na het leven de dood,
voor na de dood dringt in het leven uit
het ondoordringbaar woud van beelden,
metaforen, symbolen en verhalen
er één steeds op: een web van wortels
dat stilaan het asfalt opduwt,
laat de fietser deinen naar nergens,
| |
| |
naar een innerlijk elders misschien,
zonder finish of deadline, het is
wat het is als het is wat ik denk:
fietser die hobbelt naar niets
midden in het leven gestorven.
In de gedichten probeert Zuiderent via beelden (dus via poëzie) de dood te begrijpen. In dit gedicht ontwerpt hij het beeld van wortels die het asfalt ‘opduwen’. De weg waarop de fietser zich voortbeweegt begint daardoor te deinen, waardoor hij ‘doelloos beweegt’ naar een ‘innerlijk elders’, maar dan wel ‘zonder finish of deadline’. Hier komen we enkele concepten tegen die Zuiderent steevast met het fietsen verbindt: de energieke doelloosheid, het fietsen naar niets. In deze bundel koppelt de dichter dit ‘niets’ expliciet aan het plotselinge sterven (‘midden in het leven’). Deze somberte contrasteert dan weer met de lichtheid van het openingsgedicht: ‘fietser, geniet van de breuk in de verte,/ ga op in de vrijheid van kronkels,/ vergeet wie je bent, wie houdt je tegen’.
| |
Thematiek / Ontwikkeling
Het fietsen is een belangrijke rode draad in Zuiderents dichterlijke oeuvre. Fietsen is bij hem vaak pendelen tussen heden en verleden, tussen werkelijkheid en verbeelding, of tussen stad en land. De dichter fietst om zich niet in een van beide te hoeven ankeren. Uiteindelijk blijkt het fietsen vooral een poging om te ontsnappen aan de stilstand, te ontsnappen aan de rigiditeit van één positie, één levensovertuiging of één soort dichterschap. Zo lezen we in de epische titelreeks van de bundel Fietser naar niets:
Of het stoort? Maakt het uit. Je wist wel
ik wil geen fixatie, geen statement
dan in het gedicht dat geen hand
uitsteekt, maar vanzelf in een richting,
fietser naar niets, hoort van ver
een instrument dat vergeten is,
de in geen jaren gestemde piano
bespeeld met een zwevende hand.
| |
| |
Het fietsen duikt als motief voor het eerst op in De afstand tot de aarde. In het gedicht ‘Gedroomd wielrijden’ wordt het verticale (de muzikale verlokking van het hogere) geconfronteerd met het horizontale (kanaal, spoorlijn, doodlopende weg). Tijdens het fietsen worstelt de ik-figuur met het metafysische. Het gedicht plaatst de fietsers op een kruispunt tussen horizontaal en verticaal: hoewel ze besluiten om te rijden en te luisteren, kiezen ze eigenlijk niet. In Geheugen voor landschap vinden we onder meer het gedicht ‘Naar de eenzaamheid’. Daarin wordt het fietsen gekoppeld aan de herinnering aan het verleden. Door een plaats van vroeger te bezoeken, probeert het lyrisch ik terug in de tijd te gaan. Hij wil die ervaring verwoorden: ‘Terug ging ik vanmorgen en alleen./ Daar zocht ik woorden voor: [...].’
In het gedicht ‘Ademtocht of onontkoombaar Amsterdam’ uit Op het droge wordt het fietsen verbonden met een nieuw thema: het contrast tussen stad en land. Het fietsen is in dit gedicht een ‘ademtocht’. Om te kunnen ademen, moet deze stadsbewoner zo nu en dan de randen van de stad bezoeken, om te ontsnappen aan dat wat vastligt, dat wat stil en doods is.
In Op de hoogte van Icarus heeft het fietsen weer te maken met ‘verdwalen’, met ‘muziek’, met de overmoedige Icarus die dacht de hemel te kunnen bestormen, maar als de bijen in Nijhoffs gedicht naar beneden zal vallen. De afdeling ‘De watermaat’ uit deze bundel beschrijft de eeuwige wederkeer van de fietsende dichter, die nuchter uit het kroos te voorschijn komt, op zijn fiets stapt om opnieuw na wat horizontaal fietsen de lucht in te gaan, op de herinnerende verbeelding af, én op een nat pak.
De fietsgedichten hebben allemaal te maken met ‘ankering’ - en het ontsnappen daaraan. In eerste instantie roepen zij herinneringen op aan het verleden, de jeugd in Zuid-Holland, en de daarbij horende vanzelfsprekende binding met het religieuze. Het fietsen is een manier om in het verleden en in het heden tegelijk te zijn. Nostalgisch terugkijken naar wat voorbij is en er bewust afstand van gedaan hebben. In latere bundels neemt het contrast tussen stad en land de overhand: de fietsende dichter bestrijkt het grensgebied tussen Amsterdam en de natuurlijke randen eromheen. Ook hier weer biedt het fietsen hem de gelegenheid om tegelijk in de stad te wonen en er niet te wonen.
| |
| |
In ‘De watermaat’ fietst de dichter met zijn kind door een polderlandschap, zonder richting, zonder te weten waarheen, pas als we weer ‘ergens thuis’ zijn, zien we weer verder. De dichter heeft een gevoel ontheemd te zijn, dat slechts tijdelijk opgeheven wordt in het reizen, in dit geval dus doelloos.
| |
Visie op de wereld / Kunstopvatting
Niet voor niets schrijft Zuiderent in Energieke doelloosheid regelmatig over het fietsen. Het meest in het oog springen de passages over de fietstochtjes langs de Amstel, de fietstochten naar de VU en die over het fietsen als omweg. Zuiderent beschrijft hoe hij omgaat met de opdracht om een recensie te schrijven. Hij stelt het uit, springt op de fiets om een lange omweg te maken, en keert pas aan het einde van de middag terug om aan het werk te gaan.
Over de omweg. Over uitstel als noodzaak om tot iets te komen. Eerst in het reine moeten komen met de onrustige gedachte dat het leven elders is; pas na elders geweest te zijn vaststellen dat dat niet het leven is waaraan ik per se wil deelnemen, dat het leven thuis verwezenlijkt moet worden. Hier, met de pen in de hand of achter de tekstverwerker.
Niet alleen de dichter Ad Zuiderent moet fietsen om tot inspiratie te komen, het lijkt erop dat ook de wetenschapper vooral beweeglijk wil zijn. Wie zijn academische carrière overziet, moet vaststellen dat hij nooit de vertegenwoordiger is geworden van één wetenschappelijke positie. Hij schreef in de loop der jaren over zo veel verschillende schrijvers en dichters, dat daarin maar moeilijk een poëticale voorkeur te ontdekken is. Ik denk dat we hier te maken hebben met een vorm van ‘academisch fietsen’: in beweging willen blijven, uit angst voor de fixatie. De volgende woorden, uit de inleiding bij het proefschrift over ‘dartele geest’ Gerrit Krol, zeggen wellicht voldoende: ‘Het dartele en snelle bewegen is aan de kunstenaar voorbehouden. Als ik hierna aan dat bewegen betekenis toeken, dan doe ik dat noodgedwongen met de plompe, vertragende bewegingen van het wetenschappelijk verslag.’
In de biografie die hij schreef over Gerrit Krol, Van Korreweg naar Korreweg (2010), heeft Zuiderent geprobeerd om aan die
| |
| |
vertragende bewegingen te ontkomen. Anders dan de meeste biografieën heeft dit boek een alfabetische ordening aan de hand waarvan Zuiderent steeds momenten uit Krols leven naar voren brengt. Hij doorbreekt daarmee het chronologische levensverhaal dat het studieobject fixeert in een eenduidig levensverhaal en kiest voor een vorm waarin het object nooit helemaal gevat wordt en waarbij de lezer zelf gedeeltelijk de betekenis moet toekennen. ‘Men kan dit boek daarom van voor naar achteren lezen, en dan precies halverwege nog iets meer lezen over de Korreweg; men kan er ook kriskras doorheen bewegen. En al is er wel een verband tussen al deze hoofdstakken, dat verband is niet eenduidig.’
| |
Kunstopvatting / Traditie
Zuiderents neiging tot bewegen beperkt zich niet alleen tot het fietsen in de natuur of het herbeleven van het verleden. Hij beschrijft in Energieke doelloosheid ook bezoeken aan musea en concerten, die een belangrijke inspiratiebron vormen voor zijn werk. De relatie tassen poëzie en muziek en die tussen poëzie en beeldende kunst is een constant thema in zijn gedichten. Zo reflecteert hij in de reeks ‘Zeg maar hop’ op de relatie tassen literatuur (taal) en muziek (klank): ‘Denk je te zingen, is er geen wijs/ is de dreun in je hoofd het bewijs/ dat je denkt dat je zingt’ (Canto Ostinato) en ‘Dat wat de instrumenten doen/ dat wij dat doen: elkaar een vraag, hemd van het lijf’ (Concert van Kurtág). De reeks ‘Fietser naar niets’ is geschreven bij de pianocompositie ‘Men go their ways’ van Ton de Leeuw en is een enkele keer met muziek voorgedragen. En zo is het gedicht ‘Con leggerezza pensona’ uit We konden alle kanten op geïnspireerd door een compositie van Eliott Carter. In diezelfde bundel staan enkele gedichten die geschreven zijn naar aanleiding van beeldend werk van Ronald in 't Hout, Tom Claassen en Klaas Gubbels. In die gedichten reflecteert Zuiderent op de verhouding tassen enerzijds het kijken en maken van de beeldend kunstenaar en anderzijds het kijken en vervolgens (onmachtig) verwoorden van de dichter, zoals in het gedicht ‘Een echte Gubbels’:
Klaas, als jouw handen maken wat mijn ogen zien, hoe heet dat dan?
| |
| |
Als ik zeg ‘een koffiekan’, zie ik wat jij niet lijkt te zien; bekijk ik Het maar opnieuw, het ontwerp, zie ik een kleurvlak op een doek
Of papier met daar een uitstulping en hier een gezwel, dat zie ik dus wel
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Het latere werk van Zuiderent is door de literatuurkritiek gematigd positief ontvangen. Zo schreven Koen Vergeer, Rob Schouten. T. van Deel en Marjoleine de Vos positief over Op de hoogte van Icarus, maar vond Hans Warren het geen hoogtepunt uit het oeuvre. Veelal waardeert men de constructie van bundels en gedichten, vooral omdat die constructie gekoppeld wordt aan emotionaliteit en thematische consistentie (het water, het fietsen). Tegelijk zijn er ook altijd critici die Zuiderent verwijten ‘kil en hardvochtig’ (Ter Balkt) of te intellectualistisch (Pfeijffer) te zijn. Doorman waarschuwt Zuiderent in een positieve recensie van Op het droge voor de ‘oerhollandse angst voor pathos’. Daar staan dan weer waarderende woorden tegenover. Dirk de Geest roept de lezer in De Leeswolf op om de poëzie uit Fietser naar niets ‘te smaken en te herlezen’ en Joop Leibbrand besluit naar aanleiding van We konden alle kanten op in Meander Magazine dat Zuiderent ‘best eens een grote naam in de Nederlandse poëzie genoemd mag worden’.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Ad Zuiderent, Met de apocalyptische mocassins van Michel de Nostredame op reis door Nederland. Amsterdam 1968, De Arbeiderspers, Giraffereeks, GB. (2e, herziene druk 1982) |
Ad Zuiderent, De afstand tot de aarde. Amsterdam 1974, De Arbeiderspers, GB. |
Ad Zuiderent, Herhalingsoefening. Amsterdam 1977, J. Meijer, G. (opgenomen in Geheugen voor landschap) |
Ad Zuiderent, Transport. Woubrugge 1977, Avalon Pers, GB. (opgenomen in Geheugen voor landschap) |
Ad Zuiderent, Huis aan de rivier. [Woubrugge 1977, Avalon Pers], G. (opgenomen in Geheugen voor landschap) |
Ad Zuiderent, Uit de doeken. Amsterdam 1978, J. Meijer, G. (opgenomen in Geheugen voor landschap) |
Ad Zuiderent, Winterlandschap. Amsterdam 1979, J. Meijer, G. (opgenomen in Geheugen voor landschap) |
Ad Zuiderent, Geheugen voor landschap. Amsterdam 1979, De Arbeiderspers, GB. |
Ad Zuiderent, Geen bom. Tekening Clara de Jong. Amsterdam 1980, N-bulletin, G. (opgenomen in Cycling/Recycling) |
Ad Zuiderent, Evenwichtsoefeningen. Utrecht 1981, Reflex, GB. (opgenomen in Natuurlijk evenwicht) |
Ad Zuiderent, Amsterdam en De Zuidhollandse eilanden. In: Willem van Toorn (red.), Querido's letterkundige reisgids van Nederland. Amsterdam 1982, Em. Querido, pp. 275-358 + 501-514, E. (2e, herziene druk 1983) |
1 februari 1953. Stormramp en watersnood nagewerkt in gedichten, verhalen en toneeltekst. Samenstelling en nawoord Ad Zuiderent, Vianen/Middelburg 1983, Kwadraat / Fanoy Boeken, BL/E. |
Ad Zuiderent, Zeven Uren U. Pastiches. Raamsdonk 1983, De Roofpers, GB. |
Ad Zuiderent, Cycling; Recycling. Poems in Dutch with translations into English, German, Czech & Serbo-Croatian. A One World Poetry Project. Samenstelling en voorwoord James S. Holmes. Vertalingen van Scott Rollins e.a. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, Bl. |
Ad Zuiderent, Natuurlijk evenwicht. Amsterdam 1984, De Arbeiderspers, GB. |
Ad Zuiderent, Naar de dichter van ‘In het verleden is de tijd niet meer’. Amsterdam 1984, J. Meijer, G. (opgenomen in Op het droge) |
Ad Zuiderent, Beweegkracht. Amsterdam 1984, De Tijd, G. |
Ad Zuiderent, De laatste pont. Litho Mart Kempers. Alphen aan den Rijn 1984, Samsom, G. (opgenomen in Op het droge) |
| |
| |
T. van Deel, K. Schippers en Ad Zuiderent, Bella vista. Amsterdam 1986, De Lange Afstand, GB. (bijdrage van Ad Zuiderent opgenomen in Op het droge) |
Ad Zuiderent, Waar geen haven is. Illustraties van de schrijver. Middelburg 1987, Zeeuws Kunstenaars Centrum, Slibreeks 39, GB. (ten dele opgenomen in Op het droge en Op de hoogte van Icarus) |
Ad Zuiderent, Op het droge. Amsterdam 1988, De Arbeiderspers, GB. |
Ad Zuiderent, Singin' in the rain V. Den Haag 1988, Mikado Pers, G. (onder de titel ‘Jacobsladders’ opgenomen in Op de hoogte van Icarus) |
Ad Zuiderent, Een dartele geest. Aspecten van De chauffeur verveelt zich en ander werk van Gerrit Krol. Amsterdam 1989, Em. Querido, Academisch proefschrift. |
Ad Zuiderent, Plein in Siena. Zutphen 1993, De Lange Afstand, G. (opgenomen in Op de hoogte van Icarus) |
Ad Zuiderent, Op de hoogte van Icarus. Amsterdam 1993, Arbeiderspers, GB. |
Hugo Brems en Ad Zuiderent, Hedendaagse Nederlandse dichters. Rekkem 1993, Ons Erfdeel, E/Bl. |
Ad Zuiderent, Maria van Daalen en Martin Reints, De kunst van het aanbidden. Voorwoord Henk van Os. Amsterdam 1994, Esther van Weelden, GB. (bijdrage van Ad Zuiderent opgenomen in Jij als geen ander) |
Ad Zuiderent, O. Beeld Peter Yvon de Vries. Amsterdam 1994, De Lange Afstand, G. (opgenomen in Jij als geen ander) |
Ad Zuiderent, In verzoeking. Aquarel Carla Kleekamp. Houten 1994, Bohn Stafleu Van Loghem, G. (bewerkt tot ‘In niets’ opgenomen in Jij als geen ander) |
Ons klein en silwerige planeet. Afrikaanse, Nederlandse en Vlaamse gedigte oor die omgewing. Samenstelling en inleiding Johann Lodewyk Marais en Ad Zuiderent. Pretoria 1997, J.L. van Schaik Akademies, Bl. |
Ad Zuiderent, 's-Gravendeel. Leerdam 1998, Royal Leerdam / Gemeente 's-Gravendeel, G. (onder een andere titel opgenomen in Jij als geen ander) |
Ad Zuiderent, Voice-mail. Den Haag [1998], Mikado Pers, G. (opgenomen in Jij als geen ander) |
Ad Zuiderent, Waterland-Oost. Terhorst 2000, Ser J.L. Prop, G. (opgenomen in Jij als geen ander) |
Ad Zuiderent, Jij als geen ander. Amsterdam 2000, Querido, GB. |
De tweede gisting. Over de compositie van dichtbundels. Redactie Ad Zuiderent en Evert van der Starre. Amsterdam 2001, Amsterdam University Press, EB. |
Na de watersnood. Schrijvers en dichters en de ramp van 1953. Samenstelling en inleiding Ad Zuiderent. Amsterdam 2003, Querido, Bl. |
Ad Zuiderent, De ramp. 1 februari 1953. Vijftig jaar later. Foto's Gé Dubbelman, Otto Snoek, Eva Besnyö e.a. Amsterdam 2003, De Verbeelding, E. |
Een rijke bron. Over poëzie. Redactie Ad Zuiderent, Ena Jansen en Johan Koppenol, Groningen 2004, Historische Uitgeverij, EB. |
| |
| |
De 100 beste gedichten van 2003. Samenstelling en inleiding Ad Zuiderent. Amsterdam 2004, De Arbeiderspers, Bl. |
Ad Zuiderent, Fietser naar niets. Amsterdam 2004, Querido, GB. |
Gerrit Krol. Werken op het snijpunt. Samenstelling en inleiding Bart Vervaeck en Ad Zuiderent. Amsterdam 2007, Rozenberg, EB. |
Ad Zuiderent, Energieke doelloosheid. Amsterdam 2008, Vesuvius, Autobiografie. |
Taalgrens voorbij. Samenstelling Ad Zuiderent. Amsterdam 2008, VU Podium, Bl. |
Ad Zuiderent, Van Korreweg naar Korreweg. 75 plaatsen in het leven van Gerrit Krol. Amsterdam 2010, Querido, Biografie. |
Ad Zuiderent, We konden alle kanten op. Amsterdam 2011, Querido, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
P. Berger, De literaire ontroering. In: Het Vaderland, 19-4-1968. (over Met de apocalyptische mocassins [...]) |
Kees Fens e.a., De dichter als afgraver (III). In: De Tijd, 21-5-1968. (over Met de apocalyptische mocassins [...]) |
R. Fokkema, Debutant Zuiderent: woordrijk dichter. In: Trouw, 17-8-1968. (over Met de apocalyptische mocassins [...]) |
Rein Bloem, Met de soldeerbout. In: Vrij Nederland, 11-5-1974. (over De afstand tot de aarde) |
R.L.K. Fokkema, Gedroomd wielrijden. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 6, juli 1974, pp. 43-45. (over De afstand tot de aarde) |
Anton Korteweg, Op zoek naar ‘oud vertrouwen’. In: Het Parool, 27-7-1974. (over De afstand tot de aarde) |
Kees Fens, Poëzie-bundels als wolkenluchten. In: de Volkskrant, 17-8-1974. (onder meer over De afstand tot de aarde) |
Maarten 't Hart, De snelle beweging was hem lief. De fiets in de Nederlandse letterkunde. In: NRC Handelsblad, 8-4-1977. |
Graa Boomsma, Ad Zuiderent op reis door landschappen. In: De Waarheid, 29-9-1979. (over Geheugen voor landschap) |
R.L.K. Fokkema, De pijn der verbeelding. In: Trouw, 20-10-1979. (over Geheugen voor landschap) |
Jan van der Vegt, Wat blijft is landschap. In: De Nieuwe Linie, 31-10-1979. (over Geheugen voor landschap) |
J. Bernlef, Terugkeer tot de traditie. In: Haagse Post, 10-11-1979. (over Geheugen voor landschap in Zuiderents ontwikkeling) |
Karel Soudijn, ‘Ik ga naar Willemsdorp en zie de nieuwe brug’. In: NRC Handelsblad, 11-12-1979. (over Geheugen voor landschap) |
André Matthijsse, Op de fiets terug naar de poëzie. In: Het Vaderland, 29-12-1979. (over Geheugen voor landschap) |
Rein Bloem, Een kwestie van tijd. In: Vrij Nederland, 2-2-1980. (over Geheugen voor landschap) |
Kees Fens, Met de ogen dicht. In: De Standaard, 15-2-1980. (over Geheugen voor landschap) |
Peter Nijmeijer, Ad Zuiderents versobering. In: de Volkskrant, 16-2-1980. (over Geheugen voor landschap) |
Wam de Moor, Ad Zuiderent, een dichter van onthoudbare gedichten. In: De Tijd, 18-7-1980. (introduceert Zuiderent als poëzierecensent van De Tijd aan de hand van Geheugen voor landschap) |
Kees Fens, Voor de herinnering. In: Kees Fens, De tweede stem. Over poëzie. Amsterdam 1984, pp. 123-126. (over Natuurlijk evenwicht) |
Ad Zuiderent en Jan Kuijper, ‘De inktvlek is duidelijker dan de wereld eromheen’. Over ‘Enigma’. In: De Revisor, jrg. 11, nr. 2, april 1984, pp. 37-42. (gesprek over ‘Enigma’ uit Natuurlijk evenwicht) |
Jaap Goedegebuure, Omfloerste verlangens. In: Haagse Post, 5-5-1984. (over Natuurlijk evenwicht) |
Peter Nijmeijer, Het verlangen naar een permanent evenwicht. In: de Volkskrant, 25-5-1984. (over Natuurlijk evenwicht) |
Wiel Kusters, Roeren met een stok in de tuin. In: NRC Handelsblad, 8-6-1984. (over Natuurlijk evenwicht) |
Wam de Moor, Ad Zuiderent: een dichter die zich niet in bochten hoeft te wringen. In: De Tijd, 22-6-1984. (over Natuurlijk evenwicht) |
Redbad Fokkema, Wederkeer als essentie. In: Jan Campertprijzen 1984. 's-Gravenhage 1984, pp. 43-56. (over Natuurlijk evenwicht; met uitvoerige primaire en secundaire bibliografie) |
Hugo Brems, Een korst op ontreddering. In: Ons Erfdeel, jrg. 28, nr. 1, januari-februari 1985, pp. 113-114. (over Natuurlijk evenwicht) |
Gert J. Peelen, ‘Een woord wordt beeld, een tochtje weer emotie’. In: VU-magazine, jrg. 14, nr. 7, juli-augustus 1985, pp. 261-267. (interview) |
T. van Deel, Met geen ander woord dan als. In gesprek met Ad Zuiderent (1979). In: T.
|
| |
| |
van Deel, De komma bij Krol en andere essays. Amsterdam 1986, pp. 118-134. |
Benno Barnard, Hoogspanning naar de overkant. In: Benno Barnard, Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden. Antwerpen 1987, pp. 23-36. (over Natuurlijk evenwicht) |
[Rik Planting], ‘Elk voorjaar brengt een sterker evenwicht’. In: Literama, jrg. 21, nr. 10, februari 1987, pp. 329-338. (interview) |
Rogi Wieg, De kunstenaar en de niet-kunstenaar. In: de Volkskrant, 13-1-1989. (over Op het droge) |
Kees Fens, Trillende lucht. In: de Volkskrant, 27-1-1989. (over ‘Keukengeheim’ uit Op het droge) |
R.L.K Fokkema, De rustige snaar van Ad Zuiderent. Patronen van herhaling. In: De Tijd, 17-2-1989. (over Op het droge) |
Kees van Domselaar, Ad Zuiderent brengt poëzie in het leven. In: Utrechts Nieuwsblad, 23-2-1989. (over Op het droge) |
Hans Groenewegen, Het kronkelige water van de poëzie. In: De Waarheid, 25-2-1989. (over Op het droge) |
T. van Deel, De dichter als fluitketel. In: Trouw, 6-4-1989. (over Op het droge) |
Maarten Doorman, Een fluitketel met drie wolkjes stoom. Ad Zuiderents warsheid van eenvoudige sentimenten. In: Vrij Nederland, 29-4-1989. (over Op het droge) |
H.H. ter Balkt, Een constructief land waar alleen nog vorm bestaat. In: Het Parool, 29-7-1989. (over Op het droge) |
T. van Deel, Noch als boom, noch als wolk. Ad Zuiderent promoveert op Gerrit Krol. In: Trouw, 30-11-1989. (over Een dartele geest) |
Koos Hageraats, Ad Zuiderent en de dartele geest van Gerrit Krol. Een nieuwe manier van kijken. In: Elsevier, 1-12-1989 (over Een dartele geest) |
Jannetje Koelewijn, Ik kan ‘De chauffeur verveelt zich’ bijna zingen; Ad Zuiderent promoveert op roman van Gerrit Krol. In: Vrij Nederland, 9-12-1989. (interview over Een dartele geest) |
P.M. Reinders, Zoeken, maar waarnaar. Dissertatie over Gerrit Krol. In: NRC Handelsblad, 19-1-1990. (over Een dartele geest) |
Guus Middag, Nu blijf ik vlak bij huis. In: Guus Middag, Alles valt in stukken uiteen. Amsterdam 1993, pp. 196-200. (over Natuurlijk evenwicht) |
Hugo Brems, De weerspiegeling van water. In: Hugo Brems, De dichter is een koe. Over poëzie. Amsterdam 1991, pp. 46-58. (onder meer over ‘Weg’ uit Geheugen voor landschap) |
T. van Deel, Ladders op, hoger dan de tast. In: Trouw, 27-1-1994. (over Op de hoogte van Icarus) |
Rob Schouten, ‘Jij zo onvindbaar als ik zoek’. In: Vrij Nederland, 22-1-1994. (over Op de hoogte van Icarus) |
Koen Vergeer, De ‘nieuwe’ poëzie van Ad Zuiderent. In: De Morgen, 11-2-1994. (over Op de hoogte van Icarus) |
Hans Warren, Zuiderent durft te balanceren. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 18-2-1994. (over Op de hoogte van Icarus) |
G[uus] L[uijters], Luchtfietser dichter. In: Het Parool, 25-2-1994. (over Op de hoogte van Icarus) |
Kees van Domselaar, Zuiderent op de hoogte van Icarus. In: Utrechts Nieuwsblad, 12-3-1994. (over Op de hoogte van Icarus) |
Remco Ekkers, Vader en zoon. In: Leeuwarder Courant, 15-7-1994. (over Op de hoogte van Icarus) |
John Vervoort, ‘Ik ben niet tevreden met een riedeltje erbij’. Interview met Ad Zuiderent. In: Poëziekrant, jrg. 18, nr. 4, juli-augustus 1994, pp. 4-11. |
Margreet Schouwenaar, Het wolkje van je mond. In: NRC Handelsblad, 3-5-1996. (over Natuurlijk evenwicht) |
Rob Schouten, Het nut van precieus, tijdrovend handwerk. In: Vrij Nederland, 13-1-2001. (over Jij als geen ander) |
Piet Gerbrandy, Dat je weet dat je zingt. In: de Volkskrant, 26-1-2001. (over Jij als geen ander) |
Ed Leeflang, Jij als geen ander. Nieuwe lyriek van Ad Zuiderent. In: Ons Erfdeel, jrg. 44, nr. 1, 2001, pp. 104-106. |
Paul Demets, Archeologen van het niets. De werkelijkheid van het gedicht bij Bernlef, Van Lier en Zuiderent. In: De Morgen, 7-7-2004. (over Fietser naar niets) |
| |
| |
Ilja Leonard Pfeijffer, Dat het nergens naar toe gaat. In: NRC Handelsblad, 20-8-2004. |
Dirk de Geest, Fietser naar niets. In: De Leeswolf, 1-10-2004. |
Marjoleine de Vos, Ik heb een sterk bundelgevoel. In: Marjoleine de Vos, Dichtersgesfrrekken. Over het maken en lezen van poëzie. Amsterdam/Rotterdam 2005, pp. 264-269. (interview over ‘Plein in Siena’ uit Op de hoogte van Icarus) |
Janet Luis, Zelfs Nescio wordt niet echt omhelsd. In: NRC Handelsblad, 11-4-2008. (over Energieke doelloosheid) |
Irene Barbara Kalla, Het verinnerlijkte landschap. Over het lezen van de ruimte in de poëzie van Ad Zuiderent en Willem van Toorn. In: Zdena Hrncírová e.a. (red.), Praagse Perspectieven 5. Handelingen van het Regionaal Colloquium Neerlandicum van Midden-Europa aan de Karelsuniversiteit te Praag op 20, 21 en 22 september 2007. Praag 2008, pp. 373-388. (onder andere over ‘Een ander land’ en ‘Luchtverkeer’ uit Natuurlijk evenwicht) |
Sander Bax, Het gedicht dat geen hand uitsteekt. Over de fietsende dichter Ad Zuiderent. In: Dick van Halsema e.a. (red.), Uitgaan op niveau. Vriendenboek voor Ad Zuiderent. Amsterdam/Münster 2009, pp. 12-18. |
Jan J.B. Kuipers, Het drijvende wiegje. De literaire traditie van ‘verdronken geschiedenis’. In: Jan J.B. Kuipers, Traditie, winter 2009, pp. 34-39. (over 1 februari 1953 en Na de watersnood) |
Ena Jansen, ‘Ik hoop dat je mij toch verstaat’. Ad Zuiderent se stemposgedig oor Venda. In: LitNet Akademies, jrg. 6, nr. 3, december 2009. (over het beeld van Zuid-Afrika in ‘Telefoon uit een thuisland’ uit Jij als geen ander) |
Peter van der Heide, Plaatsen uit het leven van schrijver Gerrit Krol. In: Dagblad van het Noorden, 12-5-2010. (over Van Korreweg naar Korreweg) |
Janet Luis, De D van duo en de N van nachtmerrie. Biografie in stukjes van avonturier en huismus, lezer, filosoof Gerrit Krol (1934). In: NRC Handelsblad, 11-6-2010. (over Van Korreweg naar Korreweg) |
Daniëlle Serdijn, Een mannenwereld in snippers en brokstukken. In: de Volkskrant, 19-6-2010. (over Van Korreweg naar Korreweg) |
Monica Söeting, Schrijver Krol bestaat uit Krol zelf en zijn vrouw. In: Trouw, 20-11-2010. (over Van Korreweg naar Korreweg) |
Floor van Renssen, Zuiderent over het Zuiden. In: Floor van Renssen, ‘Lezer, er zijn ook Belgen!’ Interactie tussen de Nederlandse en Vlaamse literatuur via literaire kritiek en uitgeverij (1980-1995). Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de Letteren. [Nijmegen] 2011, pp. 376-385. (over Zuiderent als recensent van Vlaamse literatuur) |
Joop Leibbrand, Een fietser die hobbelt naar niets. In: Meander / literair e-zine, 29-12-2011. (over We konden alle kanten op) |
Rob Schouten, Huilen bij een banjo. In: Awater, jrg. 11, nr. 1, winter 2012, pp. 18-19. (over We konden alle kanten op) |
Elke Brems, Een man gaat zijn weg. Twee bundels van Ad Zuiderent. In: Ons Erfdeel, jrg. 55, nr. 2, mei 2012, pp. 170-172. (over Fietser naar niets en We konden alle kanten op) |
Fleur de Meyer, Blijven trappen. Over ‘We konden alle kanten op’ van Ad Zuiderent. In: Poëziekrant, jrg. 37, nr. 3, mei 2012, pp. 30-32. |
Wiel Kusters, Sporen van Nijhoff in Nederlandse poëzie na de Tweede Wereldoorlog. In: Wiel Kusters, Dit nog ook dit. Essays over poëzie en proza. Amsterdam 2012, pp. 93-107. |
Chrétien Breukers, Ad Zuiderent, We konden alle kanten op. In: Chrétien Breukers, Het eerste gedicht. Over het lezen van poëzie. Varik 2013, pp. 130-132. (over ‘Aanspreking van de fietser te Liesveld’ uit We konden alle kanten op) |
134 Kritisch lit. lex.
september 2014
|
|