| |
| |
| |
Karel van de Woestijne
door Anne Marie Musschoot
1. Biografie
Carolus Petrus Eduardus Marie van de Woestyne werd geboren te Gent op 10 maart 1878, als oudste zoon van koperslager Alexander Joannes van de Woestyne (*1847) en Antigona Johanna Francisca Sielbo (*1852). Na Karel worden in het gezin nog drie zonen geboren: Eduard (*1879), de latere schilder Gustave (*1881) en Maurice (*1885). De schrijfwijze Van de Woestijne berust op een keuze die door de dichter werd gemaakt voor zijn schrijversnaam vanaf 1896.
De familie Van de Woestyne verblijft vanaf 1883 op verschillende adressen in de Gentse Slijpstraat (nu Sleepstraat), waar ook de koperslagerij gevestigd is. In 1890 overlijdt vader en in 1903 moeder Van de Woestyne, die de leiding van de zaak op zich had genomen. Na haar dood wordt het bedrijf beheerd door de vier zonen. In 1906 wordt Eduard alleen zaakvoerder.
Vóór Karel leerling werd aan het Gentse atheneum (1889-1897) kreeg hij huisonderricht van de liberale pedagoog en dichter Pol Anri (1865-1953) en volgde hij lessen op een Franstalige particuliere school, het Institut Central. Via Anri verschijnen zijn eerste gedichten in het jeugdtijdschrift Land en volk in 1892 en 1893; Karel is dan 14 à 15 jaar oud. Op het atheneum volgt hij aanvankelijk de ‘moderne’ handelsafdeling, maar hij stapt over naar de ‘klassieke’ Grieks-Latijnse. Hij wordt hiervoor bijgewerkt door zijn Vlaamsgezinde geschiedenisleraar J. Haller von Ziegesar. Tijdens het schooljaar 1896-1897 moet Van de Woestijne de tweede Grieks-Latijnse overdoen. Daarna probeert hij het eindexamen af te leggen voor de Centrale examencommissie, waarvoor hij twee keer zakt (1897 en 1898). Hij is actief in
| |
| |
de Vlaamsgezinde leerlingenkring ‘De Heremans' Zonen’. Tijdens het academiejaar 1897-1898 volgt hij als vrij student (toehoorder) de colleges in de Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit Gent. Reeds in 1895 wordt hij door Victor de Meyere geïntroduceerd in de vriendenkring van Van Nu en Straks, waarin hij debuteert in 1896. In de jaren daarvoor had hij al proza en poëzie bijgedragen aan zeer diverse tijdschriften, zoals De stormloop (1893), Eigen haard (1893), Vlaamsch en vrij (1893-1894), De jonge Vlaming (1894-1895), De toekomst (1894-1895), Nederlandsch museum (1895) en de Letterkundige bundel uitgegeven door den leerlingenkring ‘Help u Zelf’ (1894), een bundel die werd geredigeerd aan het Brusselse atheneum door zijn jeugdvriend Fernand Toussaint. Meestal gebruikte hij het pseudoniem Erik Monk (ook E.M.), maar hij ondertekende ook met C. der Woestenije, Carlo, E. Rica, ‘Beaat uut den Hove’, Laura ten Hoey uit Amsterdam, Steven Steurs uit Ledeberg en andere.
In april 1900 vestigt Karel van de Woestijne zich samen met schilder-drukker Jules de Praetere in Sint-Martens-Latem. Een maand later komt Gustave bij hen inwonen. Rondom de drie mannen ontstaat de kunstenaarskring ‘Open Wegen’, waarin Karel een centrale rol speelt. Na zijn huwelijk met Mariette van Hende, op 13 februari 1904, vestigt de dichter zich te Sint-Amandsberg bij Gent, waar zoon Paul wordt geboren op 4 januari 1905. In 1906 wordt hij via de bemiddeling van Emmanuel de Bom Brussels correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, wat hij blijft tot het einde van zijn leven. Tussen 1906 en 1920 is het gezin gevestigd op diverse plaatsen in het Brusselse; tussen 1911 en 1920 bekleedt Van de Woestijne verschillende functies bij het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen.
Op 16 juli 1919 wordt Van de Woestijne verkozen tot lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, op 11 november wordt zijn dochter Maria Julia (‘Lily’) geboren en op 11 december van hetzelfde jaar wordt hij aangesteld tot Nederlands kabinetssecretaris van minister Jules Destrée, die hem per 31 augustus 1920 benoemt tot docent Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Gent. Het gezin is van 1920 tot 1925 gehuisvest op verschillende adressen in Oostende; van
| |
| |
1925 tot de dood van de dichter op 24 augustus 1929, woont het gezin in Zwijnaarde bij Gent, in villa La Frondaie.
Karel van de Woestijne werd bekroond met de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Nederlandse letterkunde, tijdvak 1910-1914; met de August Beernaert-prijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, tijdvak 1912-1913 (voor Interludiën); met de Jaarlijkse Grote Staatsprijs voor Nederlandse Letterkunde 1924-1925 (voor Zon in den rug) en met de Grote Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde (de oeuvreprijs), postuum toegekend in 1930.
Ook in het buitenland is de waardering voor Van de Woestijnes werk vrij vroeg tot uitdrukking gekomen in vertalingen: eerst in het Frans (1913), het Engels (1915) en het Duits (1916), daarna ook in zo goed als alle Europese talen. De meeste vertalingen verschenen in het Duitse taalgebied.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Karel van de Woestijne heeft zijn betekenis voor de geschiedenis van de literatuur in Vlaanderen vooral te danken aan zijn poëzie. Behalve lyriek heeft hij echter ook belangrijk creatief en kunstkritisch proza nagelaten, naast een omvangrijk journalistiek oeuvre. Het geheel van het werk is representatief voor het fin de siècle van de negentiende eeuw en wortelt in het Franse symbolisme, waarvan het onder meer de decadente motieven heeft overgenomen als uitdrukking van een persoonlijk doorleefde problematiek. Zijn lyrische en epische poëzie, evenals het atmosferisch-impressionistische verhalend proza, kunnen dan ook gelezen worden als laatromantische belijdenisliteratuur waarin een in zichzelf gekeerde, geïsoleerde ikfiguur centraal staat, die zijn ‘gebroken’ levensgevoel, zijn gefascineerd zijn door dood en ondergang en zijn worsteling met de tweestrijd tussen zintuiglijke bepaaldheid en behoefte aan vergeestelijking nadrukkelijk en pathetisch verwoordt. Naast en tegenover die hyperindividualistische dichter staat evenwel de criticus, die in Van de Woestijne al heel vroeg was ontwikkeld: zijn eerste boekpublicatie, De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge (1903) was een verslag over een tentoonstelling die hij had gezien. Van de Woestijne heeft van jongs af aan plannen gehad om een eigen kritisch literair tijdschrift op te richten, hij heeft van 1899 tot 1902 drie jaar lang in een eigen blad, Het Tooneel, commentaar gegeven bij het toneelleven in zijn geboortestad Gent, en hij is vanaf 1906 tot zijn dood officieel journalist geweest voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Als Brussels correspondent voor de NRC was hij een bevoorrecht en geïnteresseerd getuige van de sociale en politieke werkelijkheid en werd hij nauw betrokken bij het artistieke leven van zijn bewogen tijd. In zijn journalistieke en kritische werk komt een openheid
naar voren en een gerichtheid op de buitenwereld die een tegenwicht vormen voor de zwaarmoedigheid en het solipsisme die het lyrische wereldbeeld kenmerken. Een ‘bredere’ visie op zowel de scheppende kunstenaar als ‘de mens’ Van de Woestijne leidt dus tot een verrassende correctie op het beeld van de weemoedige, sombere of bittere, in zichzelf gekeerde dichter.
| |
| |
Uit de omvangrijke correspondentie die hij heeft nagelaten blijkt zelfs dat hij een lichte en elegante, badinerende humor cultiveerde. De ‘volledige’ Van de Woestijne, met zijn sombere wereldvisie en zijn zware, barokke beeldspraak zowel als met zijn drang tot luchtig onderhoudend, ongedwongen fabuleren en vertellen, is aanwezig in De leemen torens (1928), een brievenroman die tijdens de oorlogsjaren werd geschreven in samenwerking met zijn vriend Herman Teirlinck. De roman droeg oorspronkelijk de ondertitel ‘Kronijk van twee steden’ (bedoeld zijn Brussel en Gent) maar had ook een kroniek van zijn tijd kunnen heten.
Karel van de Woestijne was een vroegrijp dichter en prozaschrijver. Nog vóór hij als achttienjarige onder eigen schrijversnaam publiceerde in de tweede reeks van Van Nu en Straks (1896), had hij al onder verschillende pseudoniemen proza en poëzie bijgedragen aan een hele serie tijdschriften.
| |
Traditie / Verwantschap
Dit vroege werk vertoont behalve een intense creatieve drang ook veel invloeden. Het obsessieve doodsmotief herinnert aan Rosalie Loveling, de vormgeving van de gedichten aan het knutselende experiment van de Franse en Vlaamse Parnassiens (vooral Pol de Mont) en het proza is zowel realistisch als dweperig romantisch in de traditie van Conscience. De eerste belangrijke, beslissende invloed was die van Hélène Swarth en van Willem Kloos, wiens Verzen (1893) hij kort na hun verschijnen in zijn bezit kreeg. Hij volgde niet alleen de ontwikkelingen van De nieuwe gids op de voet, maar ook die in Frankrijk en Duitsland. Een belangrijke inspiratie was vanaf het begin nog de klassieke literatuur, waaruit hij als atheneumstudent al voor zijn plezier onder meer Aeschylus vertaalde. Later diende de prozabewerking van Homeros' Ilias (gepubliceerd in 1910) als ‘probatio pennae’.
De Laethemsche brieven over de lente aan Adolf Herckenrath (1901), oorspronkelijk inderdaad gestuurd aan de in de titel genoemde vriend, berichten over de gevoelsverwarring van de jonge schrijver, die zich in Latem heeft gevestigd en daar, in een Vergiliaanse beleving van het landschap aan de Leie, vooral zoekt te ontkomen aan de ‘dorre liefde’ die hij heeft opgevat voor een Gentse ‘burgernuf’, zijn latere echtgenote Mariette van Hende.
| |
| |
Het introspectieve stemmingsproza onthult de emotionele conflicten van de jonge kunstenaar, die zijn louterende natuurervaringen vastlegt in een beeldende, atmosferisch-impressionistische stijl. De idyllische, rustgevende natuur, die hem uiteindelijk zijn ‘dorre liefde’ zal doen aanvaarden, vormt ook de lyrische ruimte van de debuutbundel, Het vader-huis (1903). Het vader-huis werd door Van de Woestijne zelf getypeerd als ‘het boek van mijn poëtische ontroeringen, toen ik nog onder het ouderlijk dak woonde’. Hiermee wordt de bundel nadrukkelijk als autobiografisch omschreven, wat nog wordt bevestigd in de latere uitspraak in zijn interview met A. de Ridder (1908, gepubliceerd in 1909) dat een gedicht moet worden gezien ‘als fragment van een symbolistische autobiografie’.
In de inleiding bij de uitgave van Interludiën, de eerste bundel epische poëzie, stipte de dichter aan dat zijn lyrisch werk reeksen omvat ‘die onderling verbonden zijn door éen leidende lijn van leven, gevoelen en denken’, waar deze Interludiën ‘geheel buiten staan’. De epische gedichten wenst hij te beschouwen als een spel, ‘een zich vermeien der verbeelding’, hem overkomen tussen het schrijven van de autobiografische lyriek door.
| |
Stijl / Ontwikkeling
In het geheel van het werk kunnen twee perioden worden onderscheiden die gekenmerkt zijn door twee vormen van symbolisme: het atmosferisch-impressionistische en het abstract-transcendentale. Daartussenin liggen een aantal overgangsjaren, zodat ook wel eens van drie perioden wordt gesproken. De ‘sensualistische’ tijd valt samen met de Gents-Latemse periode (1878-1906); de ‘spiritualistische’ of ascetisch-mystieke tijd met de Oostendse en tweede Gentse periode (1920-1929). Tussen 1906 tot 1920 valt de overgangsperiode ‘van sensualisme naar spiritualisme’ (de terminologie is van V.J. Brunclair), toen Van de Woestijne in het Brusselse verbleef. Het vroege werk, proza zowel als poëzie, wordt gekenmerkt door een sterk zintuiglijke bepaaldheid, het late werk door een hang naar abstrahering en mystiek die overigens al in het vroege werk zichtbaar was. Zo bevat Het vader-huis reeds een nadrukkelijk religieus geïnspireerde reeks ‘Zeven gebeden’.
In de vroege lyriek, met de drie bundels Het vader-huis (1903),
| |
| |
De boom-gaard der vogelen en der vruchten (1905) en De gulden schaduw (1910) overheerst een atmosferisch-impressionistische stijl; de late lyriek, met de bundels De modderen man (1920), God aan zee (1926) en Het berg-meer (1928), vertoont een ontwikkeling naar een meer sobere, abstracte stijl. De overgang wordt gemarkeerd in De modderen man, die gedichten bevat die nog uit 1913 dateren. De laatste drie bundels werden door Van de Woestijne zelf geconcipieerd als een drieluik en ze werden ook postuum als zodanig uitgegeven, met de door de dichter vastgelegde titel Wiekslag om de kim (1942), nog voorafgegaan door het lange gedicht Het menschelijk brood, dat eerder apart verscheen (1926). Aan de inhoudelijke ontwikkeling beantwoordt dus een opvallende formele evolutie. Het ‘vroege’ vers van Van de Woestijne heeft een zwaar, ‘moe’ en slepend ritme en etaleert een rijke tot barok-overdadige taal en klankrijkdom; de latere verzen zijn soberder, geserreerder en vaak ook korter. Sommige gedichten vertonen een naakte, kale zegging die verwant is met de eigentijdse zakelijke, tegen de spreektaal leunende poëzie van Richard Minne en Willem Elsschot.
| |
Traditie / Verwantschap
De atmosferisch-impressionistische gedichten van Het vader-huis zijn sterk verwant met het Franse symbolisme van Baudelaire en Verlaine, maar ook met de nostalgische poëzie van minder prominente Franse dichters als Charles Guérin en Albert Samain en van de Fransschrijvende stadsgenoten Maurice Maeterlinck, Charles van Lerberghe en Gregoire le Roy. Het lyrische wereldbeeld wordt gekenmerkt door een exclusieve belangstelling voor de eigen psychische werkelijkheid, die echter met ‘de ander’ en de wereld wordt verbonden door allerlei vage, intuïtief aangevoelde verbanden. Zoals in het programmatische ‘Correspondances’ van Baudelaire (uit Les fleurs du mal) is de natuur een woud van symbolen waarin de mens zich opgenomen voelt. J.J. Aerts heeft aangetoond dat Van de Woestijne tal van impressionistisch vervagende technieken gebruikt om een hogere werkelijkheid te suggereren, die door de ikfiguur passief wordt gerecipieerd en ondergaan en die hem besloten houdt in zijn eenzelvigheid. Zelfs de liefde en de geliefde - een ‘goedheid in mijn vreemd bestaan’ - worden als dreigend ervaren: de liefde voor de vrouw is ‘arme waan’ en ‘moede dierlijkheid’ en wekt levensangst op.
| |
| |
| |
Thematiek / Ontwikkeling
In De boom-gaard der vogelen en der vruchten, door de dichter omschreven als ‘het boek zijner verloving, van zijn verblijf te St.-Martens Latem en van zijn eerste huwelijkstijd’, mag dan wel de stem van vertrouwen, overgave en geluk doorklinken, ook hier blijven twijfel en eenzelvigheid aanwezig. Grondvorm van de meeste gedichten is dan ook een dialoog, opgebouwd rond een ik-gij-tegenstelling. Zelfs het ‘Epithalaam’ (huwelijksgedicht) is een belijdenis van twijfel, levensangst en twee-zaamheid. De ‘huwelijksbundel’ bereikt in het lange gedicht ‘De jongste sater’ een extreme vorm van zelfvergodend individualisme. Het is een zelfanalyse die door de jonge expressionist Marnix Gijsen, die in 1920 een kritisch essay aan Van de Woestijne wijdde, een ‘ode aan de neurasthenie’ werd genoemd.
De gespletenheid en de onmacht om zich over te geven aan een harmonieus samenleven zijn ongetwijfeld bepaald door de sfeer van het fin de siècle. Hier wordt ook de invloed van Henri de Régnier duidelijk. Bij Van de Woestijne wordt de gevoelsdubbelzinnigheid echter in sterke mate meebepaald door een christelijk dualisme: de aardse, zintuiglijke liefde wordt ervaren als bekoring, verleiding en kwelling; ze levert een tweestrijd op met de behoefte aan de ascese en de liefde tot God. Het dualisme en de ontwakende mystiek zijn ook zeer prominent in De gulden schaduw, een bundel die met een architectonische vormvastheid is gestructureerd en waarin de verstandelijk naakte, ontledende mededeling de suggestieve sfeerschepping verdringt. De mystieke beschouwing wordt er vooral geïnspireerd door evocaties van de zee, voor Van de Woestijne de plaats bij uitstek waar de oneindigheid zich openbaart.
In De modderen man zijn de zeldzame momenten van rust, verdieping en levensaanvaarding volkomen afwezig. De bundel is een wrange, bittere belijdenis van de crisis die in de ‘modderen’ (zondige) man wordt uitgevochten en brengt de ultieme miskenning en verwerping van de met de erfzonde beladen lichamelijke liefde, van ‘de vrouw’, het ‘vervaerelijk festijn van onverzaedlijk dorsten’. Een van deze gedichten vol wrok en haat, ‘Wanneer ik sterven zal’, werd door Van de Woestijnes biograaf K. Minderaa ‘het meest tragische huwelijksvers onzer poëzie’ genoemd. Naast de bekende thema's en motieven, die hier nog
| |
| |
worden geïntensiveerd door de extreme conflictsituatie, komt vooral het ‘geestelijke schouwen’, de verijling of het opstijgen naar hogere sferen op de voorgrond, zoals in de vijf gedichten op de dood van Jean Moréas en het bekende ‘Ik ben met u alleen, o Venus, felle star’. De ‘geestelijke vernieuwing’ wordt volledig voltrokken in God aan zee en in Het berg-meer, waarin de symboliek via enkele terugkerende sleutelwoorden kan worden begrepen: de nederigheid van de bedelaar (het op weg zijn naar God), het blind zijn of worden (bevrijd zijn/ worden van het aardse), de bergbestijging (het klimmen naar het Absolute, de IJlte of God) enzovoort. In God aan zee wordt de thematiek van het transcendente symbolisme opnieuw verrijkt en toch weer concreet gemaakt door de zee als oerkracht en als symbool van oneindigheid.
| |
Traditie / Verwantschap
In het verhalende proza tekent zich zowel inhoudelijk als formeel dezelfde ontwikkeling af als in de autobiografische lyriek. De eerste bundel verhalen, Janus met het dubbele voor-hoofd (1908), wordt in zijn titel zelf al gekarakteriseerd als dualistisch. Van de Woestijne omschreef dit ‘ontspanningswerk’ als ‘verbeelding’ van ‘lachende bitterheid’. Ook hier zijn - door Van de Woestijne zelf genoemde - Franse voorbeelden aan te wijzen: Les diaboliques (1874) van Jules Barbey d'Aurevilly, de Contes cruels (1883) van Villiers de l'Isle Adam en de Moralités légendaires (1887) van Jules Laforgue. Afwijkingen (1910) en De beginselen der chemie (1925) zijn verzamelingen korte teksten die kunnen worden gelezen in de traditie van de prozagedichten (Divagations, 1897) van Stéphane Mallarmé. De beginselen bevatten onder meer bijgekleurde jeugdherinneringen (‘Paidia’) die relevant zijn voor een beter begrip van de bijzondere gevoeligheden van de schrijver en die ook in poëticaal opzicht belangrijk blijken: ze beschouwen het scheppingsproces als een chemisch proces, waarmee ze aansluiten bij laat-positivistische esthetische opvattingen die bijvoorbeeld ook bij Paul Valéry terug te vinden zijn.
| |
Thematiek
De verhalen verwerken de uit de lyrische en epische poëzie bekende thema's, maar ze hebben zeer diverse inspiratiebronnen. Van oorsprong Shakespeariaans is ‘Romeo of de minnaar der liefde’. Bij Van de Woestijne is Romeo echter een autistische,
| |
| |
narcistische persoonlijkheid die verstrikt blijft in het eigen ik: hij koestert een cerebrale, ‘hoóge’ liefde en blijkt verliefd te zijn niet zozeer op de vrouw als wel op het gevoel van verliefd te zijn. Ook in het verhaal van Blauwbaard, dat teruggaat op het bekende sprookje, wordt gezocht naar een niet-aardse, gesublimeerde liefde, in de ondertitel ‘het zuivere inzicht’ genoemd. Deze diabolische Blauwbaard doodt zeven vrouwen die de namen van de zeven hoofdzonden dragen. Een van deze karikaturaal getekende dames, Superbia, wordt ironisch genoeg zelfs doodgekitteld om het ‘zuivere inzicht’ te wreken. In de overige verhalen is de vrouw niet prominent aanwezig (‘Christophorus’, een verbeelding van de eigen geestelijke ontwikkeling) of wordt ze als ‘femme fatale’ opgevoerd (‘De vrouw van Kandaules’). In ‘De zwijnen van Kirke’ wou Van de Woestijne doen uitschijnen dat de vrouw de macht heeft zuiver te beminnen; de man is tot het koesteren van deze ‘pure zieleliefde’ niet in staat omdat hij vol begeerte schiet en ‘hunkert naar vleeschelijke communie’ (interview De Ridder).
Het meest kenschetsende Van de Woestijniaanse proza is gebundeld in De bestendige aanwezigheid (1918). Het boek is geconcipieerd als een tweeluik, waarin de ‘Drie heiligen’ staan tegenover ‘De vijf zinnen’. Een absoluut stilistisch hoogtepunt vormt ‘De boer die sterft’ uit het tweede luik, waarin het verhaal wordt verteld van het sterven van boer Nand: het afscheid van het leven wordt er allegorisch uitgebeeld als een opeenvolgend afscheid van vijf verschillende vrouwen die de vijf zintuigen verpersoonlijken, zodat het sterven een verstervingsproces is, gezien als een intreden in de wereld van de zuivere geest. Verbluffend zijn de taalrijkdom en de sensitieve verfijning waarmee de rijkgeschakeerde zintuiglijke indrukken worden verwoord. De concrete anekdotiek van het verhaal blijft sterk gebonden aan de natuur, maar wordt tegelijk verdiept tegen een kosmische achtergrond die het een sublimerende algemeengeldigheid en pregnantie verleent. De rijke zintuiglijkheid van ‘De boer die sterft’ sluit aan bij de vroege, atmosferisch-impressionistische lyriek. In dezelfde bundel geven de heiligenverhalen tegelijk het streven aan naar het hogere, dat vooruitwijst naar de ontwikkeling in de laatste dichtbundels. Daar staat de mens in
| |
| |
de natuur als een ordenend en abstraherend, de geestelijke sereniteit nastrevend heerser. Hier kan worden gewezen op een doorwerkende invloed van de bewondering voor de Vlaamse Primitieven, die Van de Woestijne deelde met de eerste groep Latemse kunstenaars, onder wie zijn broer Gustave van de Woestyne. De heiligenverhalen zijn, net als de epische gedichten, in eerste instantie zelfportretten, uitbeelding van eigen individualiteit en streven. Opmerkelijk, met het oog op de latere ontwikkeling, is ‘De heilige van het getal’, in zijn abstractheid een absolute tegenpool van ‘De boer die sterft’. Het verhaal is geen herschepping zoals de andere en speelt zich af op een bovenzintuiglijk, metafysisch vlak: de ruimte is die van de IJlte en het Al, die ook worden opgeroepen in Het berg-meer.
| |
Thematiek / Traditie
De epische poëzie, gebundeld in Interludiën (1912), De tweede bundel der Interludiën (1914) en Zon in den rug (1924), sluit door haar verhalend karakter aan bij het proza maar vormt evenzeer een geheel met de directe belijdenislyriek. Elk van de interludische gedichten kan worden gezien als ‘een geestelijk autobiografische, tegelijk symbolische biecht, belijdenis of zelfprojectie’ van de dichter (M. Rutten). Reeds in Het vader-huis en in De boom-gaard der vogelen en der vruchten zijn langere verhalende gedichten opgenomen als ‘tussen-spel’; in De gulden schaduw vormen de epische ‘Poëmata’ al een aparte afdeling. Van de Woestijnes belangstelling voor het genre, waarin overwegend wordt teruggegrepen op thematiek uit de klassieke oudheid, sluit aan bij een eigentijdse voorkeur en moet wellicht in verband worden gebracht met zijn vertrouwdheid met de poëzie van de Tachtigers (vooral Willem Kloos en Albert Verwey), die op hun beurt het lange verhalende gedicht of het epische fragment cultiveerden in navolging van de Engelse romantici. De traditie kan echter in het algemeen kenmerkend worden genoemd voor de late romantiek en het symbolisme; bij Van de Woestijne gaat het om een volwaardig lyrisch genre, dat een geheel eigen plaats inneemt in zijn oeuvre.
De drie bundels bevatten samen tien lange herscheppingen van bekende mythische verhalen, die telkens de kenmerken van Van de Woestijnes wereldbeeld mee hebben gekregen. Het zijn
| |
| |
zelfverbeeldingen in de contouren van figuren uit de Griekse mythologie en cultuurwereld. Alleen ‘De vliegende man’ uit de eerste bundel is geïnspireerd door een eigentijds onderwerp (de vliegenier), maar ook hier ontbreekt, in de vorm van een ‘Trênos’ of treurzang om de jonge gevallene, de verwijzing naar de Griekse cultuur niet. Opvallend is de voorkeur voor Heracles, die in vier van de tien gedichten wordt opgevoerd. Deze nationale held van de Peloponnesos, zoon van Zeus en Alcmene, die twaalf opgelegde ‘werken’ diende te verrichten, symboliseert voor Van de Woestijne de lijdende, wilskrachtige mens die uitgroeit tot een man van goddelijke status. Een van de meest gave van de interludische gedichten is ‘De terug-tocht’ uit de eerste bundel, met Orpheus' klaagzang om de verloren, omvattende, absolute liefde. Van de Woestijnes interpretatie van de mythe vertoont tal van persoonlijke inlassingen en motieven die het gedicht verbinden met zijn autobiografische lyriek (zoals de destructieve visie op de ‘dierlijke’ liefde) maar biedt ook voor de moderne lezer nog een aangrijpende, indringende versie van de inspirerende Orpheus-mythe.
Het geheel van Van de Woestijnes creatieve werk vertoont dus een sterk homogene samenhang, niet alleen door het terugkerende motievencomplex maar ook door het zeer herkenbare, individualistische wereldbeeld en door de karakteristieke stijl. Deze interne coherentie wordt, met de hiervoor kenmerkende tegenstellingen en tegenstrijdigheden, nog in de hand gewerkt doordat Van de Woestijne bij het bundelen een zeer bewuste, constructieve wil aan de dag legde. Zowel de gedichten als de prozaverhalen zijn gecomponeerd in reeksen, in gehelen die naast en tegenover elkaar worden gezet en elkaar aanvullen. Slechts twee titels vallen buiten dit compacte geheel van de belijdenislyriek: Substrata (1924) en de gelegenheidsbundel Het zatte hart (1926).
| |
Techniek / Kunstopvatting
Substrata is belangwekkend in poëticaal opzicht. De bundel bevat enkele sterk geconcentreerde, overigens ook in reeksen gepresenteerde, korte verzen die eigenlijk essenties of kernen (letterlijk: substraten) van poëzie bevatten. In een brief aan F. van Hecke schreef Van de Woestijne dat Gezelle ze kleenge- | |
| |
dichtjes genoemd zou hebben. Ze illustreren het vermogen van de dichter om sterk epigrammatische, opzichzelfstaande en volmaakt afgeronde verzen te schrijven. Als zodanig illustreren ze ook de theorie die hij in de jaren twintig rond de ‘poésie pure’ ontwikkelde. In ‘Approximations’, een korte bijdrage aan een huldealbum voor Paul Valéry (1927), pleitte hij ervoor het begrip ‘poésie pure’ te vervangen door ‘vers pur’. Het is een concept dat zeer verwant is met de ‘premissezin’ waaruit Paul van Ostaijen het hele gedicht laat ontstaan in sommige van zijn nagelaten gedichten en waarvan hij het gebruik heeft toegelicht in zijn laatste belangrijke poëticale opstel, ‘Gebruiksaanwijzing der lyriek’ (1926).
| |
Visie op de wereld
Kan het creatieve oeuvre als geheel worden gekarakteriseerd als (hyper)individualistisch, dan is het voor een goed begrip van dit individualisme toch raadzaam het creatieve werk te zien als een onderdeel van het geheel van Van de Woestijnes literaire, kritische en journalistieke activiteiten, die ook een volstrekt ander, meer op de wereld dan op zichzelf gericht aspect van zijn persoonlijkheid onthullen. Van de Woestijne zelf heeft in een opstel over Emile Verhaeren (1906, gebundeld in Kunst en geest in Vlaanderen, 1911), de geest van zijn tijd en zijn generatie geschetst. Hij wijst erop dat de geestelijke vorming door de Franse cultuur veel Vlamingen tot ‘ontwortelden’ heeft gemaakt en tot ‘weifelende dubbel-naturen’, maar ook dat veel van zijn generatiegenoten schuilgingen in een ivorentorenmentaliteit omdat zij zich onmachtig voelden de maatschappij - ‘het wezen en het uitzicht van de wereld’ - te veranderen. Van de Woestijne heeft inderdaad op het einde van de jaren negentig, toen hij meewerkte aan Van Nu en Straks, sterk gesympathiseerd met de anarchistische beweging, maar hij is net als Vermeylen teruggekomen van zijn bemoeienissen met wat hij ‘de sociologie’ noemde. Het anarchisme heeft wel enkele sporen nagelaten in zijn werk (in enkele jeugdverhalen en in De leemen torens) en heeft ook zijn denken over de kunstenaar in de maatschappij bepalend beïnvloed. Geheel in overeenstemming met de opvattingen van de overige Van Nu en Straksers - August Vermeylen, Emmanuel de Bom, Prosper van Langendonck, Alfred Hegenscheidt - was hij de mening toegedaan dat het individu zich vrij
| |
| |
moet kunnen ontplooien in de gemeenschap. Centraal in hun visie staat ook dat kunst de uitdrukking is van een hogere, kosmische levenservaring, van een zich opgenomen voelen in een grote, allesomvattende synthese: Hegenscheidt noemde het ‘Rythmus’, Vermeylen sprak van ‘het Leven’. Deze kunstopvatting delen Vermeylen en Van de Woestijne nog met Albert Verwey en verwijdert hen van het hyperindividualisme van Willem Kloos. In een gesprek met E. d'Oliveira (1913) distantieerde Van de Woestijne zich verder van het zuivere of picturale impressionisme (‘sensitivisme’) van Lodewijk van Deyssel en Herman Gorter. Zijn individualisme, stelt Van de Woestijne, ‘is niet het onmiddellijk reageren op zintuigelijke indrukken, het is veel meer het opnemen van een algemeen levensgevoel in de personaliteit’. Hij noemt het ook neoclassicisme en gemeenschapskunst.
| |
Publieke belangstelling / Kritiek
De publieke waardering voor het werk van Van de Woestijne was vanaf het begin zeer groot. Hij werd niet alleen in Vlaanderen maar ook in Nederland vrijwel meteen als belangrijk dichter en prozaschrijver erkend. Twaalf van de vijftien dichtbundels die tijdens zijn leven werden gedrukt, verschenen bij Nederlandse uitgevers. Hoewel Van de Woestijne vooral als dichter al vroeg was gecanoniseerd, waren er in de algemene, onmiddellijke waardering ook enkele tegenstemmen te horen die te maken hadden met poëticale, maar ook met niet-literaire, cultuurpolitieke verschillen. Zowel de jonge Paul van Ostaijen als Wies Moens hebben hem zijn ‘passivistische’ houding tijdens de Eerste Wereldoorlog verweten: Van de Woestijne distantieerde zich in die periode, net als Vermeylen, van de Vlaamse strijd en het politieke activisme dat contacten zocht met de Duitse bezetter om de erkenning van het Nederlands in Vlaanderen te bespoedigen.
Poëticale verschillen liggen ten grondslag aan kritische bedenkingen bij Albert Verwey en aan afwijzing bij Marnix Gijsen. Deze laatste verwierp, vanuit zijn humanitair-expressionistisch engagement, het individualistische programma van de Negentigers in het algemeen en dat van Van de Woestijne in het bijzonder. Zowel Van Ostaijen als Gijsen zijn op hun oorspronkelijke afwijzing teruggekomen. Verwey van zijn kant erkende het
| |
| |
grote talent van Van de Woestijne, aan wie hij ook indringende beschouwende stukken heeft gewijd. Hierbij stipte hij echter ook telkens aan dat de ‘geestelijke’ kunst die hij zelf voorstond, de Vlaming vreemd zou blijven door diens voorliefde voor het zintuiglijke beeld; waarbij evenwel de ‘late’ Van de Woestijne nooit aan bod is gekomen. Daarnaast zijn er ook critici of recensenten die de poëzie duister en te moeilijk vinden, te ontoegankelijk voor de ‘gewone’ lezer. Van de Woestijnes betekenis lag al heel snel vast, maar hij stond ook meteen op een eenzame, voor velen ongenaakbare hoogte.
Deze kritische bedenkingen hebben het beeld van Van de Woestijnes vroege meesterschap niet wezenlijk aangetast. Zelfs bleek dat er onder de volgende generatie (in Vlaanderen die van De boomgaard en die van 't Fonteintje, in Nederland die van J.C. Bloem, Jan Greshoff en Victor E. van Vriesland), dichters waren die getuigden van hun bewondering en van directe beïnvloeding. Veel jongeren, onder meer Richard Minne, later zelfs nog Herwig Hensen en de jonge Louis Paul Boon, konden zich slechts met moeite losmaken van de welluidende, zwaar melancholische retoriek en de monumentaliteit van het grote voorbeeld. Weinig critici hebben echter oog gehad voor de ontwikkeling van Van de Woestijnes poëzie na de oorlog. En anders dan bij Guido Gezelle en Paul van Ostaijen is de belangstelling voor en de bekendheid met Van de Woestijnes poëzie aan het einde van de twintigste eeuw sterk afgenomen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor de bibliofiele drukken en herdrukken, zie: Richard Baeyens, Selectieve bibliografie van & over Karel van de Woestijne, s.l. [= Strombeek-Bever] 1992.
Karel van de Woestijne, Eerste verzen zijnde: Het vader-huis. Versierd door Julius de Praetere. Amsterdam 1903, Veen, GB. (2e druk Amsterdam 1980, Querido, De boekvink) |
Karel van de Woestijne, De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge. Gent/Antwerpen [1903], De Nederlandsche Boekhandel, E. |
Karel van de Woestijne, Parabel en Laethemsche brieven over de lente. Gent 1904, Vennootschap ‘Plantijn’, Flandria's Novellen Bibliotheek nr. 41, V/Br. |
Karel van de Woestijne, Verzen. Het vader-huis; De boom-gaard der vogelen en der vruchten; Vroege gedichten. Bussum 1905, C.A.J. van Dishoeck, GB. (2e, vermeerderde druk 1914) |
Karel van de Woestijne, Janus met het dubbele voor-hoofd. Bussum 1908, C.A.J. van Dishoeck, VB. |
Karel van de Woestijne, De gulden schaduw. De rei der maanden; Het huis van den dichter; Poëmata. Bussum 1910, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
Karel van de Woestijne, Afwijkingen. Bussum 1910, C.A.J. van Dishoeck, VB. |
Homerus, Ilias. Proza-bewerking door Karel van de Woestijne. Amsterdam [1910], Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Wereldbibliotheek 124-126, Epos, (prozavert.) |
Karel van de Woestijne, Kunst en geest in Vlaanderen. Eerste bundel opstellen. Bussum 1911, C.A.J. van Dishoeck, EB. |
Karel van de Woestijne, Interludiën. Bussum 1912, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
Karel van de Woestijne, Interludiën. Tweede bundel. Bussum 1914, C.A.J. van Dishoeck, GB. |
Karel van de Woestijne, De bestendige aanwezigheid. Bussum 1918, C.A.J. van Dishoeck, VB. (herdruk Amsterdam 1982, Querido, Salamander 543) |
Karel van de Woestijne, Goddelijke verbeeldingen. 's-Gravenhage/Antwerpen 1918, W.P. van Stockum & Zoon/De Nederlandsche Boekhandel, Fonteine-uitgaven, VB. (2e druk Amsterdam 1921, Van Kampen; 4e druk Brussel 1963, Manteau, Marnixpocket 10) |
Karel van de Woestijne, De modderen man. Brussel/Amersfoort 1920, Het Roode Zeil/Valkhoff & Co, GB. (2e druk onder de titel De modderen man. Voorafgegaan door Het menschelijk brood. Maastricht/Brussel 1930, A.A.M. Stols; opgenomen in Wiekslag om de kim, 1942) |
Karel van de Woestijne, Laethemsche brieven over de lente aan Adolf Herckenrath. Amersfoort/Amhem 1921, G.J. van Amerongen & Co/Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande, Palladiumreeks, Br. (5e druk Amsterdam 1942, Salm, Kaleidoscoop 11; heruitgave van de 3e druk onder de titel Laethemsche brieven over de lente. Met een inleiding door G. Puchinger, Zutphen 1983, Terra) |
| |
| |
Karel van de Woestijne, Substrata. Geschreven en verlucht door Leo Marfurt. Antwerpen/Santpoort [1924], De Sikkel/C.A. Mees, GB. |
Karel van de Woestijne, Zon in den rug. Maastricht 1924, Boosten & Stols, De Schatkamer 4, GB. |
Karel van de Woestijne, Beginselen der chemie. Rotterdam 1925, Nijgh & Van Ditmar, VB. |
Karel van de Woestijne, Het zatte hart. Arnhem 1926, Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande, Palladium 25, GB. (2e druk Maastricht 1935, Stols, Kaleidoscoop 12; 4e druk Amsterdam [1935], Salm) |
Karel van de Woestijne, God aan zee. Bussum 1926, A.A.M. Stols, Trajectum ad Mosam 16, GB. (opgenomen in Wiekslag om de kim, 1942) |
Karel van de Woestijne, Het menschelijk brood. Bussum 1926, A.A.M. Stols, To the happy few 12, G. (opgenomen in Wiekslag om de kim, 1942) |
Karel van de Woestijne, Christophorus. Met houtsnede van J. Cantré. Antwerpen/Bussum 1926, De Sikkel/ C.A.J. van Dishoeck, VB. (opgenomen in Proza, 1933) |
Karel van de Woestijne, Het berg-meer. Maastricht 1928, A.A.M. Stols, Trajectum ad Mosam 28, GB. (opgenomen in Wiekslag om de kim, 1942) |
Karel van de Woestijne, Gedichten van Karel van de Woestijne gekozen uit zijn bundels Verzen, De gulden schaduw, De modderen man, Het zatte hart, God aan zee, Het berg-meer en uitgegeven ter gelegenheid van zijn vijftigsten verjaardag op 10 maart 1928. Samengesteld door J. Greshoff. Haarlem [1928], Joh. Enschedé en Zonen, Bl. |
Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck, De leemen torens. 2 delen. Rotterdam 1928, Nijgh & Van Ditmar, R. |
Karel van de Woestijne, De schroeflijn I. Opstellen over plastische kunst. Brussel/Bussum 1928, Standaard /C.A.J. van Dishoeck, EB. |
Karel van de Woestijne, De schroeflijn II. Opstellen over literaire kunst. Brussel/Bussum 1928, Standaard/C.A.J. van Dishoeck, EB. |
Karel van de Woestijne, Werken. Vijf delen. Bussum 1928-1936, Van Dishoeck, Verzameld werk. |
Karel van de Woestijne, Nagelaten gedichten van Karel van de Woestijne † MDCCCCXXVIII. Haarlem/Brussel 1931. Joh. Enschedé en Zonen/A.A.M. Stols, GB. |
Karel van de Woestijne, De nieuwe Esopet. Met zestien tekeningen van Jozef Cantré. Amsterdam 1933, W.B. Vereeniging, V. (2e druk Antwerpen 1934, De Sikkel) |
Karel van de Woestijne, Over schrijvers en boeken. Bussum/Antwerpen-Brussel-Leuven 1933, C.A.J. van Dishoeck/Standaard, E. |
Karel van de Woestijne, Proza. De boer die sterft; Christophorus; De heilige van het getal. Mechelen 1933, Het Kompas, De Feniks 4, VB. |
Karel van de Woestijne, Over schrijvers en boeken. Tweede bundel. Antwerpen-Brussel-Leuven/Bussum 1936, Standaard/C.A.J. van Dishoeck, EB. |
Karel van de Woestijne, Een bundeltje lyrische gedichten. Gegroepeerd naar de hoofdmotieven door M. Rutten. Antwerpen 1936, De Sikkel, Onze bibliotheek 7, Bl. |
| |
| |
Karel van de Woestijne, Karel van de Woestijne. Een karakteristiek en een keuze uit zijn gedichten. Door Bernard Verhoeven. Utrecht [1940], Het Spectrum, Bl. |
Karel van de Woestijne, Wiekslag om de kim. Het menselijk brood, De modderen man, God aan zee, Het Bergmeer. Brussel 1942, Manteau, GB. (nieuwe uitgave 's-Gravenhage 1943, Stols) |
Karel van de Woestijne, Nagelaten gedichten. Brussel 1942, Manteau, GB. |
Karel van de Woestijne, Zes duizend en één dag verhalen. Brussel 1942, Manteau, VB. |
Karel van de Woestijne, De inbreker en De ontmoeting. Twee onuitgegeven verhalen. Brussel [1944], De Vledermuis, VB. |
Karel van de Woestijne, Verhalen. Met illustraties van J. Gorus. Antwerpen 1944, Standaard, Bl. |
Karel van de Woestijne, Verzameld werk. Redactieraad: P.N. Van Eyck, P. Minderaa, Maurice Roelants, e.a., 8 dln. Brussel 1947-1950, Manteau. (Van deel 1 verscheen een 2e druk onder de titel Verzamelde gedichten, Brussel/Amsterdam 1978, Elsevier/Manteau). |
Karel van de Woestijne, Keur uit het werk van Karel van de Woestijne. Antwerpen 1953, Uitgave van het Willems-fonds 189, Bl. |
Karel van de Woestijne, Verzamelde gedichten. Voorwoord A. Roland Holst. Keuze en samenstelling P. Minderaa. Brussel 1953, Manteau, Bl. |
Karel van de Woestijne, Verhalen. Met illustraties van Mark Severin. Amsterdam 1959, Wereld-Bibliotheek, Bl. |
Karel van de Woestijne, Journalistiek. Brieven aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Hasselt 1960, Heideland, Vlaamse pockets 22, Bl. |
Karel van de Woestijne, De boer die sterft en Latemse brieven over de lente, Beginselen der chemie. Brussel/Amsterdam 1965, De Arbeiderspers/Veen, Reinaert literaire paperback/Amstel literaire paperback, VB. |
Karel van de Woestijne, De boer die sterft. Verzorgd door P. Minderaa. Amsterdam 1966, Meulenhoff, Cahiers voor letterkunde voor het voortgezet onderwijs, V. |
Karel van de Woestijne, De boer die sterft. Oudenaarde 1971, Sanderus. |
Karel van de Woestijne, De boer die sterft, De geboorte van Eva. Hasselt 1971, Heideland, Vlaamse pockets 256, Bl. |
Karel van de Woestijne, De boer die sterft en andere verhalen. Samenstelling Paul de Wispelaere. Brussel 1973, Manteau, Marnixpocket 87, Bl. |
Karel van de Woestijne, Dagboek. Inleiding en begeleidende tekst Karel Jonckheere. Antwerpen/Amsterdam 1974, Pink Editions & Productions/De Arbeiderspers, D. |
Karel van de Woestijne, Verhalen. Samenstelling en inleiding Kees Fens. Amsterdam 1978, Elsevier, Bibliotheek der Nederlandse letteren 4, Bl. |
Karel van de Woestijne, Blauwbaard, of Het zjuivere inzicht. Weesp 1983, Agathon, Signaturen, V. |
Karel van de Woestijne, Brieven aan Lode Ontrop. Inleiding en aantekeningen Anne Marie Musschoot. Gent 1985, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Reeks 5, nr. 24, Br. |
| |
| |
Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Nieuwe Rotterdamsche Courant. Brieven, Teksten en Documenten. Redactie Ada Deprez, 15 dln. Gent 1986-1995, Cultureel Documentatiecentrum, EB. |
Karel van de Woestijne, Aan de hoogste kim. Een keuze uit de poëzie van Karel van de Woestijne. Samengesteld en ingeleid door Anne Marie Musschoot. Gent 1989, Poëziecentrum, Bl. (3e druk onder de titel Bloemlezing uit de poëzie van Karel van de Woestijne. Samengesteld door Anne Marie Musschoot, 1999, Dichters van nu 11) |
Karel van de Woestijne, Wiekslag om de kim. Historisch-kritische uitgave. Verzorgd door Leo Jansen. Deel 1: Teksten, Deel 2: Commentaar en apparaat. Assen 1996, Van Gorcum, Monumenta Literaria Neerlandica VIII, 1-2, GB. |
Karel van de Woestijne, ‘Altijd maar bijeenblijven’. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929. Bezorgd door Leo Jansen & Jan Robert. Den Haag/Amsterdam 1997, Letterkundig Museum/Bas Lubberhuizen, Achter het Boek 29, Br. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
H[endrik] D[e] M[arez], Boekennieuws. De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge door Karel van de Woestyne. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 4, nr. 4, 1903, pp. 419-420. |
P[aul] B[uschmann] Jr., De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge door Karel van de Woestijne. In: Onze Kunst, jrg. 2, nr. 9, pp. 95-96. |
Lod. Ontrop, Over Karel van de Woestijne's eersten verzenbundel ‘Het Vaderhuis’. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 5, nr. 1, 1904, pp. 63-69. |
Victor de Meyere, Het Vader-huis. Gedichten van Karel van de Woestijne. In: Nieuwe Arbeid, jrg. 2, dl. 1, 1904, pp. 42-48. |
W.G. v[an] N[ouhuys], Gedichten. In: Groot Nederland, jrg. 2, dl. 1, 1904, pp. 226-251. (over Het vader-huis) |
Felix Rutten, Verzen van Karel van de Woestijne. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 6, nr. 2, 1905, pp. 465-472. |
W.G. v[an] N[ouhuys], Karel van de Woestijne, Verzen. In: Groot Nederland, jrg. 4, dl. 1, 1906, pp. 365-372. |
Maria Viola, Litteraire kroniek. In: Van Onzen Tijd, jrg. 6, nr. 2, 1906, pp. 259-280. (over Verzen) |
Pater Linnebank, Karel van de Woestijne. In: Pater Linnebank, Van Nederlandsche Letteren, Maldeghem 1907, pp. 56-71. (over Verzen) |
A[ugust] V[an]C[auwelaert], Karel van de Woestijne. In: De Groene Linde, jrg. 2, 1906, pp. 35-46. (over Verzen) |
W.G. v[an] N[ouhuys], Karel van de Woestijne, Janus met het dubbele voorhoofd. In: Groot Nederland, jrg. 6, dl. 2, 1908, pp. 502-509. |
J[ozef] D[e] C[ock], Van Letteren. In: Hooger Leven, jrg. 3, nr. 23, juni 1908, p. 3. (over Janus met het dubbele voor-hoofd) |
André De Ridder, Bij Karel van de Woestijne (Eene reportage-studie). In: André De Ridder, Onze schrijvers geschetst in hun leven en werken 2 (Vlaamsche Schrijvers). Baarn 1909, pp. 68-94. (interview) |
Gust, van Roosbroeck, Karel van de Woestijne. ‘Janus met het Dubbele Voorhoofd’. In: Vlaamsche Arbeid, jrg. 4, 1908, pp. 73-76. |
Maurits Sabbe, Nederlandsche Letteren. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 4, 1908, pp. 558-576. (onder andere over Janus met het dubbele voor-hoofd) |
Herman Poort, Karel van de Woestijne. In: David Moolenaar en Herman Poort, Nederlandsche verskunst. Kritische Studiën. Dl. I. Zeist 1909, pp. 175-194. |
De Boomgaard, jrg. 1, nr. 12, 1909-1910. (Huldenummer) |
Pater Linnebank, De Gulden Schaduw door Karel van de Woestijne. In: Pater Linnebank, Van leven en kwijnen, Maldeghem 1910, pp. 79-96. |
K.E., Van Letteren. ‘De Gulden Schaduw’, door Karel Van de Woestijne. In: Hooger Leven, jrg. 5, nr. 32, 1910, pp. 2-3. |
[Anoniem], Vertalingen. In: Groot Nederland, jrg. 9, dl. 1, 1911, pp. 114-120. (over de Ilias-vertaling) |
Geerten Gossaert, Een Vlaamsche Homeros. In: De Beweging, jrg. 6, nr. 12, 1910, pp. 323-335. (over de Ilias-vertaling) |
Frans Coenen, Afwijkingen van Karel van de Woestijne. In: De Amsterdammer, 11-6-1911 en 25-6-1911. |
Edmond van Offel, Verzen, romans. De Gulden Schaduw, door Karel van de Woestijne. In: Den Gulden Winckel, jrg. 10, nr. 3, maart 1911, pp. 43-45. |
Edmond van Offel, Karel van de Woestijne, Afwijkingen. In: Groot Nederland, jrg. 11, dl. 1, 1913, pp. 742-744. |
Maurits Sabbe, Nederlandsche Letterkunde. De Dichters. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 7, nr. 2, 1911, pp. 169-177. (onder andere over De gulden schaduw) |
Maurits Sabbe, Nederlandsche Letteren. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 8, 1911, pp. 359-377. (onder andere over Afwijkingen) |
Willem Kloos, Karel van de Woestijne. In: Willem Kloos, Nieuwere literatuurgeschiedenis V. Amsterdam 1914, pp. 116-123. (over Het vader-huis) |
| |
| |
Willem Kloos, Karel van de Woestijne. In: Willem Kloos, Letterkundige inzichten en vergezichten V. Nieuwere literatuurgeschiedenis X. Amsterdam z.j., pp. 199-203. (over Afwijkingen) |
H[erman] R[obbers], Karel van de Woestijne, Kunst en Geest in Vlaanderen. In: Elsevier's geïllustreerd Maandschrift, jrg. 23, 1913, pp. 266-270. |
J.L. Walch, Nieuwe Verzenbundels, V. Karel van de Woestijne, Interludiën. In: Groot Nederland, jrg. 12, dl. 1, 1914, pp. 132-135. |
H[erman] R[obbers], Afwijkingen. In: Elsevier's geïllustreerd Maandschrift, jrg. 25, nr. 40, 1915, pp. 354-357. |
K. K[uiper], Karel van de Woestijne. Interludiën. Tweede bundel. In: Onze Eeuw, jrg. 15, dl. 1, 1915, pp. 159-160. |
Is. Querido, Karel van de Woestijne. - I. Afwijkingen. - II. Interludiën. - III. De Gulden Schaduw. In: Is. Querido, Letterkundig leven II. Amsterdam 1917, pp. 62-80. |
Carel Scharten, Twee dichters uit de school van ‘tachtig’ en Vlaamsche proza-epiek. In: Carel Scharten, De roeping der kunst. Amsterdam 1917, pp. 69-79; 251-267. (over De gulden schaduw en Janus met het dubbele voor-hoofd) |
A.C.S. De Koe, Nieuwe Boeken. In: Onze Eeuw, jrg. 18, dl. 1, 1918, pp. 50-58. (o.a. over De bestendige aanwezigheid) |
[Eugène] D[e] B[ock], Letteren en Kunst. Karel van de Woestijne. Goddelijke Verbeeldingen. In: De Stroom, jrg. 1, nr. 4, 1918, pp. 224-226. |
Marnix Gijsen, Karel van de Woestijne. Antwerpen/Amsterdam [1920]. (monografie) |
Jules Persyn, Karel van de Woestijne. In: Jules Persyn, Over Letterkunde II. Kritisch kleingoed. Amsterdam/Hoogstraten 1920, pp. 202-220. |
Albert Verwey, Karel van de Woestijne en de paarden van Diomedes. In: Albert Verwey, Proza I. Amsterdam 1921, pp. 79-94. |
Albert Verwey, Karel van de Woestijne. In: Albert Verwey, Proza III. Amsterdam 1921, pp. 107-128. (over Het vader-huis) |
Albert Verwey, Karel van de Woestijne: De Gulden Schaduw. In: Albert Verwey, Proza IX. Amsterdam 1921, pp. 182-198. |
Eugène De Bock, Karel van de Woestijne, De Modderen Man. In: Ruimte, jrg. 2, nr. 1-2, 1921, pp. 12-13. |
Emmanuel de Bom, Karel van de Woestijne. In: Emmanuel de Bom, Het Levende Vlaanderen. Amsterdam 1922, pp. 123-127. |
Carel Scharten, De schoone stijl (Karel van de Woestijne en Augusta de Wit). In: Carel Scharten, Kroniek der Nederlandsche letteren, 1919-1920. Amsterdam 1923, pp. 18-33. (over Goddelijke verbeeldingen) |
Lode Monteyne, Vlaamsche Kroniek. In: De Vlaamsche Gids, jrg. 13, 1924-1925, pp. 183-188. (o.a. over Zon in den rug) |
Joris Eeckhout, Karel van de Woestijne. Brugge [1925]. (monografie) |
Roel Houwink, Karel van de Woestijne. Het Zatte Hart. In: De Witte Mier, jrg. 3, nr. 4, 15 juni 1926, pp. 187-188. |
[August van Cauwelaert], Bij Karel van de Woestijne. I. Het huis te lande. Over nieuw werk. In: De Maasbode, 1-7-1926. (interview) |
[August van Cauwelaert], Bij Karel van de Woestijne. De dichter en de jongeren. II. In: De Maasbode, 2-7-1926. (interview) |
Prosper van Langendonck, Het vaderhuis. In: Prosper van Langendonck, Het werk van P. van Langendonck, [Amsterdam] 1926, pp. 218-225. |
Henrik Scholte, Karel van de Woestijne. In: Den Gulden Winckel, jrg. 25, nr. 7, juli 1926, pp. 159-162. |
Jan R.Th. Campert, Een zomersche wandeling en een middag met Karel van de Woestijne. In: Het Vaderland, 26-7-1925. (interview) |
Urb. Van de Voorde, Karel van de Woestijne's ‘God aan Zee’. In: De Stem, jrg. 7, nr. 6, 1927, pp. 488-496. |
R. Herreman, Karel van de Woestijne. In: Ontwikkeling, jrg. 9, nr. 5, pp. 146-148. (over God aan zee) |
Pierre H. Ritter jr., De bestendige aanwezigheid door Karel van de Woestijne. In: Pierre H. Ritter jr., De kritische reis. Amsterdam 1928, pp. 129-134. |
R. Herreman, Kantteekeningen bij oude meesters, [o.a.] Karel van de Woestijne. Werken I. In: Den Gulden Winckel, jrg. 27, nr. 8, 1928, pp. 243-245. |
| |
| |
Dietsche Warande & Belfort, jrg. 28, nr. 2, februari 1928. (bijzonder nummer over Karel van de Woestijne met bijdragen van U. van de Voorde, F. Toussaint van Boelaere, M. Roelants en anderen; ook als boekuitgave: Antwerpen/Brussel/Leuven en Hilversum 1928.) |
Emmanuel de Bom, Karel van de Woestijne, journalist. In: Emmanuel de Bom, Dagwerk voor Vlaanderen. Amsterdam 1929, pp. 63-70. |
Vandaag, nr. 17, oktober 1929. (herdenkingsnummer Karel van de Woestijne) |
Jan Engelman, Karel van de Woestijne. In: Jan Engelman, Parnassus en Empyreum. Maastricht 1929, pp. 172-183. |
Antonie Donker, Karel van de Woestijne herdacht. In: Anthonie Donker, Fausten en Faunen. Beschouwingen over Boeken en Menschen. Amsterdam 1930, pp. 39-42. |
Joris Eeckhout, Herinneringen aan Karel Van de Woestijne. Kortrijk [1930]. |
Roel Houwink, Bij den herdruk van Karel van de Woestijne's ‘Modderen Man’. In: De Stem, jrg. 10, nr. 12, 1930, pp. 1282-1287. |
Victor Brunclair, Karel van de Woestijne. In: Vlaamsche Arbeid, jrg. 25, nr. 3-4, 1930, pp. 165-180. |
U. Van de Voorde, Karel van de Woestijne als essayist en In Memoriam Karel van de Woestijne. In: U. Van de Voorde, Critiek en Beschouwing. Dl. II. Antwerpen/Santpoort 1931, pp. 191-194 en 280-284. |
Bernard Verhoeven, Een tragische voorganger. In: Bernard Verhoeven, De zilveren spiegel. Utrecht 1931, pp. 133-139. |
Joris Eeckhout, Een inleiding tot Karel van de Woestijne. Gent/Bussum 1932, tweede druk, (monografie) |
A.H. Cornette, Periscoop I. Letterkundige Critieken en Beschouwingen. Antwerpen 1932, pp. 51-54; 69-71; 133-134; 166-168. (over Het zatte hart en De schroeflijn) |
[Jan] Gr[eshoff], Nagelaten Gedichten, door Karel van de Woestijne [...]. In: Groot Nederland, jrg. 30, nr.2, 1932, pp. 281-283. |
Mededeelingen van het Karel van de Woestijne-Genootschap. [Voorzitter: F.V. Toussaint van Boelaere]. 8 afleveringen, Brussel 1932-1939. |
Willem Kloos, Karel van de Woestijne. In: Willem Kloos, Letterkundige inzichten en vergezichten XIX. Nieuwere literatuurgeschiedenis XXIV. Den Haag 1934, pp. 14-22. (over Lyriek 1) |
Math. Rutten, De lyriek van Karel van de Woestijne. Luik/Parijs 1934. (monografie) |
U. van de Voorde, Essay over Karel van de Woestijne. Antwerpen/Santpoort 1934. (2e herziene druk Antwerpen 1942; monografie) |
Emm. de Bom, Herinneringen aan Karel van de Woestijne. In: Onze Tijd, jrg. 3, oktober 1936, pp. 48-50. |
M. Mommens, Het wijsgerig inzicht bij Karel van de Woestijne, ‘De Blind-gewordene’. Maastricht 1936. |
S[imon] V[estdijk], Het Zatte Hart, door Karel van de Woestijne. In: Groot Nederland, jrg. 35, dl. 1, 1937, pp. 101-102. |
Max Kijzer, ‘De modderen man’ van Karel van de Woestijne en het begrip schoonheid. In: De Nieuwe Gids, jrg. 53, nr. 7, 1938, pp. 398-412. |
Joris Eeckhout, Karel van de Woestijne. In: Joris Eeckhout, Litteraire Profielen VIII, Antwerpen [enz.] 1939, pp. 78-142. |
Joris Eeckhout, Een kommentaar van Karel van de Woestijne. In: Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, 1939, pp. 429-438. |
Bert Ranke, Vermoedens en bedenkingen rond Karel van de Woestijne's jeugd. In: Bert Ranke, Proefvluchten boven den Parnassus. Antwerpen 1941, pp. 18-56. |
P. Minderaa, Karel van de Woestijne zijn leven en werken. Dl. I: tot aan den wereldoorlog. Arnhem 1942, tweede druk, (biografie) |
Math. Rutten, De esthetische opvattingen van Karel van de Woestijne. Luik/Parijs 1943. |
August van Cauwelaert, Karel van de Woestijne. Een synthese. Diest 1943. (monografie) |
Johan de Maegt, Karel van de Woestijne. In: Johan de Maegt, Ontmoetingen. Gent 1943, pp. 58-85. |
Karel van Acker, Karel van de Woestijne. In: Vlaamsche Temperamenten. Antwerpen [enz.] 1944, pp. 91-110. |
Raymond Herreman, Karel van de Woestijne. In: F. Closset, R. Herreman. De dichter en de criticus. Documenten. Brussel/Rotterdam 1944, pp. 156-159; 182-186; 366-409. |
| |
| |
Gontran van Severen, Karel van de Woestijne. Brussel 1944. (monografie) |
F.V. Toussaint van Boelaere, Marginalia bij het leven en het werk van Karel van de Woestijne. Brussel/Rotterdam 1944. |
Gontran Van Severen, Karel van de Woestijne & Paul Valéry. In: De Faun, jrg. 1, nr. 18, september 1945, pp. 207-208. |
A.H. Cornette, Karel van de Woestijne en de muziek. In: A.H. Cornette, Octaaf. Antwerpen/Amsterdam 1946, pp. 55-67. |
R.F. Lissens, Recente van de Woestijne-literatuur. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 1, 1946-47, pp. 319-335. |
Jan Greshoff, Aan een zuiderbroeder. In: Jan Greshoff, Verzameld Werk. Zwanen pesten III, Amsterdam 1948, pp. 197-208. |
M. Rutten, Is Karel van de Woestijne een mystiek dichter? In: Miscellanea J. Gessler II. Antwerpen 1948, pp. 1086-1088. |
J. Wils, Taaltechniek in de lyriek van Karel van de Woestijne. In: Miscellanea J. Gessler II. Antwerpen 1948, pp. 1333-1341. |
Fr. De Backer, Romeo, of De Minnaar der liefde. In: Album Prof. Dr. Fr. Baur II. Antwerpen [enz.] 1949, pp. 67-72. |
M. Rutten, Rond de studie van Gezelle en Van de Woestijne. In: Album Prof. Dr. Fr. Baur II. Antwerpen [enz.] 1949, pp. 210-219. |
De Spectator, jrg. 5, nr. 37, september 1949. (themanummer over Van de Woestijne) |
Jan Greshoff, Carolus magnus. In: Jan Greshoff, Verzameld Werk. Het boek der vriendschap V. Amsterdam 1950, pp. 297-315. |
W. Kramer, Verschillende bewerkingen van eenzelfde motief bij Karel van de Woestijne. In: W. Kramer, Litterair-stilistische studiën. Groningen/Djakarta 1950, pp. 188-198. |
August Vermeylen, In Memoriam Karel van de Woestijne. In: August Vermeylen, Verzameld Werk II. Brussel 1951, pp. 563-573. |
Albert Westerlinck, De psychologische figuur van Karel van de Woestijne als dichter. Een literair-psychologische studie. Antwerpen/Amsterdam 1952. |
H. Sengers, Karel van de Woestijne. In: H. Sengers, Dichters en God. Het Godsbeeld in de nieuwe Nederlandse lyriek, 1880-1940. Bussum 1952, pp. 141-149. |
August Vermeylen, Karel van de Woestijne. In: August Vermeylen, Verzameld Werk III. Brussel 1953, pp. 674-683; 709-712. |
P. Minderaa, Karel van de Woestijne's ‘Mezelf voorbij; me-zelven tegen’. In: De Vlaamse Gids, jrg. 39, nr. 3, 1955, pp. 157-167. |
M. van Coppenolle, De letterkundige Bundel ‘Werk’ naar de briefwisseling van Karel van de Woestijne met Victor de Meyere, 1897-1899. In: Biekorf, jrg. 56, nr. 2, 1955, pp. 39-47. |
J. Aerts, Stijlgeheimen van Karel van de Woestijne. Een stijlkundig onderzoek. Leuven 1956. |
Maurice Roelants, Karel van de Woestijne. I. Bij zijn vijftigste jaardag; II. Zijn dood. In: Maurice Roelants, Schrijvers, wat is er van de mens? Brussel 1956, pp. 37-56. |
Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne 1878-1929. Brussel 1956, tweede druk, (monografie) |
Annie Salomons, Het congres. Querido, Van de Woestijne en vele anderen. In: Annie Salomons, Herinneringen uit den ouden tijd. Den Haag 1957, pp. 148-160. |
L. Fessard, La mer dans l'oeuvre poétique de Karel van de Woestijne. In: Études germaniques, jrg. 12, nr. 2, 1957, pp. 125-140. |
A. Sassen, Het woord ‘reven’ bij Karel van de Woestijne. In: Album Edgard. Blancquaert. Tongeren 1958, pp. 365-372. |
Victor E. van Vriesland, Van de Woestijne en zijn tijd. In: Victor E. van Vriesland, Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza, I. Amsterdam 1958, pp. 271-294. |
M. Rutten, Het proza van Karel van de Woestijne. Luik/Parijs 1959. |
F. de Schutter, ‘Ik ben met U alleen, o Venus’ door Karel van de Woestijne. Gedichtenbespreking. In: Nova et Vetera, jrg. 36, nr. 4, 1959, pp. 483-496. |
P.N. van Eyck, Janus met het dubbele Voorhoofd'. In: P.N. van Eyck, Verzameld Werk III. Amsterdam 1959, pp. 110-116. |
J. Boets, Klanksymboliek in een gedicht van Karel van de Woestijne. In: Spiegel der Letteren, jrg. 4, nr. 1, 1960, pp. 24-37. |
Anton van Duinkerken, Karel van de Woestijne. In: Anton van Duinkerken, Vlamin- |
| |
| |
gen, een bundel opstellen over het letterkundig leven in Vlaanderen. Hasselt 1960, pp. 54-56. |
Garmt Stuiveling, Zelfkwelling als inspiratie en Prooi van de schoonheid. In: Garmt Stuiveling, Uren Zuid. Drie dozijn ontmoetingen over de grens. Hasselt 1960, pp. 15-19; 20-23. |
C.J.E. Dinaux, Karel van de Woestijne. In: C.J.E. Dinaux, Gegist bestek II. 's-Gravenhage 1961, pp. 37-43. |
P.N. van Eyck, Karel van de Woestijnes Interludiën. Zon in den Rug en Karel van de Woestijne: Substrata. In: P.N. van Eyck, Verzameld Werk IV. Amsterdam 1961, pp. 396-406 en 407-408. |
Martinus Nijhoff, Karel van de Woestijne. Het zatte hart, Karel van de Woestijne. God aan zee en Karel van de Woestijne gestorven. In: Martinus Nijhoff, Verzameld werk II. Kritisch, verhalend en nagelaten proza. Den Haag 1961, pp. 434-436; 514-517; 602-607. |
M. Rutten, Karel van de Woestijne. In: Bibiographie Nationale, t. 31, Brussel 1962, kol. 750-788. |
P. Minderaa, Karel van de Woestijnes ‘Het Menschelijk Brood’. In: P. Minderaa, Opstellen en voordrachten uit mijn hoogleraarstijd (1948-1964). Zwolle 1964, pp. 241-254. |
P. Minderaa, Van de Woestijnes ontmoeting met Dante. In: P. Minderaa, Opstellen en voordrachten uit mijn hoogleraarstijd (1948-1964). Zwolle 1964, pp. 255-268 |
E. d'Oliveira, '80 en '90 aan het woord. Amsterdam 1966, pp. 95-108. (interview) |
M. Rutten, Charles Baudelaire en Karel van de Woestijne. In: Brabant, nr. 3, 1967, pp. 35-39. |
Dirk Coster, Groet aan Karel van de Woestijne. In: Dirk Coster, Verzamelde werken. Literatuur en leven. Kritieken en beschouwingen over buitenlandse literatuur. Leiden 1970, pp. 281-287. |
M. Rutten, Karel van de Woestijne. Brugge 1970. (monografie) |
M. Rutten, Karel van de Woestijne te Pamel. In: Spiegel der Letteren, jgr. 13, nr. 2, 1970-1971, pp. 112-131. |
M. Rutten, De Interludiën van Karel van de Woestijne. Parijs 1972. |
L. Dieltjens, Interpretatie van het slotgedicht in ‘De Modderen Man’ op basis van een stilistisch platform. In: Spiegel der Letteren, jrg. 14, nr. 2, 1972, pp. 132-154. |
Vlaanderen, jrg. 21, nr. 125, 1972. (themanummer Gustave en Karel van de Woestijne) |
M. Rutten, Bovarysme voor aasgieren. In: Liber Amicorum Dr. Gerard Knuvelder Aetate Sua LXX. Utrecht 1972, pp. 120-130. |
François van Elmbt, Godsbeeld en godservaring in de lyriek van Karel van de Woestijne. [Brugge] 1973. |
James Ensor, Discours prononcé au banquet d'adieu Van de Woestyne à Ostende. In: James Ensor, Mes écrits, Luik 1974, pp. 96-100. |
Anne Marie Musschoot, Karel van de Woestijne en het symbolisme. Gent 1975. |
Johan Soenen, Gewinn und Verlust bei Gedichtübersetzungen. Untersuchungen zur Putschen Übertragung der Lyrik Karel van de Woestijnes. Bonn 1977. |
François van Elmbt, Karel van de Woestijne. Bibliografische verkenningen omtrent het jeugdwerk I & II. In: Spiegel der Letteren, jrg. 19, nr. 2 en 3-4, 1977, pp. 167-184 en 291-306. |
Marnix Gijsen, De Uitvaart der 90ers. II. In: Marnix Gijsen, Verzameld werk V. Amsterdam/'s-Gravenhage/Rotterdam 1977, pp. 708-719. (over De modderen man) |
Marnix Gijsen, Karel van de Woestijne en Karel van de Woestijne: Het vaderhuis. In: Marnix Gijsen, Verzameld Werk VI. Amsterdam 1977, pp. 509-519; 870-877. |
J.J. Aerts, Aantekeningen over Karel van de Woestijnes jeugd. In: J.J. Aerts, Verwondering en rekenschap. Opstellen over NederlanPe letterkunde. Leuven 1978, pp. 195-228. |
François van Elmbt, De Herder Apolloon, een onontdekt fragment van Karel van de Woestijne. In: Hermeneus, jrg. 50, nr. 3, 1978, pp. 192-198. |
Kees Fens, Inleiding. In: Karel van de Woestijne, Verhalen. Amsterdam/Brussel 1978, pp. VII-XIX. |
Yang, jrg. 14, nr. 82, maart 1978. (themanummer Karel van de Woestijne 1878-1929) |
Bert Decorte, Karel van de Woestijne en de Franse literatuur. In: Mededelingen der Ko- |
| |
| |
ninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Amsterdam/Oxford/New York, dl. 41, nr. 3, 1978, pp. 51-66. |
J.J. Oversteegen, Karel van de Woestijne. In: J.J. Oversteegen, Vorm of vent, Amsterdam 1978, pp. 53-56. |
Lieven Rens, De betekenis van Karel van de Woestijne. In: Kultuurleven, jrg. 45, 1978, pp. 330-339. |
Albert Westerlinck, Karel van de Woestijne 1878-1929. In: W.B.-Cahier 2, 1978, pp. 6-12. |
M. Rutten, Ant. Van Ruyssevelt & Marc Somers, Catalogus Karel van de Woestijne 1878-1929. Antwerpen/Gent 1978. (bij een herdenkingstentoonstelling) |
M. Rutten, In de marge van de ‘Laethemsche Brieven over de Lente aan Adolf Herckenrath’ (1901), van Karel van de Woestijne. In: Karel van de Woestijne te Sinte Martens-Laethem. Latem 1978, pp. 17-19; 20-35. |
M. Rutten, De antieke mythische verbeelding in het werk van Karel van de Woestijne. In: Hermeneus, jrg. 50, nr. 3, 1978, pp. 180-191. |
Fernand Bonneure, De kunstkritiek van Karel van de Woestijne. In: Ons Erfdeel, jrg. 22, nr. 3, 1979, pp. 437-440. |
Marc Somers, Karel van de Woestijne 1878-1929. Tentoonstellingscatalogus. Met een inleiding door Albert Westerlinck en chronologisch raamwerk door M. Rutten. Brussel 1979. |
Johan Soenen, Vijfmaal Karel van de Woestijne in vertaling. Oudenaarde 1979. |
Paul van Ostaijen, Karel van de Woestijne, Zon in den Rug. In: Paul van Ostaijen, Verzameld Werk IV. Proza 2. Besprekingen en beschouwingen. Amsterdam, 1979, pp. 354-361. |
Gustave van de Woestijne, Karel en ik. Herinneringen. Brussel/Amsterdam 1979. |
Veertig kunstenaars rond Karel van de Woestijne. Tentoonstellingscatalogus, samengesteld en ingeleid door Robert Hoozee. Gent 1979. |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 2, 1979. (Karel van de Woestijne herdacht) |
W.E.J. Kuiper, De Klassieke Oudheid in het Dichtwerk van Karel van de Woestijne. In: S. van Faassen e.a., De Tachtigers en de klassieken. Utrecht 1980, pp. 45-51. |
François van Elmbt, Karel van de Woestijne. In: Nationaal biografisch woordenboek, dl. IX. Brussel 1981, pp. 844-860. |
François van Elmbt, E(rik) M(onk) lezen. In: Spiegel der Letteren, jrg. 24, nr. 3-4, 1982, pp. 239-251. |
G. Puchinger, Karel van de Woestijne als dichter en Karel van de Woestijne en zijn Laethemse Brieven. In: G. Puchinger, Ontmoetingen met Nederlandse literatoren. Zutphen 1982, pp. 151-161; 162-174. |
Albert Westerlinck, De eerste rijpe jaren van Karel van de Woestijne. Beschouwingen rond zijn brieven aan Louis Ontrop (1896-1909). Beveren/Nijmegen 1982. |
Adriaan Roland Holst, Karel van de Woestijne en de muze. In: Adriaan Roland Holst, Proza II, Amsterdam 1983, pp. 668-673. |
H.A. Wage, Het oog Gods. In: Op grond van de tekst. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Karel Meeuwesse, Utrecht 1983, pp. 75-79. |
Karel Wauters, Karel van de Woestijne: Ontmoeting met Dante. In: F. Daems en L. Goossens (red.), Een spyeghel voor G. Jo Steenbergen. Leuven 1983, pp. 413-436. |
François van Elmbt, Karel van de Woestijne en Hadewijch. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 77, nr. 3, 1984, pp. 235-246. |
Maurice Gilliams, Karel van de Woestijnes Nagelaten gedichten. In: Maurice Gilliams, Vita Brevis, Amsterdam 1984, pp. 581-592. |
P. Minderaa, Karel van de Woestijne. Zijn leven en werken II. Uitgegeven door A. Deprez en C.A. Zaalberg. Gent 1984. |
Gaston Durnez, ‘Vlamingen, wordt rijk!’ Verslaggever Marnix Gijsen, disco-medewerker Karel van de Woestijne. In: Gaston Durnez, De Standaard. Het levensverhaal van een Vlaamse krant 1914-1918. Tielt 1985, pp. 234-236. |
A.L. Sötemann, Twee meesters en hun métier: Boutens en Van de Woestijne over poëzie. In: A.L. Sötemann, Over poëtica en poëzie. Groningen 1985, pp. 105-117. |
Anton van Wilderode, Karel van de Woestijne vandaag. In: Anton van Wilderode, Dienstbaar het woord. Tielt 1985, pp. 137-150. |
| |
| |
M. Rutten, Gent en de gebroeders Karel en Gustave van de Woestijne. In: Jaarboek Fonteine, nr. 35-36, 1985-1986, pp. 249-256. |
M. Rutten, Karel van de Woestijne en André Gide: of antieke mythen als moderne zelfexpressie. In: Spiegel der Letteren, jrg. 28, nr. 3, 1986, pp. 129-159. |
Karel van den Oever, Een ‘Jongere’ over Karel van de Woestijne. In: Karel van den Oever, Verzameld werk II. Retie 1985, pp. 423-426. |
De handschriften van Karel van de Woestijne. Inventaris samengesteld en ingeleid door Piet van Bouchaute. Antwerpen 1988. |
Raymond Vervliet, Karel van de Woestijne (1878-1929). In: M. Rutten en J. Weisberger (red.), Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De Voorstad groeit’. De opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946). Antwerpen 1988, pp. 156-167. |
Anne Marie Musschoot, Karel van de Woestijne: ‘Mijn God, gij ziet de zee’. Een verkennende interpretatie van de varianten. In: Stadia Germanica Gandensia, nr. 16, Gent 1988, pp. 133-156. |
P. de Leeuw, De Leemen Torens van Herman Teirlinck en Karel van de Woestijne: een ‘sleutelroman’? In: Spiegel der Letteren, jrg. 32, nr. 4, 1990, pp. 261-282. |
Anne Marie Musschoot, ‘Het vader-huis’. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 8, 1990. |
Stefan Hertmans, Karel van de Woestijne. Tussen bloempot en Engel. In: Poëziekrant, jrg. 14, nr. 4, 1990, pp. 32-34 |
Jean Robaey, Van de Woestijne et l'expérience française de Franz Hellens. In: Robert Frickx (red.), Les relations littéraires francobelges de 1914 à 1940. Brussel 1990, pp. 81-110. |
Anne Marie Musschoot, ‘De boer die sterft’. In: Lexicon van Literaire Werken, aanvulling 11, 1991. |
Jean Robaey, Verhaeren vu de Flandre: De Mont, Vermeylen, Van de Woestijne et Hellens. In: Annali della Facoltà di Lettere e Filosofia, Anno accademico 1991-1992, Potenza, pp. 257-321. |
Leo Jansen, ‘Ik had een heerlijk plan’. Enkele compositorische varianten van Karel van de Woestijnes Wiekslag om de kim. In: Jaarboek Letterkundig Museum, nr. 1, Den Haag 1992, pp. 55-67. |
Leo Jansen, Echo's uit de onderwereld. De Lethe als bron voor Van de Woestijne en Marsman. In: De Nieuwe Taalgids, jrg. 85, nr. 3, 1992, pp. 215-226. |
Stefan van den Bossche, Karel van de Woestijne. Maanden te Pamel (1917-1918). In: Stefan van den Bossche, Het Pajottenland door schrijvers heen. Antwerpen 1992, pp. 29-44. |
Anne Marie Musschoot, Karel van de Woestijne in Brussel. In: Marnixring. Jaarboek 1992, pp. 88-97. |
Anne Marie Musschoot, Najaar 1903: Van de Woestijnes bundel Het vader-huis wordt gedrukt op de handpers van J. de Praetere. Van de Woestijne en het Symbolisme. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Den Haag 1993, pp. 581-586. |
Hans Vandevoorde, Karel van de Woestijne. De vertaler als kolonist. In: De Gids, jrg. 156, nr. 7, 1993, pp. 593-598. |
Hans Vandevoorde, ‘De onmacht die hem sarrend sloeg’. In: Frank de Crits (red.), Brussel en het fin-de-siècle. Antwerpen/Baarn 1993, pp. 105-116. |
Anne Marie Musschoot, Karel van de Woestijne en het Gents toneel en Poésie pure: een confrontatie Karel van de Woestijne-Paul van Ostaijen. In: Yves T'Sjoen en Hans Vandevoorde (red.), Op voet van gelijkheid. Opstellen van Anne Marie Musschoot. Gent 1994, pp. 125-135; 137-153. |
Jeroen Brouwers, Karel van de Woestijne en de schoonheid. In: Jeroen Brouwers, Vlaamse leeuwen. Amsterdam 1994, pp. 186-189. |
J.C. Bloem, Karel van de Woestijne, De Modderen Man en Karel van de Woestijne (over Beginselen der chemie). In: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Amsterdam 1995, pp. 346-349; 388-389. |
Els Durnez en Marc Somers (red.), Latemse memoires. Herinneringen van Mevrouw Karel van de Woestijne en Julius de Praetere. Antwerpen/Baarn 1995. |
Leo Jansen, Aan wijzigingen onderhevig. De
|
| |
| |
totstandkoming van ‘Wiekslag om de kim’. In: Leo Jansen e.a., Drie edities, drie verhalen. Den Haag 1995, pp. 7-33. |
Anne Marie Musschoot, Karel van de Woestijne: een Baudelairiaans dichter. In: Maarten van Buuren (red.), Jullie gaven mij modder, ik heb er goud van gemaakt. Groningen 1995, pp. 111-130. |
Anne Marie Musschoot, Gezelle - Van de Woestijne - Van Ostaijen en de traditie van de poésie pure. In: Nederlandse Taal-, Vertaal- en Letterkunde. Trieste 1995, pp. 79-87. |
Hans Vandevoorde, Onbekend journalistiek werk van Karel van de Woestijne in de NRC. In: Spiegel der Letteren, jrg. 37, nr. 1, 1995, pp. 44-50. |
Joost de Geest, Rainer Maria Rilke en Karel van de Woestyne: dichters en kunstcritici. In: Sint-Martens-Latem en Worpswede 1880-1914. Twee kunstenaarskolonies. Deinze 1996, pp. 59-64. |
Ria Beckers en Anne Marie Musschoot, Woestijne, Karel van de. In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt 1998, pp. 3767-3768. |
Anne Marie Musschoot, Convergentie en bijna-unanimiteit. Een blik op de receptie van Karel van de Woestijnes poëzie. In: Nederlandse letterkunde, jrg. 4, nr. 2, 1999, pp. 162-177. |
Peter Theunynck, Van boer en bourgeois. De moeilijke relatie tussen de jonge Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne. In: De Vlaamse Gids, jrg. 83, nr. 1, 1999, pp. 26-36. |
Hans Vandevoorde, Een aristo-anarchist. Karel van de Woestijne en het anarchisme. In: Brood en rozen, nr. 4, 1999, pp. 7-27. |
Hans Vandevoorde, Onechte paradijzen. Buysse, Teirlinck en Van de Woestijne op de wereldtentoonstelling. In: Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap, afl. 15, 1999, pp. 55-106. |
Hans Vandevoorde, Het geheim van de glasblazer. Van de Woestijne als prozadichter. In: Vlaanderen, jrg. 49, nr. 2, 2000, pp. 66-72. |
Hans Vandevoorde, Vlaamsche Oogst, een blij mysterie uit de vooroorlogse letteren. In: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jrg. 1, nr. 0, 2001, pp. 32-42. |
Judit Gera, Hoe las Karel van de Woestijne de Vlaamse Primitieven? In: De Brakke Hond, nr. 72, 2001, pp. 155-161. |
Leo Jansen, De poëtische ratio. Bevindingen bij het verkennen van een bundelpoëtica. In: Ad Zuiderent en Evert van der Starre (red.), De tweede gisting. Over de compositie van dichtbundels, Amsterdam 2001, pp. 47-62. |
Hans Vandevoorde, ‘Een dichter van Straks’. De verhouding van Karel van de Woestijne tot het tijdschrift Van Nu en Straks. In: Spiegel der Letteren, jrg. 43, nr. 4, 2001, pp. 279-309. |
89 Kritisch lit. lex.
mei 2003
|
|