| |
| |
| |
Daan Zonderland
door Mario Molegraaf
1. Biografie
Daniël Gerhard (roepnaam Daan) van der Vat werd op 15 augustus 1909 geboren te Groningen. Zijn vader was koopman en zijn moeder was tot aan haar huwelijk filiaalhoudster van een C&A-winkel. Het rooms-katholieke gezin telde elf kinderen, één overleed al als peuter. Twee broers van Van der Vat werden priester, een van hen speelde een belangrijke rol bij de missie in Brazilië. Ook hijzelf voelde zich aangetrokken tot het priesterschap; hij werd interne leerling aan het Gymnasium Immaculatae Conceptionis van de franciscanen in Venray. Uiteindelijk zou hij zijn roeping verliezen en het grootseminarie verlaten. Hij ging Engelse taal- en letterkunde studeren in Groningen, Kopenhagen en Londen, een studie die hij in 1936 aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft afgerond met het proefschrift The fabulous opera. A study of continuity in French and English poetry of the nineteenth century.
Kort daarna werd hij leraar Engels aan de Rijks-HBS in Appingedam en vervolgens in 1939 aan het Murmelliusgymnasium te Alkmaar, waar hij inmiddels was gaan wonen. Daarnaast was hij sinds 1938 privaatdocent Engelse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, een onbezoldigde functie. In datzelfde jaar debuteerde hij als dichter in het rooms-katholieke tijdschrift Roeping. Bij dit debuut hanteerde hij nog zijn eigen naam; voor latere dichtpublicaties en voor gedichten en verhalen voor jongeren zou hij het pseudoniem Daan Zonderland gebruiken. In 1945 stapte hij over naar de journalistiek en werd hij correspondent voor het dagblad De Tijd in Londen. Toen hij in 1953 werd voorgedragen als hoogleraar Engelse taal- en
| |
| |
letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, weigerde het gemeentebestuur hem te benoemen, kennelijk vanwege zijn contacten in 1940 en 1941 met het fascistoïde Zwart Front, later Nationaal Front. Hij zette daarom zijn journalistieke loopbaan voort: tot 1967 is hij correspondent in Londen gebleven.
Sinds 1938 was Van der Vat gehuwd met Kathleen Susan Devanney (1905-1994) die hij tijdens zijn promotieonderzoek had leren kennen. Hun oudste zoon, Jeroen, zou als journalist in de voetsporen van zijn vader treden. Na zijn vertrek uit Engeland in 1967 vestigde de auteur zich in Den Haag. Op 5 augustus 1977 is hij in een ziekenhuis te Leidschendam overleden.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
‘De grootste Nederlandse nonsensdichter’, luidt de kwalificatie die Tysger Boelens en Gerrit Komrij aan Daan Zonderland geven in hun naslagwerk over nonsens, Perplexicon (2007). Die reputatie is op een klein oeuvre gebaseerd; de door Dick Welsink verzorgde editie van Zonderlands verzamelde gedichten, getiteld Er zwom een garnaal door het Kattegat (2007), is amper tweehonderdvijftig bladzijden dik.
In de korte tijd waarin zijn dichtbundels verschenen (tussen 1952 en 1955), werden die vrijwel niet besproken. In de enkele bespreking die er wel op volgde, werden zij bovendien niet bijster serieus genomen. Zo bedankte R.J. Valkhoff de door hem oubollig genoemde dichter voor de ‘groteske kolder’ in diens debuutbundel Redeloze Rijmen (1952). Bij deze houding lijkt Zonderland zich overigens zelf van harte te hebben aangesloten. In ‘À demi’ (Liedjes voor Luïgina, 1954) schrijft hij: ‘Ik ben maar een halfwassen dichter,/ Halfbakken, halfzacht en halfgaar.’ Toch (of misschien wel juist daardoor) verdween zijn poëzie nooit helemaal uit de belangstelling.
| |
Traditie
Het genre dat hij beoefende, heeft in de Nederlandse literatuur een ongewisse status. Er bestaat niet eens een deugdelijke naam voor. ‘Light verse’ is nog de meest gebruikte term voor het soort gedichten waarin hij uitblonk. Misschien verwijst zijn pseudoniem naar dit alles: een schrijver van gedichten zonder literair thuis. In de negentiende eeuw werd geen onderscheid gemaakt tussen ‘lichte’ en ‘zware’ gedichten. Maar de Tachtigers verbanden de humor uit de poëzie, en de breuk is nooit meer hersteld. Van de weeromstuit hebben sommige plezierdichters de neiging de ‘ernstige’ dichters te bespotten. ‘Met deernis zij dat volkje aangestaard/ En met gezonde weerzin uiteraard,’ meende Drs. P. Daan Zonderland liep hierop vooruit in zijn eerste jeugdboek, Jeroen en de zilveren sleutel (1942). Daarin komt een dichter Kees voor. Deze moet diep nadenken voor hij een gedicht kan opzeggen. Een ander reageert bezorgd vanwege het zuchten: ‘Doet het pijn?’ Kees bromt: ‘Nee, dat niet. Maar een dichter heeft een zwaar leven. Zij zuchten altijd. Dat heet zwaarmoedigheid.’
| |
| |
| |
Kritiek
Toch heeft juist Zonderlands eigen, verborgen ernst gemaakt dat hij door de literaire critici niet helemaal werd genegeerd. Bijzonder voor plezierpoëzie is dat een erudiet recensent als Kees Fens er zijn zegen aan wilde geven. Diens beschouwing ‘O, weemoed waaraan Waspik lijdt’ (1982) werd in verschillende uitgaven van Zonderland als voor- en nawoord gebruikt. De titel voor dit artikel was ontleend aan het gedicht ‘Weemoed’ uit Liedjes voor Luïgina.
| |
Thematiek
In de door Fens geciteerde dichtregel botsen een komische plaatsnaam een de serieuze gemoedstoestand met elkaar. Het gedicht drijft, net als veel van zijn andere gedichten, helemaal op dergelijke confrontaties. Daardoor ontsnapt het werk van Zonderland net aan karakteriseringen als kolder, nonsens of plezierpoëzie. Het laveren tussen spot en ernst bepaalt deze poëzie. Sommige gedichten zijn alleen ogenschijnlijk opgewekt. Maar onder hevige grappen en zwaar taalgeweld schuilt een tragische ernst. Er wordt in deze poëzie gegrinnikt om niet aan de dood te hoeven denken, gerijmd tegen het schrijnen, en verdriet wil er uit alle macht vrolijk blijven klinken. Zoals in regels als deze, uit ‘Weemoed’:
O weemoed, weemoed boven al
Om wat er van ons worden zal,
Om al wat was en wat zal wezen
En waarvan niets ons kan genezen.
Het ‘O’ dat Zonderland in zijn gedichten vaak gebruikt, kan zowel jammer als jubel uitdrukken, maar leidt vooral langs de rand van de afgrond. In een gedicht als ‘Angst’ (ook uit Liedjes voor Luïgina) komt deze afgrond in zicht: ‘Om geen wezen ben ik op aarde/ Zo zeer tot schreien geneigd/ Als de dagdroom die niet durft te slapen/ Uit angst dat hij nachtmerries krijgt.’
| |
Traditie / Verwantschap
Met zijn balanceren tussen lach en snik sluit Zonderland aan bij François Haverschmidt, in wiens onder de schuilnaam Piet Paaltjens gepubliceerde poëzie de humor een dekmantel is van een diepe tragiek. Paaltjens en ook De Schoolmeester worden door de moderne Nederlandse plezierdichters gezien als hun negentiende-eeuwse stamvaders. Een van hun late navol- | |
| |
gers koos zelfs voor het veelzeggende pseudoniem Lévi Weemoedt. Deze schrijver onderging, net als onder meer Ivo de Wijs en Simon Knepper, ook invloed van Zonderland. De overeenkomst is vooral te zien in de absurde, zoniet wrede humor. Kenmerkend in dit opzicht is Zonderlands gedicht ‘Letterlijk’, opnieuw uit Liedjes voor Luïgina, waarin de gruwel samenhangt met het letterlijk nemen van een uitdrukking (‘om iemands hand vragen’)
‘Geachte Heer, ik moet u danken
Voor het postpakket dat ik ontving.
Maar u vergeeft mij ongetwijfeld
Een zekere teleurstelling.
Toen ik de hand vroeg van uw dochter,
Die ik hartstochtelijk bemin,
Deed ik zulks niet in letterlijke,
Doch overdrachtelijke zin.’
| |
Ontwikkeling
Zonderlands werk voor kinderen wordt door dezelfde bizarre fantasie en een hang naar griezelen beheerst. Vooral in de boeken rondom professor Zegellak is de humor zo ontregelend dat liefhebbers vergelijkingen maken met de humor van Monty Python.
De humorist Zonderland had zich in 1942 voor het eerst voorzichtig aangekondigd. In het laatste gedicht van de verder diep-ernstige verzen die hij nog onder de naam D. van der Vat in Roeping had gepubliceerd, wordt ene ‘Nausicäa’ voorgehouden dat de rol van de man ‘die zó trots schrijdt’ door haar ‘liefste dromen’ ingrijpend zal veranderen ‘na de blinde glorie van één nacht’. Na de huwelijksnacht, ‘waarin zijn drift uw jeugd heeft omgebracht’, zal hij namelijk toetreden, zoals het in de niet ongeestige slotstrofe heet, ‘tot het heir der braven/ [...]/ Hij zal de wapenrusting dragen van de slaven,/ Een witte boord, een bolhoed en een bril.’
In Zonderlands eerste jeugdroman, Jeroen en de zilveren sleutel, wordt het proza regelmatig afgewisseld met poëzie, zoals dit ‘Lied van de Hoed’:
| |
| |
Dus voor die hoed alleluja
Of desgewenst, hoera, hoera.
Dus voor die hoed alleluja
Ook in Knikkertje Lik (1951) stuit de lezer op allerlei dichterlijke dwaasheden als: ‘D is een deur/ Die haar huis heeft verloren./ Er zit een gouden bel aan,/ Maar niemand kan haar horen.’ De toon hiervan verschilt niet van die in het voor volwassenen geschreven Weerbarstig alfabet (1955): ‘En wat, indien de D een Deur zou wezen?/ Voor u of mij zou zij niet opengaan./ Ben ik niet zelf om toegang komen vragen?/ Men heeft mij in de regen laten staan.’ Dick Welsink maakte in zijn commentaar op de verzamelde gedichten onderscheid tussen enerzijds ‘gedichten voor kinderen en andere volwassenen’ - die categorie wordt gevormd door de versjes uit De blikken fluit (1948) - en anderzijds ‘gedichten voor volwassenen en andere kinderen’ - daaronder vallen de gedichten uit Redeloze rijmen (1952), De kok van Marienbad (1953), Liedjes voor Luïgina en Weerbarstig alfabet. Maar in de praktijk valt er nauwelijks een grens te trekken.
| |
Techniek
Ook de techniek is in de poëzie voor kinderen dezelfde als in die voor volwassenen. Zonderland is een vaardig speler met de taal die weinig mogelijkheden onbeproefd laat. Toch demonstreert hij zijn kunnen minder nadrukkelijk dan een plezierdichter als Drs. P, die de meest ingenieuze versvormen bedenkt en uitvoert. Wel krijgt juist de ‘Ballade van de normale man’ (uit Liedjes voor Luïgina) een ongewone vorm. Het is een volgens de regels vervaardigde rederijkersballade, een ‘envoi’ incluis: ‘Prins, waarom zijt gij zo ontdaan/ Wanneer ik kattenkwaad uithaal?/ Gij hebt mij ernstig misverstaan./ Ik handelde geheel normaal.’ Doorgaans forceert hij zijn vorm niet, ook niet bij ingewikkelde rijmen, zoals het dubbelrijm in ‘Een oude man in Gaasterland/ Die nam een bronzen vaas ter hand.’ (uit Redeloze rijmen). Meestal gebruikt hij de ‘Chevy Chase-strofe’, heel geschikt voor langere, verhalende gedichten, met het aanstekelijke ritme en het simpele rijmschema abcb.
| |
Stijl
In het hiervoor geciteerde gedicht ‘Letterlijk’ schoof Zonderland
| |
| |
met de overdrachtelijke en letterlijke betekenis van ‘iemand om de hand vragen’. Gevolg is dat een lijfelijke hand in een postpakket wordt gestopt. Iets dergelijks gebeurt in het ‘Minnelied’ (Liedjes voor Luïgina) waar de uitdrukking ‘de benen nemen’ letterlijk wordt opgevat: ‘Als jij ooit de benen neemt,/ Neem dan ook de mijne.’ Gezegden en spreekwoorden worden door hem op bevreemdende en vervreemdende wijze verwerkt, zoals ook in een van de gedichten uit De kok van Marienbad: ‘Gij wildet niet naar huis toe gaan,/ Nog lange niet, nog lange niet,/ En wildet treuren niet zolang/ De lepel in de brijpot schiet.’ Zonderland manipuleert met klanken en betekenissen; over een wrede koning kan hij schrijven: ‘En elke dag om kwart over drie/ Sloeg hij zijn gade gade.// Doch schoon zijn gade elke dag/ Gade werd geslagen,/ Heeft bij ons weten niemand ooit/ De gade horen klagen.’ (Liedjes voor Luïgina)
De truc waarvan hij zich het vaakst bedient om de lezer te verbazen en te vermaken, is het splijten van woorden, een operatie die voor het eerst werd beschreven door H.P.H. Teesing. Battus noemde Zonderland later een ‘onbetwist grootmeester in het Gekliefde Woord’. In zijn Opperlandse taal- en letterkunde (1981) gebruikte hij gedichten van Zonderland als voorbeeld van dit fenomeen. Hetzelfde deed Jaap Bakker in zijn Rijmwijzer (1990). Veel ‘gekliefde woorden’ zijn te vinden in de slotstrofen van een gedicht uit De kok van Marienbad waarin de woorden framboos en abrikoos, Duitse biefstuk en Weense schnitzel op zonderlandiaanse wijze worden verwerkt:
Fram is boos en schrijft niet meer,
Schreien, schoon de zomerbries
Want de Duitse bief is stuk
In het omgekeerde, het aan elkaar plakken van woorden, blijkt
| |
| |
hij even bedreven. Zie de regels uit Weerbarstig alfabet: ‘Als ik een roltrap, zegt men er niets van./ Als ik een raapsteel laat men mij vrij./ Als ik een kropsla, kraait er geen haan naar./ Maar als ik een bisschop, ben ik er bij.’
Zelfs fervente pleitbezorgers van het lichte vers zullen erkennen dat dit eerder knap ambachtelijk stuntwerk is dan grootse literatuur. Maar met de curieuze stijlmiddelen van Zonderland ontstaan ook wel degelijk echte gedichten. Neem ‘Herfstliedje’ (Liedjes voor Luïgina) waarin het kappen van woorden alle andere bespiegelingen over vallende bladeren en kortende dagen overbodig maakt:
Hoe klapt de laatste rode roos.
Hoe weent de gaffel bitter.
De laatste herders hoeden doos,
En hijgend gast de fitter.
Het alvlees kliert, het schild kliert mee.
Het kleine smal deelt vier door twee.
De ree kent ook haar wel en wee.
En dit zij haar vergeven.
Want, duizend schoon de zweze rikt,
De ooie vaart waar medem blikt,
En zo vervliet het leven.
| |
Traditie
Het is dan ook niet al te verwonderlijk dat Zonderlands invloed tot buiten het reservaat reikt waarin het light verse tiert. Vooral Gerrit Komrij heeft veel aan hem te danken. Komrij's ‘burleske’ Op de planken uit 1973 lijkt gemodelleerd naar Zonderlands twintig jaar eerder verschenen De kok van Marienbad, een reeks gedichten die samen een bizar verhaal vormen. Behalve de stijl heeft Komrij zich ook de geest van Zonderlands werk eigengemaakt.
| |
Kunstopvatting
‘Er is een kamer die nooit opengaat,’ schrijft Komrij in ‘Nieuwsgierigheid’ (Gesloten circuit, 1982). Hierin klinkt de echo van ‘Er is een deur die nooit zal opengaan’ uit Zonderlands ‘Verboden toegang’ (Weerbarstig alfabet). Het zijn voor beide dichters kenmerkende regels, een beknopte weergave van hun poëtica: ver- | |
| |
boden toegang, de weg versperd, kluitje in het riet, masker op, pantser aangegord, verdriet verborgen. Daardoor wordt de lezer uiteraard alleen maar nieuwsgieriger naar wat zich nu eigenlijk achter die gesloten deur afspeelt.
| |
Traditie
In verschillende beschouwingen is de aard van Zonderlands werk nadrukkelijk in verband gebracht met zijn grote belangstelling voor Engeland, het land van de klassieke nonsensdichters, zoals H.P.H. Teesing constateert. Die belangstelling hadden ook nonsensdichters als De Schoolmeester en John O'Mill. De grootste Engelse nonsensdichters, Edward Lear en Lewis Carroll, zijn voor Zonderland een voorbeeld geweest. De laatste eerde hij in Weerbarstig alfabet met een drietal ‘Carrollades voor Lewis’. Ze gaan terug op Carrolls ‘The Mad Gardener's Song’. Ook Zonderlands kinderboeken zijn beïnvloed door Engelse auteurs als Lewis Carroll en Hugh Lofting.
| |
Kritiek
Zijn publicaties over Engelse literatuur vonden weinig instemming. Hendrik de Vries deed The poetic principle of Edgar Allan Poe (1938) af met een rijmkritiek: ‘Een zeekre doctor van der Vat/ Prikt Edgar Allan Poe./ Wij kennen en aanvaarden dat:/ Een leeuw heeft soms een vlo.’ Even negatief oordeelde S. Vestdijk over The fabulous opera (1936). Dit heeft hem er overigens niet van weerhouden om zijn kennis als anglist aan te wenden om de eerste - nog steeds gebruikte - Engelse versie van M. Nijhoffs Awater te vervaardigen. In een bijdrage aan De Gids over deze vertaling citeert Van der Vat de enthousiaste reactie van Nijhoff.
| |
Relatie leven/werk
Net als in zijn gedichten betoont Van der Vat zich in zijn publicaties over het land waar hij als correspondent werkte, een humorist. De titel van de in 1986 verschenen bloemlezing Een ongeneeslijke verbijstering vat zijn positie ten aanzien van Engeland treffend samen. Peter Brusse noemt hem in het voorwoord van deze bundel ‘een goed waarnemer’, wat zeker waar is. Wel maken de beschouwingen, door de gewild-koddige stijl en het gebruik van de wij-vorm (‘Iedere keer als wij door Bond Street wandelen...’), inmiddels een gedateerde indruk. Hij bericht enigszins voorspelbaar over de bolhoed en de bobby (‘iets heel bijzonders op koddebeiersgebied’) en natuurlijk de Londense mist. Maar soms treedt hij buiten de clichés. Zo schrijft
| |
| |
hij in ‘Kanaries en knoflook’, in Britten, beesten en buitenlanders (1953), innemend over het multiculturele karakter van Londen.
| |
Kunstopvatting
Een veel blijvender plaats dan als stukjesschrijver heeft Daan Zonderland als dichter, een onvatbaar dichter. ‘De grootste Nederlandse nonsensdichter’ schreef lang niet altijd nonsens. Het is verstandig zijn eigen waarschuwingen ter harte te nemen. Zoals de vierde stelling van zijn proefschrift luidde: ‘Humoristische poëzie, of humoristische kunst in het algemeen, is een contradictio in terminis.’ Of zoals hij in het slotgedicht van De kok van Marienbad zei: ‘Die enkel hebben gelachen/ Hebben er niets van begrepen.’
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Herdrukken en verzameluitgaven van jeugdboeken van Zonderland worden in deze bibliografie niet afzonderlijk vermeld.
Daniel Gerhardt van der Vat, The fabulous opera. A study of continuity in French and English Poetry of the nineteenth century. Groningen/Batavia 1936, Wolters, Academisch proefschrift. |
D.G. van der Vat, The poetic principle of Edgar Allan Poe. Groningen/Batavia 1938, Wolters, Openbare les. |
D. van der Vat, Nee a colore. In: Roeping, jrg. 18, nr. 1, october 1939, pp. 42-44, G. |
D. van der Vat, In memoriam. In: Roeping, jrg. 18, nr. 5, februari 1940, p. 311, G. |
D. van der Vat, Zwervers. In: Roeping, jrg. 19, nr. 7, april 1941, p. 388, G. |
D. van der Vat, Droesem. In: Roeping, jrg. 19, nr. 10, juli 1941, p. 568, G. (naar het Engels van Ernest Dowson) |
D. van der Vat, Nausicäa. In: Roeping, jrg. 19, nr. 10, juli 1941, p. 569, G. |
D. van der Vat, Nausicäa. In: Roeping, jrg. 20, nr. 1, januari 1942, p. 26, G. |
Daan Zonderland, Jeroen en de zilveren sleutel. Illustraties Piet Worm. Amsterdam [1942], G.W. Breughel, J. |
Daan Zonderland, Lachebek en de reus IJzerhart. Illustraties Piet Worm. Amsterdam [1946], G.W. Breughel, De vrolijke avonturen van Lachebek 1, J. |
Daan Zonderland, Lachebek en de heks Rammelknie. Illustraties Piet Worm. Amsterdam [1946], G.W. Breughel, De vrolijke avonturen van Lachebek 2, J. |
Daan Zonderland, Lachebek en de wondernaald. Illustraties Piet Worm. Amsterdam [1946], G.W. Breughel, De vrolijke avonturen van Lachebek 3, J. |
Daan Zonderland, Jeroen en het dorp op de heuvel. Illustraties Piet Worm. Amsterdam [1947], G.W. Breughel, J. |
Daan Zonderland, Jeroen en de jacht op de echo. Illustraties Piet Worm. Amsterdam 1947, G.W. Breughel, J. |
Daan Zonderland, De blikken fluit. IUustraties Piet Worm. Utrecht [1948], De Fontein, J/GB. |
Daan Zonderland, Knikkertje Lik. Illustraties Carvalho. Amsterdam [1951], De Tijd, J. |
Daan Zonderland, Redeloze rijmen. Utrecht 1952, Het Spectrum, GB. (opgenomen in Redeloze Rijmen en alle andere verzen) |
Daan van der Vat, Britten, beesten en buitenlanders. Of hoe in Engeland aan het leven wordt geleden. Utrecht/Antwerpen 1953, Het Spectrum, EB. (3e druk 1955, Prismaboeken 141) |
Daan Zonderland, De kok van Marienbad. Utrecht/Antwerpen 1953, Het Spectrum, GB. (opgenomen in Redeloze Rijmen en alle andere verzen) |
Daan Zonderland, Liedjes voor Luïgina. IUustraties Peter Vos. Utrecht/Antwerpen 1954, Het
|
| |
| |
Spectrum, GB. (opgenomen in Redeloze Rijmen en alle andere verzen) |
Daan van der Vat, De Londense wandelaar. Utrecht/Antwerpen 1954, Het Spectrum, EB. (2e druk 1961, Prisma-boeken 625) |
Daan van der Vat, Awater in het Engels. In: De Gids, jrg. 117, afl. I, 1954, pp. 110-124, E. |
Daan Zonderland, Weerbarstig alfabet. Utrecht/Antwerpen 1955, Het Spectrum, GB. (opgenomen in Redeloze Rijmen en alle andere verzen) |
Daan van der Vat, Mietje met de kalfsogen. Utrecht/Antwerpen 1955, Het Spectrum, Prisma-boeken 164, VB/ EB. |
Daan van der Vat, Een bakermat in Babylon. Utrecht/Antwerpen 1956, Het Spectrum, Prismaboeken 197, EB. |
Daan Zonderland, Professor Zegellak en zijn koekoek. Illustraties C.W. Voges. Utrecht/Antwerpen 1957, Het Spectrum, Prisma-juniores J 18, J. |
Daan Zonderland, Professor Zegellak in Kniesland. Illustraties C.W. Voges. Utrecht/Antwerpen 1958, Het Spectrum, Prisma-juniores J 34, J. |
Daan Zonderland, Professor Zegellaks eiland. Illustraties C.W. Voges. Utrecht/Antwerpen [1959], Het Spectrum, Prisma-juniores J 88, J. |
Mensen in Londen. Foto's van Nico Jesse. Tekst Daan van der Vat. Arnhem 1959, Van Loghum Slaterus, E. |
Daan Zonderland, Jeroen in Hazevoets rijk. Illustraties C.W. Voges. Utrecht/Antwerpen [1960], Het Spectrum, Prisma-juniores J 120, J. |
Daan Zonderland, Redeloze rijmen. Illustraties Peter Vos. Utrecht/Antwerpen [1960], Het Spectrum, Prisma-boeken 586, GB. (herziene uitgave van Redeloze rijmen (1952), De kok van Marienbad, Liedjes voor Luïgina, Weerbarstig alfabet en De blikken fluit) |
Daan Zonderland, Professor Zegellak en Lodewijk Losbol. Illustraties C.W. Voges. Utrecht/Antwerpen [1963], Het Spectrum, Prisma-juniores J 224, J. |
Daan van der Vat, Uit het vreemde Britse leven. Utrecht/Antwerpen 1964, Het Spectrum, Prisma-boeken 1031, EB. |
Daan van der Vat, Volksliedjes uit Zaandonderland. Inleiding Kees Fens. Bilthoven 1971, Ambo, Amboboeken, Bl. (voor deze selectie uit Redeloze rijmen, De kok van Marienbad, Liedjes voor Luïgina en Weerbarstig alfabet zijn de gedichten herzien) |
Daan van der Vat, Redeloze Rijmen en alle andere verzen. Nawoord Kees Fens. Baarn 1982, de Prom, GB. (niet herziene herdruk van Redeloze rijmen (1952), De kok van Marienbad, Liedjes voor Luïgina en Weerbarstig alfabet) |
Daan van der Vat, Een ongeneeslijke verbijstering. Over Engelsen en andere bezienswaardigheden. Samenstelling Robert-Henk Zuidinga. Inleiding Peter Brusse. Amsterdam 1986, Sijthoff, Bl. |
Daan Zonderland, Er zwom een garnaal door het Kattegat. Verzamelde gedichten. Bezorgd en ingeleid door Dick Welsink. Amsterdam 2007, Bert Bakker, GB. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
S. Vestdijk, Tweeërlei soort intellect. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel II. Poëzie en essay. 's-Gravenhage 1947, pp. 191-194. (over The fabulous opera) |
Hendrik de Vries, Op Dr. D.G. van der Vat's ‘Poetic Principle of Edgar Allan Poe’. In: Hendrik de Vries, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1993, p. 652. |
R.J. Valkhoff, [over Redeloze rijmer]. In: Het Boek van Nu, jrg. 6, 1952-1953, p. 159. |
A.D. [= Anthonie Donker], [over De Londense wandelaar]. In: Critisch Bulletin, jrg. 23, 1956, pp. 238-239. |
[Anoniem], Mogen wij u voorstellen: Daan Zonderland. In: Idil-gids voor jeugdliteratuur, jrg. 10, nr. 3, 1958-1959, pp. 45-47. (interview) |
H.P.H. Teesing, Capriolen van Pegasus. In: Levende Talen, 1959, pp. 394-408. (over ‘nonsens-poëzie’ en Zonderlands gedicht ‘De kok, op bezoek bij de moeder van Rosalinde, poogt haar gerust te stellen over de speelwoede van haar dochter’) |
Hans Bronkhorst, Daan van der Vat vijfenzestig. Londense wandelaar en redeloze rijmer. In: De Tijd, 14-8-1974. |
Battus, Een Nederlandse nonsensedichter. In: Vrij Nederland, 19-9-1981. |
Kees Fens, ‘O, weemoed waaraan Waspik lijdt’. In: Daan Zonderland, Redeloze Rijmen en alle andere verzen. Baarn 1982, pp. 139-141. (algemeen) |
Ivan Sitniakowsky, Daan Zonderland blijft miskend. In: De Telegraaf, 13-8-1982. (over Redeloze Rijmen en alle andere verzen) |
Dick Welsink, Melancholie met een dubbele bodem. In: Poëziekrant, jrg. 6, nr. 6, november-december 1982, p. 5. (over Redeloze Rijmen en alle andere verzen) |
Marc de Smet, De leuke letteren: hoop op herstel n.a.v. Daan Zonderland. In: 't Kofschip, jrg. 11, nr. 3, 1983, pp. 48-50. |
Jos Staal, Daan Zonderland. In: Lexicon van de jeugdliteratuur, oktober 1984. (vooral over de kinderboeken) |
Peter Brusse, Inleiding. In: Daan van der Vat, Een ongeneeslijke verbijstering. Amsterdam 1986, pp. 5-11. (over Daan van der Vat in Londen) |
Paul Rodenko, Dichters van de periferie. In: Paul Rodenko, Over Hans Lodeizen. Tussen de regels. De sprong van Münchhausen. Op het twijgje der indigestie. Amsterdam 1991, pp. 160-164. (onder meer over Weerbarstig alfabet) |
[Jos Staal], Daan Zonderland. In: Joke Linders e.a., Het ABC van de jeugdliteratuur. Groningen 1995, pp. 538-539. (over de kinderboeken) |
Tysger Boelens en Gerrit Komrij, Daan Zonderland. In: Tysger Boelens en Gerrit Komrij, Perplexicon. Het abc van de nonsens. Amsterdam 2007, pp. 326-328. |
Ed Schilders, Prof eet betonnen pap, walvis gaat op dansles. In: de Volkskrant, 13-4-2007. (over Er zwom een garnaal door het Kattegat) |
Philip Hoorne, Noem hem een absurdist. Een rijmelaar, desnoods. Maar noem Daan Zonderland geen nonsensdichter. In: Knack, 16-5-2007. (over Er zwom een garnaal door het Kattegat) |
Mario Molegraaf, Rijmen tegen het schrijnen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 29-9-2007. (over Er zwom een garnaal door het Kattegat) |
121 Kritisch lit. lex.
mei 2011
|
|