| |
| |
| |
Sonja Witstein
door Rudi van der Paardt
1. Biografie
Sonja Fortunette Witstein werd op 22 mei 1920 te Rotterdam geboren als enig kind van een joodse vader, Jacob Samuel Witstein, die eerst kleermaker en later handelsreiziger was; haar moeder, Alexandrina Drunet, tien jaar jonger dan haar echtgenoot, was niet joods. In 1926 verhuisde het gezin naar Scheveningen, waar Sonja de lagere school bezocht, in 1938 naar Amersfoort, waar zij haar in Den Haag begonnen gymnasiumopleiding voltooide. In deze tijd begon zij verhalen te schrijven, die zij in een culturele kring te Leusden, ‘De Wevers’, voorlas.
In 1942 verhuisde het gezin Witstein naar Amsterdam en later naar Den Haag, steeds een ander pension zoekend. Sonja bleef schrijven en probeerde, hoe moeilijk dat ook ging, een begin te maken met een studie Nederlands. In 1944 werd de familie opgepakt en naar Auschwitz getransporteerd. Alleen Sonja overleefde het vernietigingkamp. In de mening verkerend dat zij niet meer terug zou keren, stuurde haar vriend Louis Tiessen, die zij kende van ‘De Wevers’, onmiddellijk na de bevrijding het manuscript van haar eind 1943 voltooide novelle Bekentenis aan Julien Delande naar uitgeverij Contact, die bereid was deze uit te geven. In september 1945 begon Sonja officieel met haar studie in Utrecht: onder invloed van W.A.P. Smit ontwikkelde zij zich tot specialiste op het gebied van de renaissanceliteratuur; in 1952 sloot zij haar studie af, onder meer met een scriptie over het genre van de pastorale.
Zich bewust geworden van haar lesbische geaardheid had zij zich inmiddels aangemeld bij de Utrechtse afdeling van het
| |
| |
COC: onder de naam Tini van der Velde publiceerde zij in Vriendschap, het blad van het COC, opiniërende artikelen. Zij voerde vanaf 1950 ook een uitvoerige correspondentie met Anna Blaman. De vriendschap, die bij Sonja heviger vormen had aangenomen dan bij Anna Blaman, was eind 1952 voorbij. Een ander belangrijk contact was er met haar joodse huisgenoot, de latere schrijver Gerhard Durlacher, die ook een kampleven achter de rug had.
Van 1954 tot 1956 werkte Witstein als lerares Nederlands op het Stedelijk Gymnasium te Utrecht. Daarna keerde zij terug naar de Utrechtse universiteit: van 1956 tot 1964 was zij als wetenschappelijk ambtenaar verbonden aan het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde; daarna werd zij te werk gesteld bij het Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek. In 1969 promoveerde zij bij haar leermeester Smit op het proefschrift Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance. In 1975 werd zij aan de Rijksuniversiteit Leiden benoemd tot hoogleraar in de Nederlandse Letterkunde van de Middeleeuwen tot de Romantiek. Lang heeft zij die functie niet kunnen vervullen: zij kreeg leverkanker en overleed op 11 juli 1978 in het ziekenhuis van Alphen aan den Rijn, niet ver van Koudekerk, waar zij zich na haar ambtsaanvaarding had gevestigd.
Sonja Witstein publiceerde (literaire) bijdragen in de tijdschriften Het Woord, Proloog, Amsterdams tijdschrift voor letterkunde (waarvan zij van 1953 tot 1955 redacteur was) en Maatstaf.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Ontwikkeling
Het gepubliceerde literaire werk van Sonja Witstein is zeer gering van omvang: het omvat een novelle, een zevental korte verhalen en een essay, de oogst van ongeveer tien jaar; in de nalatenschap bevinden zich nog enkele jeugdverhalen, die niet in druk zijn verschenen. Bij haar entree in 1975 in Leiden als hoogleraar Oudere Letterkunde verwees zij naar haar fictionele teksten als ‘jeugdzonden, dingen van nul en generlei waarde. Het was een soort van hobbyisme, maar op die leeftijd kijk je er wel ernstig tegenaan.’ Toen in 1986 Bekentenis aan Julien Delande (1946) opnieuw werd uitgegeven (haar verhalen zijn nimmer gebundeld), bleek deze na veertig jaar aan de vergetelheid ontrukte novelle aanzienlijk meer waardering te oogsten dan zij er een decennium tevoren zelf aan had toegekend.
| |
Thematiek
Wat omvang betreft hadden de verhalen een bundel kunnen vormen, maar afgezien van het feit dat Witstein medio jaren vijftig de belangstelling voor haar literaire werk had verloren, zou tegen bundeling het opvallende verschil in kwaliteit gepleit hebben: vooral de wat langere verhalen vertonen zo'n overvloed aan ogenschijnlijk functieloze details dat zij weinig spankracht bezitten (in tegenstelling tot de geserreerde novelle). De korte verhalen, zoals ‘Dulce et decorum...’ en ‘De schuld’, lijden minder of niet aan dit manco en zijn overtuigender. Een centraal thema in dit deel van haar werk valt niet te bespeuren, wel zijn er repetente motieven: angst, geweld en straf. In ‘Dulce et decorum...’ bijvoorbeeld is een jonge vrouw aan het woord, die aan het leven geen zin meer toekent en wacht op de komst van haar zuster: is die eenmaal gearriveerd, dan zal zij zich de polsen doorsnijden (of dit ook gebeurt, verneemt de lezer uiteraard niet). In ‘De plaat’ krijgt een jongen een nichtje op bezoek: overmand door weerzin tegen dit hem opgedrongen bezoek slaat hij haar, vol wellust, in elkaar.
Al deze motieven komen ook in Bekentenis aan Julien Delande voor, en de novelle heeft eveneens een overkoepelend thema; de (complexe) relatie tussen Eros en Thanatos. De tekst bestaat uit een brief, geschreven door een studente, Francine, vanuit een psychiatrische kliniek aan Julien, haar verloofde-in-spe. Zij heeft
| |
| |
haar stiefvader vermoord, maar volgens de rechtbank was dat gebeurd in een vlaag van verstandsverbijstering. Tijdens het proces is aan het licht gekomen, wat zelfs haar moeder en vriend niet wisten, dat zij in haar schooltijd en studentenjaren regelmatig voor wat in zijn ogen vergrijpen waren met een zweep was afgeranseld: dit moet de grond voor haar daad zijn geweest. Francine bestrijdt deze voor de hand liggende gedachte met grote kracht: zij heeft geheel volgens plan de moord ten uitvoer gebracht en met (onbewuste) wraak had haar daad niets van doen. In feite was er geen man die zij zo liefhad als haar stiefvader. Alles had zij, in de vele uren die zij op zijn kamer hadden doorgebracht, van hem geleerd, met name het beheersen van emoties en het koesteren van scepsis tegenover iedere moraal. Als er iemand was naar wiens beeld en gelijkenis zij gevormd wilde worden, dan was het haar stiefvader. Uiteindelijk luidden de lessen van de vader zijn eigen ondergang in (en misschien was hij zich daarvan bewust): toen Francine ging begrijpen, dat zij door deze vergaande identificatie geen eigen identiteit meer bezat, zag zij alleen nog maar de moord op haar vader/leermeester als mogelijkheid om zich van het neerdrukkend voorbeeld te bevrijden.
| |
Techniek / Stijl
Bekentenis aan Julien Delande is geschreven in een zeer rationele, intellectualistische, soms ronduit didactische stijl, met de daarbij behorende herhalingen. Zoals bij alle ik-vertellingen kan men twijfelen aan het waarheidsgehalte van het relaas. Zo ook hier: is die neiging van de schrijfster ‘haar waarheid’ er bij Julien (en wie de brief ook maar lezen zal) in te hameren geen aanwijzing daarvoor, dat zij zelf niet zo zeker is van haar interpretatie? De onzekerheid daarover is één van de grootste kwaliteiten van de novelle. In haar vroege verhalen, zoals ‘De plaat’, hanteert Witstein een stijl die ook de contemporaine lezers al ouderwets moet zijn voorgekomen: relatief lange zinnen en een gecompliceerde syntaxis. Haar laatste verhaal, ‘De keus’ (1956), daarentegen kent een eenvoudiger idioom en is ook door het gebruik van dialogen veel beter leesbaar.
| |
Traditie / Kunstopvatting
Aad Meinderts citeert in zijn nawoord bij de herdruk van de novelle een brief uit 1946 van Witstein aan haar jeugdvriend Louis Tiessen, waarin zij haar literatuuropvatting helder ver- | |
| |
woordt. Voor haar zijn de schrijvers uit de jaren dertig nog steeds de grote voorbeelden: zij hielden zich bezig met de (psychologische) analyse van complexe personages. Wat zij in de naoorlogse literatuur opmerkt, is een verschuiving van individualiteit naar sociale uniformiteit. Zij betreurt deze verandering ten zeerste en denkt erover met het schrijven te stoppen (wel publiceert zij vlak na de bevrijding enkele verhalen, maar die waren in oorlogstijd geschreven). Als Witstein na beëindiging van haar studie zich toch weer literair manifesteert, is dat niet toevallig in het Amsterdams tijdschrift voor letterkunde: de redacteuren van dat tijdschrift (onder meer Wim J. Simons en Johan Polak) wilden het contact met de traditionele literatuur herstellen, dat door het optreden van de Vijftigers teloor dreigde te gaan. De opheffing van dit tijdschrift in 1955 was voor haar wellicht de belangrijkste reden een punt te zetten achter haar schrijverschap: zij wijdde zich nu nog uitsluitend aan de neerlandistiek.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
Dat Witsteins novelle bij verschijnen nauwelijks besproken is (wel treft men er lovende woorden over aan in ‘stapelrecensies’, onder meer van W.F Hermans) kan, behalve uit een zekere overvoering van de naoorlogse literaire markt, verklaard worden door het gewaagde onderwerp: een stiefvader die de liefde voor zijn dochter uit door haar naakt met een zweep te slaan, een handeling die vervolgens niet als verwerpelijk, maar als intellectuele training wordt voorgesteld.
De herdruk in 1986 bracht geheel andere reacties teweeg: algemeen waren de critici van mening dat zo niet een vergeten meesterwerkje, dan toch wel een zeer belangwekkende tekst was herontdekt. Men vond de kwaliteiten juist liggen in de dubbelzinnige relatie tussen stiefvader en dochter, die door de lessen in het negeren van elke moraliteit zo wordt opgevoerd dat men de finale aanslag op de vader ook kan zien als een vorm van zelfmoord. De wat krampachtige, maar juist psychologisch verantwoorde stijl van de novelle, ook al door Hermans geprezen, ondervond eveneens veel waardering. Overigens leidde deze positieve benadering van de recensenten niet tot een derde druk, integendeel: na enige tijd was de novelle uitsluitend nog in de ramsj te verkrijgen. Veel lezers kan
| |
| |
Bekentenis aan Julien Delande, ondanks de aantoonbare kwaliteiten, dus ook toen niet getrokken hebben. Haar verspreide verhalen worden nooit ergens genoemd en zijn kennelijk volstrekt onbekend gebleven.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Voor een overzicht van de wetenschappelijke publicaties van Sonja Witstein raadplege men het aan haar leven en werk gewijde lemma, vervaardigd door Ellen Krol, in: Wim van Anrooij e.a. (red.), Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, dbnl 2004.
S.F. Witstein, Bekentenis aan Julien Delande. Amsterdam 1946, Contact, Proloog-reeks 2, N. (2e druk, onder schrijversnaam Sonja Witstein, met een nawoord van Aad Meinderts, 's-Gravenhage 1986, Nijgh & Van Ditmar) |
S.F. Witstein, Letters rapen. In: Het Woord, jrg. 1, nr. 1, 1946, pp. 58-65, V. |
S.F. Witstein, De plaat. In: Proloog, jrg. 1, nr. 6, 1946, pp. 241-248, V. |
S.F. Witstein, Dulce et decorum... In: Kompas der Nederlandse Letterkunde. Redactie Clara Eggink en J.C. Bloem. Amsterdam 1947, De Bezige Bij, pp. 459-462, V. |
S.F. Witstein, De schuld. In: Amsterdams tijdschrift voor letterkunde, jrg. 1, nr. 1, 1953, pp. 15-26, V. |
S.F. Witstein, Air sylphide. In: Amsterdams tijdschrift voor letterkunde, jrg. 1, nr. 3, 1953, pp. 96-99, V. |
S.F. Witstein, Het uur van Achabisa. In: Amsterdams tijdschrift voor letterkunde, jrg. 2, nr. 1, 1954, pp. 15-27, V. |
S.F. Witstein, Vestdijk en de Januskop. In: Amsterdams tijdschrift voor letterkunde, jrg. 2, nr. 3, 1954, pp. 113-116. E. |
Sonja Witstein, De keus. In: Maatstaf, jrg. 4, nr. 7-8, 1956, pp. 506-517, V. |
Sonja Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlandse Renaissance. Enkele funeraire gedichten van Heinsius, Hooft, Huygens en Vondel, bezien tegen de achtergrond van de theorie betreffende het genre. Utrecht/Assen 1969, Van Gorcum, Dissertatie. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Victor Varangot, Tusschen Short Story en Roman. In: Proloog, jrg. 1, nr. 9, 1946, pp. 421-430. (onder meer over Bekentenis aan Julien Delande) |
H.J. Smeding, S.F. Witstein: Bekentenis aan Julien Delande. In: Apollo, jrg. 2, nr. 1, 1947, pp. 38-39. |
W.F. Hermans, De critische voorspelling. In: Criterium, jrg. 5, nr. 3, 1947, pp. 135-137. (onder meer over Bekentenis aan Julien Delande) |
J. van Doorne, Kritieken. In: Ontmoeting, jrg. 2, nr. 1, 1947-1948, pp. 40-41. (onder meer over Bekentenis aan Julien Delande) |
Ellen Krol en Paul van der Plank, Bij de komst van professor Witstein. Een interview. In: Meta, jrg. 10, nr. 1, 1975, pp. 1-12. |
H.A. Gomperts, In memoriam Sonja Witstein. In: Meta, jrg. 13, nr. 1, 1978, pp. 2-3. |
Ton Harmsen, Bij het overlijden van Prof. dr. S.F. Witstein. In: Meta, jrg. 13, nr. 1, 1978, pp. 4-9. |
Frank Ligtvoet, Lessen in discipline. Indrukwekkende novelle van S.F. Witstein herontdekt. In: de Volkskrant, 7-11-1986. (over Bekentenis aan Julien Delande) |
Wim J. Simons, Novelle over incest en sadomasochisme. In: Utrechts Nieuwsblad, 14-11-1986. (over Bekentenis aan Julien Delande) |
René 't Sas, Begrensd door wanhoop. In: Vrij Nederland, 18-11-1986. (neerslag van gesprekken met Gerhard Durlacher en Aad Meinderts over Sonja Witstein) |
Hans Vervoort, In de houdgreep van het noodlot. In: NRC Handelsblad, 28-11-1986. (over Bekentenis aan Julien Delande) |
Marcel Verreck, Intrigerende novelle uit 1946. In: Hervormd Nederland, 13-12-1986. (over Bekentenis aan Julien Delande) |
Hans Warren, Een vergeten debuut uit 1946. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 24-1-1987. (over Bekentenis aan Julien Delande) |
Anna Blaman, Ik schrijf het je grof-eerlijk. Briefwisseling met Emmy van Lokhorst en Sonja Witstein. Ingeleid en bezorgd door Aad Meinderts. Amsterdam 1988. (deze collectie bevat slechts één brief van Witstein; andere werden als verloren beschouwd. Enkele jaren later werden toch in de nalatenschap van Blaman nog vier brieven van Witstein aan de schrijfster teruggevonden, die door Aad Meinderts in het Jaarboek Letterkundig Museum jrg. 5 [1993] zijn gepubliceerd) |
Hannemieke Stamperius, ‘Ik stel mij tevreden met een kleine kring.’ In: Margriet Prinssen en Lucie Th. Vermij (red.), Schrijfsters in de jaren vijftig. Amsterdam 1991, pp. 210-218. |
Marlies Groen, Moord als uiterste consequentie. Sonja Witstein schetst extreme relatie in vergeten novelle. In: Surplus, jrg. 8, nr. 6, 1994, p. 14. (over Bekentenis aan Julien Delande) |
Ton Harmsen, Sonja Fortunette Witstein: Rotterdam 22 mei 1920 - Alphen aan den Rijn 11 juli 1978. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1992-1993. Leiden 1994, 146-151. (levensbericht) |
Louis Tiessen, ‘De Wevers’: een tijdgebonden verhaal. In: ZL, jrg. 5, nr. 1, 2005, pp. 75-85. |
113 Kritisch lit lex.
mei 2009
|
|