| |
| |
| |
Elisabeth Zernike
door Liesbeth van der Linden
1. Biografie
Elisabeth Zernike werd geboren op 8 juli 1891 in Amsterdam als vierde kind van Carl Friedrich August Zernike en Antje Dieperink. Beide ouders waren onderwijzer. Moeder had les gegeven tot zij ging trouwen en bezat naast de hoofdakte ook de akte wiskunde. Vader was hoofd van de Vondelschool en auteur van reeksen schoolboekjes voor het lager onderwijs; daarnaast schreef hij pedagogische artikelen voor de Haagsche Post. Elisabeth bezocht de vierjarige hbs voor meisjes en studeerde daarna zang, maar moest die studie opgeven omdat haar stem achteruit ging. Op aandringen van haar vader behaalde zij het diploma voor spraaklerares, maar dit beroep heeft zij nooit willen uitoefenen.
In plaats daarvan vergezelde zij in 1911 haar zuster Annie, de eerste vrouwelijke predikant in Nederland, naar Bovenknijpe om voor haar de huishouding te verzorgen; van 1916 tot 1925 deed zij datzelfde in Groningen bij haar broer Frits, de natuurkundige die in 1953 de Nobelprijs zou krijgen. In die jaren begon Elisabeth zich aan het schrijven te wijden.
Haar eerste korte verhaal werd geplaatst in Eigen Haard (1915) en in 1919 verscheen de roman Het schamele deel, die in 1921 met de Haagsche Post-prijs werd bekroond. Van dan af tot aan de Tweede Wereldoorlog verscheen er bijna ieder jaar van haar een boek; zij slaagde erin van haar pen te leven. Elisabeth Zernike leefde zeer teruggetrokken, eerst in Doorn, later in Maarn, Leusden en Wageningen. Zij publiceerde onder andere in Eigen Haard, Onze Eeuw, Elseviers Geïllustreerd Maandschrift, in De Gids, Den Gulden Winckel, Het Handelsblad en De Stem.
| |
| |
Tijdens de oorlog weigerde zij lid te worden van de Kultuurkamer en had daardoor geen inkomsten meer. Om daarin te voorzien hield zij illegaal voordrachten in zeer besloten kring over het werk van Leopold en Boutens.
Na de oorlog vond zij het moeilijk weer aansluiting te vinden bij haar publiek. Zij keerde terug naar Amsterdam en onder invloed van haar vriendschap met Hans Keuls begon zij gedichten te schrijven - in 1949 ontving zij de gedeelde Poëzie-Prijs van de Gemeente Amsterdam voor het gedicht ‘En toen wij afscheid namen’. In 1967 werd haar de Jacobsonprijs toegekend voor haar gehele oeuvre. Zij verhuisde naar Laren in 1969, waar zij op 12 maart 1982 overleed.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
‘Ik hou van het werk van Elisabeth Zernike’ schreef Martinus Nijhoff in 1920. En de ‘Commissie voor Schoone Letteren’, die Het schamele deel (1919) met algemene stemmen ter bekroning had voorgedragen, was van oordeel ‘dat de roman van deze beginnende schrijfster zich door zeer uitnemende kwaliteiten onderscheidde’ en sprak van ‘een der edelste kleine werken onzer literatuur en een verheugende belofte voor onze romankunst’.
De pers was lovend over dit debuut en het werk kreeg veel aandacht. Ook de twee daaropvolgende romans worden uitvoerig besproken, maar waar het personage Sytske in Het schamele deel, nog ‘het mooiste wat de mensheid heeft’ wordt genoemd, laat menig recensent zich een jaar later over Lucie in Een vrouw als zij (1920) aanmerkelijk negatiever uit. De kritiek was echter verdeeld. De Haagsche Post schrijft: ‘De personages hebben leven en ziel en het onderwerp komt in de realiteit vaak voor’, maar tevens: ‘Een zeer gewaagde roman, niet geschikt voor jonge meisjes.’ De recensent van Boekenschouw vraagt zich af waar de schrijfster dit ‘onbeduidend, karakterlooze, volkomen amorele, ordinair-burgerlijke personage’ vandaan haalt. Naar aanleiding van de tweede druk in 1935 wordt echter gesproken over ‘de grote zuiverheid en de waarachtigheid, waar men onder iedere regel de verzonken, levendige gevoelsdiepte van een vrouwenhart bespeurt’.
| |
Thematiek
Na de eerste drie romans neemt de aandacht in de pers voor het werk van Zernike af. De kritiek blijft verdeeld, maar men prijst de manier waarop alledaagse herkenbare mensen beschreven worden, evenals de verzorgde stijl en het eigen taalgebruik. Elisabeth Zernike schrijft over conflictsituaties van gewone, herkenbare mensen in hun alledaagse werkelijkheid. Haar hoofdpersonen zijn meestal vrouwen. In een enkel boek zijn het echter mannen zoals Pierre in Een sprookje (1927), David Drenth in het naar hem genoemde werk (1931) en Miel in De oudste zoon (1937). Het zijn gevoelige, naar binnen gekeerde personen die hiervan aan anderen weinig laten merken. Bij hen draait het conflict om de vraag of zij hun roeping als kunstenaar of wetenschapper moeten volgen, ten koste van hun
| |
| |
gezin, dan wel zorg moeten blijven dragen voor vrouw en kinderen, ten gevolge waarvan zij innerlijk zullen verkommeren. De vrouwelijke personages van Elisabeth Zernike zijn in drie categorieën te onderscheiden. Het opgroeiende meisje, de vrouw binnen het huwelijk en de zelfstandige vrouw. Sytske in Het schamele deel, Erna in Kinderspel (1921), en Heleentje in Het leven zonder einde (1936) zijn wat dromerige, kinderlijke meisjes, bang voor het leven, bang om die ene grote stap te zetten, namelijk te huwen.
Degenen die deze stap wel gezet hebben, de getrouwde vrouwen, breken zich in het werk van Zernike eerst het hoofd over de vraag of zij wel hadden moeten trouwen, dan wel getrouwd moeten blijven en vervolgens of zij achter hun man moeten staan of achter hun kinderen.
Ook de zelfstandige vrouwen, de laatste categorie, waaronder Ina in De loop der dingen (1929), Corrie in De schaatsentocht (1942) en Li in De roep (1953), aarzelen of ze wel willen trouwen. Die aarzeling formuleert Zernike al in Een vrouw als zij: ‘Trouwen was heel goed voor alle menschen die bedrijvig en werkzaam waren, die geen tijd noodig hadden om aan zichzelf te denken, die van duizenderlei kleine dingen hielden, alleen niet van stil zitten en uitkijken in den tuin bijvoorbeeld, en peinzen. (...) Trouwen was best voor de menschen die zich graag opofferden.’ (pp. 213-214)
Met name in de latere romans zijn de centrale figuren vrouwen van rond de veertig die zich ogenschijnlijk schikken in hun omstandigheden, maar die zich later in het leven dieper van zichzelf bewust worden en daarnaar durven handelen. Zo heeft Lucienne, in Haar vreemdeling (1961), zich na haar onbezorgde jeugd op het Franse platteland eerst aangepast aan het wonen in een Hollandse stad en vervolgens aan de eisen van haar ambitieuze man, die zich weinig aan haar gelegen laat liggen. Als zij in de oorlog op zichzelf is teruggeworpen, ziet zij dit uiteindelijk als de beste weg die zij kan gaan.
Zernikes personages zijn weinig opvallende mensen, misschien zijn ze zelfs wat saai, traag reagerend, maar hun innerlijk is kleurrijk en levendig. Voor hen allen geldt dat zij een strijd voeren voor het behoud van die eigenheid. Hun grootste
| |
| |
angst is dat meest wezenlijke deel van henzelf te verliezen, of het te moeten verloochenen.
De invloed van de natuur op de mens is een zeer belangrijk motief in het werk van Zernike. Het in contact komen met de natuur brengt rust en ordening. Er komt helderheid in de problemen door de uiterste grenzen van het zelf te tarten, door een hogere berg te beklimmen dan men ooit deed - Anna in De gast (1947) vecht al haar innerlijke conflicten uit tijdens zo'n beklimming en Corrie in De schaatsentocht rijdt tot ze er bij neervalt, maar op dat moment heeft zij ook haar problemen opgelost.
In de poëzie, die Zernike op latere leeftijd schreef, komen andere thema's voor: verlangen zowel naar de dood als naar het leven, verstilde verlangens en berusting. Een blijvend motief is ook hier de natuur; meer nog dan in het vroegere werk wordt daar het wezen der dingen beleefd.
De verhalen spelen overwegend in burgerlijke, intellectuele milieus, tegen de achtergrond van de tijd waarin het werk geschreven werd. In de boeken die Zernike in de jaren dertig schreef, wordt de lezer geconfronteerd met diep in het persoonlijk en maatschappelijk leven ingrijpende omstandigheden als armoede, crisis, werkloosheid en oorlogsdreiging.
| |
Stijl
De kracht van de stijl van Zernike ligt in haar vermogen met enkele woorden een stemming, een sfeer, een ruimte te beschrijven. Zoals in De schaatsentocht: ‘Toen je binnen kwam - het was half vier - zat ze aan een ontredderde koffietafel en pelde amandelen’, en ‘alles in dit huisje was je vreemd, het meest misschien Hetty's toon.’ (p. 34)
Een ander kenmerk van haar stijl zijn de talrijke dialogen. Ook deze zijn sterk suggestief, want in die gesprekken wordt veel weggelaten, waardoor de woorden die wel gebruikt worden een zware lading meekrijgen. Eveneens in De schaatsentocht verklaart Hetty aan Cor waarom haar moeder zo verarmd is: ‘- alles opgemaakt - nou ja, niet voor zichzelf, hoe gaat dat... Dirk, en een paar van mijn broers steunen.’ Een niet te verstoren, maar inmiddels gedateerd aandoende, nuchterheid èn ironie tenslotte, zijn andere in het oog springende stijl-elementen: ‘Zou hij er nu over tobben, vroeg ze zich af, hoe slecht ik
| |
| |
ben, hoe zeer verdorven? Wel, het kon hem dan meevallen op den duur.’ (Een vrouw als zij, p. 16)
| |
Traditie / Techniek
De romantechniek in de tijd van Zernikes debuut veranderde in die zin dat de alomtegenwoordige verteller plaats maakte voor het verhaal als zodanig, dat zichzelf vertelt. Daarnaast betekende het een vernieuwing dat aan psychologische motieven binnen het verhaal een bepalende plaats werd toegekend. Ook vanuit het perspectief van de techniek gold Zernike rond 1930 als een ‘moderne auteur’, zoals Constant van Wessem in zijn inleiding op de bundel Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche Verhalen bevestigt. Veel handeling wordt gesuggereerd door middel van dialogen en de natuur wordt gebruikt om de ‘roerselen der ziel’ duidelijker uit te laten komen.
| |
Ontwikkeling
In het werk is nauwelijks sprake van ontwikkeling wat betreft thema en motieven, zij het dat de variatie in motieven in de poëzie groter is. Ook het soort karakters dat Zernike beschrijft, blijft gelijk. Toch is er wel sprake van een verandering. In het vroegste werk ontmoeten we tere, droomachtige wezens die niet weten wat zij willen, Erna uit Kinderspel (1921), of Sytske die door leed overmand het water inloopt, uit Het schamele deel. In de loop van de jaren dertig treedt een al meer vastbesloten type vrouw naar voren en in De schaatsentocht gaat de vrouwelijke hoofdpersoon uiteindelijk haar eigen weg. In het naoorlogse werk is dit nog sterker waar te nemen. Vanaf De gast (1947) zien we mensen die fel en hartstochtelijk zijn en verbeten vechten voor wat ze willen behouden. Marguérite, in Het harde paradijs (1959), vecht voor haar huis en haar grond en later voor haar kind.
Ook ruimtelijk is er een verschuiving te zien. Bijna alle vroege romans en verhalen spelen in Nederland, maar latere romans (Bevrijding uit de jeugd (1951), Het harde paradijs en Haar vreemdeling (1961)) spelen zich voor een deel in Zuid-Frankrijk af, in een ruiger landschap dan voorheen. In de gedichten gaan deze veranderingen gepaard met een verdieping van het thema: de aanvaarding van de ouderdom en van de dood.
| |
Relatie leven/werk
Er is een nauw verband tussen het leven en het werk van Zernike; zij putte uit eigen leven en uit de wereld dicht om haar heen. Zij voelde niet zozeer de behoefte om te scheppen, als wel door
| |
| |
middel van schrijven de werkelijkheid te doorgronden. Zij koos voor een afgezonderd bestaan, waardoor zij de afstand tot die werkelijkheid vergrootte en zo beter in staat was tot observeren. ‘De meeste menschen hielden niet van eenzaamheid - jij wel,’ laat zij niet voor niets de hoofdpersoon uit De schaatsentocht zeggen. Motieven als aandacht voor de natuur, voor kleur en lichtval, zang en pianospel, keren in vrijwel alle verhalen terug; het zijn, evenals bergbeklimmen en schaatsenrijden de passies en voorliefdes van Zernike zelf. Maar ook het milieu waarin de verhalen spelen is haar eigen milieu: eerst dat van het ouderlijk huis, later dat van de broers en zusters, nog later dat van haar neven en nichten. Allerlei gebeurtenissen die zich in de reële werkelijkheid afspelen en die zij aan den lijve heeft ervaren, zien we in het werk terugkeren. Ook de maatschappelijke omstandigheden waarin de hoofdpersonen uit haar werk verkeren, zijn dezelfde als die waarin de schrijfster zelf verkeerde. Ook zij was de dupe van in die tijd gebruikelijke opvattingen, met name die over ongetrouwde vrouwen.
| |
Visie op de wereld
Er is in het werk veel aandacht voor actuele kwesties als antimilitarisme en de vredesgedachte en voor de gevolgen van crisis en oorlog op het persoonlijk leven. Zernike was antigodsdienstig en geloofde in het nut van de twijfel. In een praatje voor de radio (1957) zei zij: ‘Door die twijfel, ingekapseld in het geloof als de parel in een oesterschelp zou de mensheid heel, heel langzaam kunnen vorderen in begrip en beschaving.’
| |
Traditie
Zernike debuteerde in de geest van de nabloei van de Beweging van Tachtig en is in haar ontwikkeling daarmee verbonden gebleven. Zij is beïnvloed door de zogenaamd realistische school van Herman Robbers (De Bruidstijd van Annie de Boogh), die zich kenmerkt door psychologisch verantwoorde beschrijvingen van het Hollandse burgermansleven; met Robbers onderhield zij van 1916 tot aan zijn dood in 1937 een geregelde briefwisseling en had zij ook persoonlijk contact. Qua thematiek en karakters is er sprake van verwantschap met Ibsen, met name met werken als Hedda Gabler en Het poppenhuis. In haar poëzie is Zernike (naar haar eigen zeggen) beïnvloed door Boutens, Leopold en Keuls. Verwante vrouwelijke auteurs in Nederland zijn Jo de Wit, Marianne Philips, Fré Domisse en Clare Lennart.
| |
| |
| |
Publieke belangstelling
Elisabeth Zernike is een typisch voorbeeld van een schrijfster die in de publieke opinie van ‘eersterangs’, ‘tweederangs’ is geworden. Een heel groot lezerspubliek heeft zij nooit gehad, wel een heel eigen publiek. Het buurmeisje (1934) en Het harde paradijs zijn haar best verkochte werken.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Elisabeth Zernike, Het schamele deel. Leiden 1919, Sijthoff, R. |
Elisabeth Zernike, Een vrouw als zij. Leiden 1920, Sijthoff, R. (tweede druk Amsterdam 1935, Querido, Salamander nr. 19) |
Elisabeth Zernike, Kinderspel. Leiden 1921, Sijthoff, N. |
Elisabeth Zernike, Het goede huis. Rotter dam 1923, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Elisabeth Zernike, Zondebok. Blaricum 1924, De Waelburgh, N. |
Elisabeth Zernike, De overgave. Amsterdam 1925, Elsevier, R. |
Elisabeth Zernike, Een sprookje. Blaricum 1927, De Waelburgh, N. |
Elisabeth Zernike, Het eerste licht. Edam 1928, De Klyne Librye, R. |
Elisabeth Zernike, Herman Robbers als romanschrijver. Amsterdam 1928, Elsevier, E. |
Elisabeth Zernike, De loop der dingen. Rotterdam 1929, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Elisabeth Zernike, De gereede glimlach. Santpoort 1930, Mees, VB. |
Elisabeth Zernike, David Drenth. Rotterdam 1931, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Elisabeth Zernike, Het buurmeisje. Amsterdam 1934, Wereldbibliotheek, R. |
Elisabeth Zernike, Vriendschappen. Rotterdam 1935, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Elisabeth Zernike, Wat onderscheidt ons van de dieren. In: Schrijvers getuigen tegen oorlog en militarisme. Rotterdam 1935, Brusse, E. |
Elisabeth Zernike, Het leven zonder einde. Amsterdam 1936, Querido, R. |
Elisabeth Zernike, De oudste zoon. Amsterdam 1937, Querido, R. |
Elisabeth Zernike en Antoon Coolen, Voorwoord. In: Een bundel novellen 1938. z.pl. 1938, Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, pp. 7-9, E. |
Elisabeth Zernike, Morgen weer licht. Amsterdam 1938, Querido, R. |
Elisabeth Zernike, [Het gele huis]. In: Het gele huis te huur en verhuurd aan tien schrijvers: F. Bordewijk, Elisabeth Zernike, H.J. Smeding [e.a.]. Verzameld en ingeleid door H.J. Smeding. Amsterdam [1940], Andries Blitz, pp. 29-40, V. |
Elisabeth Zernike, Bruidstijd. Antwerpen 1940, De Nederlandse Boekhandel, R. (tweede druk Amsterdam 1952, Querido, Salamander nr. 105) |
Elisabeth Zernike, De schaatsentocht. Amsterdam 1942, Querido, R. |
Elisabeth Zernike, De gast. Amsterdam 1947, Querido, R. |
Elisabeth Zernike, De erfenis. Amsterdam/Antwerpen 1950, Wereldbibliotheek, N. |
Elisabeth Zernike, Dralend afscheid. Amsterdam 1950, Querido, GB. |
Elisabeth Zernike, Bevrijding uit de jeugd. Amsterdam 1951, Querido, Salamander nr. 91, VB. |
Elisabeth Zernike, De roep. Amsterdam/Antwerpen 1953, Wereldbibliotheek, R. |
Elisabeth Zernike, Het uur der stilte. Amsterdam 1953, Querido, GB. |
Elisabeth Zernike, Elk verhaal - zolang ik er aan werk - is mijn eersteling. In: Schrijversdebuten. 's-Gravenhage 1960, Stols/Barth, pp. 189-191, E. |
| |
| |
Elisabeth Zernike, Kleine drieklank. Amsterdam 1956, Querido, GB. |
Elisabeth Zernike, Het harde paradijs. Amsterdam 1959, Querido, R. (tweede druk 1962 Salamander nr. 89) |
Elisabeth Zernike, Haar vreemdeling. Amsterdam 1961, Querido, R. |
Elisabeth Zernike, Kieren van de nacht. Amsterdam. 1963, Querido, R. |
Elisabeth Zernike, Henricus Wijbrandus Jacobus Maria Keuls. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1970-1971. Leiden 1972, pp. 88-97, E. |
Elisabeth Zernike, Elisabeth Zernike. Amsterdam 1973, Christiaan Heeneman, GB. (bibliofiele uitgave in een oplage van 50 exemplaren) |
Elisabeth Zernike, Heim'lijk droomen met een glimlach. Amsterdam 1977, Christiaan Heeneman, GB. (bibliofiele uitgave in een oplage van 50 exemplaren) |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Herman Robbers, De Nederlandse Litteratuur na 1880. Amsterdam 1922, pp. 122, 129. |
[Anoniem], In: Boekenschouw, jrg. 14, 15-1-1921, pp. 285-286. (over Een vrouw als zij) |
Dirk Coster, Het schamele deel. In: De Stem, 1-6-1921. |
[Anoniem]. In: Haagsche Post, 27-8-1921. (over Een vrouw als zij) |
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe. In: De Nieuwe Gids, 9-12-1922. (over Een vrouw als zij) |
Frans Coenen, Het schamele deel. In: Groot Nederland, jrg. 21, nr. 5, mei 1923, p. 628. |
Albert Helman, Problemen en therapie. In: De Groene Amsterdammer, 21-11-1931. (over David Drenth) |
[Anoniem], Letterkundige kroniek CIII. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 24-10-1934. (over David Drent) |
[Anoniem], Het rustige leven van Elisabeth Zernike. In: Algemeen Handelsblad, 15-12-1934. (interview) |
Johan Koning, Letterkundige Kroniek. In: Haagsche Courant, 25-9-1935. (over Vriendschappen) |
Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel, Een literair-sociologische studie over de Nederlandse romanschrijfkunst na 1880. Leiden 1935, pp. 134, 153-154. |
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 3-7-1936. (over Het leven zonder einde) |
Maurits Uyldert, Letterkundige kroniek. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 26-2-1938. (over De oudste zoon) |
Annie Salomons, Een volkomen individualistische moraal. In: De Maasbode, 1938. (over Morgen weer licht) |
Marie Schmitz, Elisabeth Zernike. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 2-6-1951. (naar aanleiding van haar 60e verjaardag) |
Ben van Eysselsteijn, De Roep, een verhaal tussen twee vrouwen. Alledaagse mensen en alledaagse dingen onalledaags gezien. In: Haagse Courant, 2-9-1953. |
W. Hijmans, Roman in pasteltint. In: Het Vrije Volk, 28-2-1959. (over Het harde paradijs) |
Kees Fens, Elisabeth Zernike. In: De Linie, 2-5-1959. (over Het harde paradijs) |
Salvador Hertog. In: Vrij Nederland, 4-7-1959. (over Het harde paradijs) |
J. Greshoff, Een diepdoorleefde roman in eigen toon geschreven. In: Het Vaderland, 10-6-1961. (interview) |
Marie Schmitz, Vreemde huwelijkspartners. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 25-11-1961. (over Haar vreemdeling) |
Mien Holthuizen, Elisabeth Zernike: ‘Schrijven wordt steeds moeilijker’. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 23-12-1961. (interview) |
Martinus Nijhoff, Verzameld werk, Deel II. Den Haag-Amsterdam 1961, pp. 36-37, 126 en 637. (over Het schamele deel, Kinderspel en De gereede glimlach) |
J. Greshoff, Zuivere roman over nutteloos offer. In: Het Vaderland, 7-3-1962. (over Haar vreemdeling) |
Anne Wadman, De dingen die terugkeren. In: Leeuwarder Courant, 9-2-1963. (over Haar vreemdeling) |
C.J. Kelk, Elisabeth Zernike - Kieren in de nacht. Een roman die in de Jordaan speelt. In: De Groene Amsterdammer, 7-7-1963. |
W. Wagener, Voortreffelijke roman van Elisabeth Zernike. In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 1963. (over Kieren van de nacht) |
Ab Visser, De oudere schrijfster met het moderne levensgevoel. In: De Telegraaf 9-10-1963. (interview) |
Willem Brandt, Conflict in de Jordaan. In: Het Nieuwe Boek, jrg. 1, nr. 11, november 1963, pp. 535-537. (over Kieren in de nacht) |
S. Vestdijk, Hamlet in jongenskiel. In: S. Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal. Deel 1. Proza. 3e druk. 's-Gravenhage 1966, pp. 115-119. (over De oudste zoon) |
Hannemieke Stamperius, Vrouwen en literatuur. Een inleiding. Amsterdam 1980, pp. 118-120. (over Een vrouw als zij) |
41 Kritisch lit lex.
mei 1991
|
|