| |
| |
| |
Paul de Wispelaere
door Paul van Aken
1. Biografie
Paul de Wispelaere werd op 4 juli 1928 te Assebroek (Brugge) geboren als zoon van een wagenmaker. Van 1941 tot 1947 volgde hij de Grieks-Latijnse humaniora aan het St.-Lodewijkscollege te Brugge. Daarna studeerde hij Germaanse Filologie aan de Rijksuniversiteit te Gent. Van 1953 tot 1956 was hij leraar Nederlands en Engels aan het Koninklijk Atheneum te Berchem (Antwerpen), van 1957 tot 1972 leraar Nederlands aan de Rijksmiddelbare Normaalschool te Brugge. In 1972 werd hij docent en in 1978 hoogleraar in de moderne Nederlandse letterkunde aan de Universitaire Instelling Antwerpen.
Na zijn huwelijk in 1956 woonde hij eerst korte tijd in Borgerhout (Antwerpen), daarna tot 1966 te St.-Andries-Brugge. Van zijn vrouw gescheiden verbleef hij van eind 1966 tot augustus 1973 in Darome; sindsdien woont hij op een kleine boerderij in Maldegem.
Van 1956 tot 1962 was hij redacteur van het modernistische Antwerpse tijdschrift De Tafelronde. Eind 1962 richtte hij met Hedwig Speliers, Jan van der Hoeven en Korban het tijdschrift Diagram. (1963-1964) op, dat vooral een vernieuwing van de literaire kritiek voorstond. Daarna redigeerde hij, samen met Pierre H. Dubois, Willy Roggeman, René Gysen en Weverbergh het tijdschrift Komma (1965-1970). Van 1963 tot 1966 was hij redactiesecretaris voor België van de Nederlandse maandkrant Kunst van Nu. In 1969 werd hij redactielid van het Nieuw Vlaams Tijdschrift en van 1972 tot 1974 bekleedde hij ook die functie bij het tijdschrift Raam. Van 1961 tot 1967 was hij vast chroniqueur voor Nederlandse literatuur bij De Vlaamse Gids, van 1965 tot 1967 vast medewerker aan De Gids en van 1965 tot 1979 was hij als
| |
| |
criticus verbonden aan het dagblad Het Vaderland. Van 1966 tot 1973 werkte hij mee aan het BRT-televisieprogramma ‘Vergeet niet te lezen’. Sinds 1984 is hij redacteur van het Nieuw Wereldtijdschrift.
In 1968 kreeg hij voor Met kritisch oog de Essayprijs van de Jan Campert-stichting (Den Haag) en in 1971 voor Facettenoog de Driejaarlijkse Prijs van de Maatschappij voor Letterkunde te Leiden. In 1974 werd hij onderscheiden met de Louis Paul Boonprijs voor zijn essayistisch-kritisch oeuvre, in 1976 met de Yang-prijs voor Een dag op het land en met de Dirk Martensprijs van de stad Aalst voor Louis Paul Boon, tedere anarchist.
Voor Tussen tuin en wereld werd hij in 1980 bekroond met de August Beernaertprijs en in 1981 met de Belgische Staatsprijs voor verhalend proza, voor De broek van Sartre met de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse provincies en de Staatsprijs voor kritiek en essay (1988). In 1994 ontving hij de Emile Bernheimprijs voor literatuur en in 1998 werd hij voor zijn hele oeuvre onderscheiden met de Prijs der Nederlandse Letteren.
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Kritiek
Paul de Wispelaere behoort tot die Nederlandstalige auteurs die zowel in Vlaanderen als in Nederland bekend zijn en er gewaardeerd worden, en als zodanig heeft hij ook de Brouwerse hetze tegen ‘Vlaenderen op zijn erghst’ getrotseerd. Oorzaken daarvan zijn niet alleen zijn vlekkeloos taalgebruik en de rijke, uiterst genuanceerde woordenschat, maar ook en vooral zijn positie en taak als criticus en essayist. Een uiting van die waardering is zeker het feit dat hij al jarenlang meewerkt als recensent aan het Haagse blad Het Vaderland. Bovendien sleepte hij verscheidene Nederlandse literaire prijzen in de wacht. Toch is de kritiek over hem aanvankelijk nooit echt onverdeeld geweest, zeker niet in Vlaanderen, waar in de jaren 60 zich een felle, vaak grote polemiek concentreerde op enkele aspecten van het oeuvre en de literaire persoonlijkheid van De Wispelaere, met name zijn houding tegenover de conventionele en de moderne roman. Daarnaast ontstond een ware controverse rond de roman Een eiland worden. Wat dat boek betreft, wierpen vele generatie-genoten van De Wispelaere zich ook op als zijn verdedigers. Tegenstanders, die heel vaak tot de oudere generatie behoorden, meenden invloeden van bekende buitenlandse schrijvers te bespeuren. De Wispelaere stond echter zelf vooraan in de strijd tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ romanopvattingen en mede door zijn grondige kennis van de recentste onderzoeken in verband met de steeds complexer wordende literatuurstudie heeft hij zijn standpunt altijd geloofwaardig en ontwapenend verdedigd.
| |
Traditie
Verwantschap
Ook als criticus en essayist heeft Paul de Wispelaere altijd heel veel belangstelling getoond voor de nouveau roman of voor structurele experimenten in de roman. Dat blijkt duidelijk uit de programmatische titel van zijn kritisch debuut, Het Perzische tapijt, waarin hij ‘het onderzoek naar de vorm, de structuur en het taalgehalte van de romans zoveel mogelijk centraal (heeft) gesteld.’ De titel zelf verwijst naar een literatuuropvatting die het kunstwerk ziet als een autonoom ding, onafhankelijk van zijn schepper en bepaald door een eigen wetmatigheid. De Wispelaere heeft die zienswijze echter nooit extreem gesteld. Dat is niet alleen duidelijk in de
| |
| |
opstellen uit de eerste bundels, maar ook en vooral in het uitvoerige essay dat hij later aan Louis Paul Boons Vergeten straat wijdde. Deze zin voor nuances kenmerkt het hele kritisch oeuvre van De Wispelaere. Meermaals werd hem verweten dat hij te mild is. Zoals blijkt uit Facettenoog schrijft hij inderdaad erg begrijpend over een boek of zijn auteur, maar dat dit een zwakheid zou zijn, is natuurlijk niet juist. Hij wil alleen niet bevooroordeeld staan tegenover een werk, om beter tot de essentie ervan te kunnen doordringen. Toch heeft ook De Wispelaere bepaalde voorkeuren, en die gaan precies uit naar de auteurs die de traditionele verhaalvormen ter discussie hebben gesteld. Daarmee zijn niet alleen de Franse avant-gardisten bedoeld die de nouveau roman in hun kritisch en creatief werk realiseerden (Butor, Robbe-Grillet, Sarraute, Simon, Ollier en anderen) of andere ‘moderne’ schrijvers (Peter Weiss, Uwe Johnson, Karlheinz Deschner, Lawrence Durrell en anderen), maar ook iemand als Boon. Boon is voor De Wispelaere inderdaad niet alleen de grote schrijver van de twijfel en de paradox, maar ook iemand die de problematiek van het schrijverschap centraal heeft gesteld. De genuanceerde houding en zienswijze van De Wispelaere op het verschijnsel literatuur houden ook verband met een ander belangrijk aspect van zijn schrijverschap.
| |
Kunstopvatting
Volgens hem is de literaire criticus ook een schrijver. En, evenals vertegenwoordigers van de Franse ‘nouvelle critique’, ziet De Wispelaere zijn kritisch werk als een artistiek engagement, waarin de vormgeving en het schrijven een even grote rol spelen als in de zogenaamde scheppende literatuur. Gaandeweg heeft De Wispelaere die houding gestalte gegeven, eerst in de Geloofsbrief ‘Het vat der Danaïden’, dan in de artikelenreeks ‘Lezen om te schrijven, schrijven om te leven’, ten slotte in het kaleidoscopische Paul-tegenpaul 1969-1970 dat sfeerbepalend is gebleken voor latere werken als Een dag op het land en zelfs de roman Tussen tuin en wereld. Paul-tegenpaul is immers een typische mengvorm, het is zowel een literair dagboek als een essay, zowel theorie als verhaal, zowel intellect als emotie. Het boek bewijst dat er bij nader toezien geen wezenlijk verschil meer kon bestaan tussen de romans en de beschouwende werken van De Wispelaere. Al deze titels zijn immers fragmenten van een zelfde ervaring,
| |
| |
gevarieerde uitingen van een schrijversbewustzijn dat die ervaring artistiek tracht te verwoorden. Maar precies die ingewikkelde daad van het verwoorden maakt de oorspronkelijke problemen, paradoxen en innerlijke tegenstellingen nog scherper.
| |
Relatie leven/werk
De rode draad die door De Wispelaeres literair (‘scheppend’ en ‘kritisch’) oeuvre loopt is de problematische relatie tussen literatuur en werkelijkheid. Relevant hiervoor is wat hijzelf ooit schreef over de mannelijke hoofdpersoon in Mijn levende schaduw: ‘De imponderabilia die meespelen in de schrijfdaad zelf en de onzekere verhouding van leven tot taal intrigeren en verontrusten hem. Is zijn antwoord waar in de existentiële zin, of is het alleen maar authentiek in literaire zin? Meer nog: bestaat er een andere waarheid dan die welke vorm krijgt in en door de schriftuur zelf? Anders gesteld: kan een verhaal ooit een andere dan zijn eigen, autonome waarheid bevatten? In hun algemeenste vorm komen al deze vragen neer op het probleem van de relatie tussen literatuur en werkelijkheid.’ (‘Mijn levende schaduw, een conventionele roman?’)
Door de nauwe betrokkenheid op het leven én door de distantiëring in het geschrift, de kristallisatie in de vorm, kunnen de romans van Paul de Wispelaere voor een groot deel als autobiografisch beschouwd worden. Al worden de romans Een eiland worden, Mijn levende schaduw en Tussen tuin en wereld niet als zodanig aangediend, toch bevatten ze veel autobiografisch materiaal en zouden de respectieve mannelijke hoofdpersonages gezien kunnen worden als afsplitsingen van de auteur zelf.
| |
Ontwikkeling
Een eiland worden is het verhaal van de jonge schrijver Filip Eiland die op een dag beseft dat het ogenblik van zijn uiteindelijke zelfbevrijding is aangebroken. Hunkerend naar een authentiek bestaan, gevangen in een net van relaties die hem dat onmogelijk maken en tegelijkertijd toch een voorwaarde voor zijn schrijverschap creëren, beseft hij dat het erop aankomt ‘een eiland te worden’, dat wil zeggen zich los te maken van alles wat die authenticiteit in de weg staat. Het is typerend dat die zelfbevrijding zowel een nederlaag als een overwinning is: de vlucht voor het gewone leven gaat samen met de tocht naar een hogere, authentiekere vorm van
| |
| |
bestaan, waarin de persoonlijke en existentiële tegenstellingen een kans krijgen.
Ook Mijn levende schaduw gaat over een man ‘die tegen zijn verleden te keer gaat, die het uit zijn bewustzijn wil wegsnijden, die opnieuw wil beginnen maar daar niet in slaagt’. In het woelige klimaat van de jaren 60 wil de schrijvende ik-persoon Christian ontsnappen aan de beklemmende dubbelzinnige situatie waartoe zijn burgerlijk bestaan heeft geleid; de literatuur en de liefde voor de vrouw zijn andermaal de polen waarom de afrekening met de illusies, de valse mythen, het frustrerend verleden en een onbevredigend heden draait.
| |
Thematiek
Thematiek / Ontwikkeling
Belangrijke motieven en situaties uit deze twee romans duiken weer op, ditmaal in een synthetisch en hecht gestructureerd geheel, in de roman Tussen tuin en wereld. Alweer reveleert de titel die aparte situatie ‘tussen’, waarin ook de vorige personages zich bevonden, maar nu is het verhaal nog meer herkenbaar gemaakt, doet het minder als ‘literatuur’ aan en precies dáárdoor is het ontroerender, indrukwekkender, authenthieker. Tegenover de ‘wereld’, de corrupte, oneerlijke en agressieve wereld waarmee de hoofdpersoon toch moet leven en waarvan hij zelfs afhankelijk is, staat de ‘tuin’, het domein van de schoonheid en de rust, die in de roman een polyvalent thema wordt. De tuin staat zowel voor de schrijvende hoofdpersoon aan het begin van zijn leven, als voor het begin van de wereldgeschiedenis. Op die manier legt De Wispelaere hier voortdurend het verband tussen de individuele en de algemene geschiedenis, wat alleszins een verruiming van zijn problematiek betekent. Tevens is Tussen tuin en wereld een afrekening van de hoofdpersoon met de klerikaal - burgerlijke aspecten van zijn verleden en met de wereld om hem heen, waarvan hij de agressiviteit en het destructieve karakter verafschuwt. Tussen tuin en wereld is echter vooral het boek van de nuance, van de tussenpositie die het hele schrijverschap van De Wispelaere kenmerkt. Samen met de obsessie van schrijven, liefde en dood vormt de ambivalentie of het dualisme wel het meest typische facet van zijn oeuvre en van zijn literaire persoonlijkheid. Dit ‘enerzijds, anderzijds’, deze ‘glimlach van het ambivalente weten’, deze confrontatie met
| |
| |
overgangen en aarzelingen, met laatste opflakkeringen en openschuivende mogelijkheden keert voortdurend en in allerlei gedaanten terug, onder meer in het motief van de maand oktober, in de talrijke ontroerende liefdesgeschiedenissen, in de stijl en vooral in de schrijftechniek en de structuur. Voor De Wispelaere is het boek essentieel structuur: zijn romans zijn dan ook zorgvuldig opgebouwd. Voor de argeloze lezer kunnen de wisselende standpunten en perspectieven een indruk van versnippering oproepen, maar bij nader toezien vertoont het boek een prismatische structuur die inderdaad vele facetten laat zien en die toelaat de thema's vanuit verschillende oogpunten te bekijken. Ieder fragment verkrijgt daardoor een zekere autonomie tegenover de andere stukken. De lezer kan er als het ware op inzoomen; maar de terugkerende motieven en de zorgvuldige compositie zorgen ervoor dat het verband met het totale boek nooit verlorengaat. Deze werkwijze, die synchronie en diachronie tegen elkaar uitspeelt, staat in rechtstreeks verband met het probleem van de tijd, de poging de tijd te vatten, die eén constante vormt in het werk van De Wispelaere. Reeds in 1965, in zijn indringende studie over Mijn levende schaduw (‘Het failliet van de tijddimensie’), had Willy Roggeman op het belang hiervan gewezen: ‘Voor de mens Paul de Wispelaere convergeert de existentiële problematiek in de nooit aflatende relatie van het ik met de anderen in de wisselende, vervluchtigende, onvatbare en drukkende tijddimensie’ (p. 135). Deze houding, die zeker waar is voor de eerste romans, Een eiland worden en Mijn levende schaduw, vond haar oorsprong in de fundamentele tegenstelling tussen leven en schrijven. Zodra De Wispelaere het tegenstrijdige karakter van die situatie had opgelost, door aan beide polen een gelijke waarde toe te kennen (Paul-tegenpaul) en door, naast de
literatuur, ook de goede dingen van het leven te beschrijven (en dus niet meer op een ‘eiland’ te ontvluchten), kon hij ook het probleem van de tijd in een ander licht zien.
Vooral de latere romans, Tussen tuin en wereld en Mijn huis is nergens meer, geven blijk van die veranderde visie. Het eigen verleden wordt niet meer gecamoufleerd zoals in de eerste werken, maar wordt in het schrijven gecommentarieerd en geïnterpreteerd. Jeugdherinneringen gaan een voorname rol spelen: zij
| |
| |
staan aan het begin van het leven, zoals de tuin aan het begin van de wereld en de mythe staat. Met andere woorden: de subjectieve ervaringen krijgen een objectieve dimensie, zij weerspiegelen een historische situatie, een evolutie van de beschaving waarvan de schrijver De Wispelaere een begenadigd, want artistiek begaafd getuige is. Zoals Een dag op het land een, weliswaar niet helemaal als zodanig geconcipieerde, voorstudie was van Tussen tuin en wereld, zo vormt Mijn huis is nergens meer een complement en tegenhanger daarvan. Het eindpunt dat in Tussen tuin en wereld werd bereikt - de schrijver trekt zich terug in zijn huis dat als het ware op een eiland staat -, vormde ook een synthese van De Wispelaeres problematiek. In de hem eigen dialectische zienswijze, riep deze synthese de noodzaak op van een nieuwe antithese: Mijn huis is nergens meer is opgebouwd als een pendant, waarin de thema's de weerspiegelingen zijn van die uit het eerste luik. Bekleedde de vaderfiguur een centrale plaats in Tussen tuin en wereld, in het sluitstuk komt de moeder naar voren als beeld van de beaming van het leven. In het schrijverschap van De Wispelaere brengt Mijn huis is nergens meer een zeker evenwicht dat echter onophoudelijk beschermd moet worden tegen nieuwe dreigingen van de buitenwereld: ‘Het evenwicht is kwetsbaar en broos, kan scheuren en smelten.’ Door dit labiele, want van zovele oncontroleerbare factoren afhangend evenwicht dient van dit schrijverschap ook steeds weer verantwoording te worden afgelegd. De slotwoorden van Mijn huis is nergens meer zijn in dat opzicht zeer symbolisch geladen. ‘Dit zijn mijn personages, denkt hij. Wie zijn ze, waar komen ze vandaan, waar gaan ze heen? En hij zet de eerste zwarte letters op het witte papier. Het verhaal begint opnieuw, het eindigt nooit.’
| |
Kunstopvatting / Visie op de wereld
Intussen heeft zich, door de verhalende fragmenten over de familiale achtergrond en de liefdes voor enkele vrouwen, èn de natuurbeschrijvingen die hier een contrapunt krijgen in de kritiek op de menselijke vernielzucht, ook steeds duidelijker een literatuuropvatting geprofileerd die meer licht werpt op De Wispelaeres schrijverschap. Zo vertelt ‘hij’ tegen Brigitte dat hij een filmscenario zou willen schrijven: ‘Zijn oorspronkelijk project: een mengvorm van memoires, persoonlijke notities en een
| |
| |
essay over de mythologie van de industrieel-technologische vooruitgang.’ Eén van deze notities is de sarcastische passage over de nutteloze bruggen die het landschap ontsieren, nergens toe dienen omdat ze niets met niets verbinden, en die voor- en tegenstanders tegen elkaar in het harnas jagen. De Wispelaeres visie op deze zogenaamde vooruitgang èn meteen zijn gelijk worden geïllustreerd met citaten uit en verwijzingen naar andere auteurs die, soms lang voor de huidige maatschappij haar destructieve neigingen botvierde, op een haast profetische manier dit cataclysme voorspelden. Dostojewski is een van hen, maar ook de woorden van Beckett over het verlies van zijn huis en tuin zijn van toepassing op de problematiek die De Wispelaere hier schetst en die hem bewust doet teruggrijpen naar zijn vorige roman, Tussen tuin en wereld, zodat een ‘nieuw’ boek ontstaat dat evenwel hetzelfde is, maar dan met subtiele variaties en modulaties. ‘Aan het begin stond het huis.’ Zo komt het conflict tussen mythe en geschiedenis andermaal volop aan bod, een situatie die zich ook in andere, individuele en maatschappelijke, weerspiegelt, zodat het boek kan worden vergeleken met een splitring, waaraan hij de sleutels geleidelijk bij elkaar moet pogen te schuiven. Dat de herinneringen hierbij een overheersende rol spelen, behoeft nauwelijks betoog.
| |
Techniek
Techniek / Relatie leven/werk
Sedertdien heeft Paul de Wispelaere deze weg van verleden over het heden naar de toekomst en terug naar het verleden nog duidelijker uitgestippeld. ‘Wat een achteruitkijkspiegel is voor een auto, zou geschiedenis voor de mens moeten zijn. Zonder achteromkijken, weet je niet waar je naartoe gaat. Dat zal wel zowat de filosofie zijn van dit literaire journaal, dat een vervolg wil zijn op Paul-tegenpaul.’ Aldus de verantwoording van Brieven uit Nergenshuizen (1986), een nieuw project, dat ook gelezen kan worden als het derde luik van een trilogie en dat niet alleen thematisch aansluit bij de vorige werken, maar ook formeel in dezelfde traditie thuishoort. Toch is er enig verschil: het betreft hier een rasechte brievenroman, waarbij de hoofdfiguur (een schrijver) brieven van een jonge bewonderaarster beantwoordt. Haar brieven krijgen we niet te lezen, maar ze worden weerspiegeld in de antwoorden. En toch is dit procédé niet zo verrassend, want reeds in Mijn huis is nergens meer werden brieven
| |
| |
opgenomen. In deze nieuwe brieven speelt de herinnering aan de intussen verloren geliefde een grote rol, maar tegelijk staan ze bol van boeiende en belangwekkende beschouwingen over literatuur en lezer. Natuurlijk gaat het hier opnieuw om een sterk autobiografisch geschrift, iets wat De Wispelaere steeds heeft aangetrokken, getuige de vele citaten en motto's in zijn boeken. ‘Vooral de tussenvormen boeien me,’ schrijft hij, ‘de geniepige manier waarop ze in elkaar overlopen.’ Zijn grootste aandacht geldt echter de literatuur an sich. ‘Literatuur geldt als een verzameling van teksten die, als je de moeite neemt om ze te lezen, je op een complexe, heldere en toch meeslepende, totale manier ontroeren en gelukkig maken, ook als ze ondergang, verlies en dood beschrijven.’ En daarover gaan precies dit werk en bij uitbreiding dit oeuvre. Dat blijkt immers ook uit het veelgeprezen dagboek van de jaren 1990-1991, Het verkoolde alfabet (1992), waarin dezelfde thema's worden uitgewerkt, nu in de vorm van een ‘echt’ dagboek, al moeten we voorzichtig omspringen met deze term. Relevant in dit opzicht is de lange passage over de zogenaamde auteursintentie, zoals die in Brieven uit Nergenshuizen voorkomt. Daar komt nog bij dat De Wispelaere handig omspringt met de verschillende standpunten die de auteur en zijn personages innemen, zodat ook dit dagboek een voortdurend verschuivend perspectief laat zien, wat tot de thematische en compositorische rijkdom van het werk bijdraagt. Ook in zijn tot op heden laatste roman, En de liefste dingen nog verder (1998), blijft hij deze manier van structureren trouw, wat enkele bijzonder mooie passages oplevert waarin de relativiteit, de twijfel en het verdriet om wat verloren gaat, centraal komen te staan.
Overigens leunt dit boek sterk aan tegen de voorgaande, en dan vooral Het verkoolde alfabet, ofschoon het hier om twee verschillende genres gaat: het dagboek en de roman. Hoezeer de schrijver De Wispelaere zich ook bij de gebeurtenissen betrokken voelt, toch valt hij niet samen met de hoofdpersoon, een oude schrijver die verneemt dat hij ongeneeslijk ziek is. Dat is een aanleiding om terug te blikken, om te inventariseren, te rechtvaardigen en zonodig bij te sturen. Het spreekt vanzelf dat de tijd hier een tweede hoofdpersonage is: vandaar thema's als het
| |
| |
verstrijken van de tijd, de vergankelijkheid en de herinnering tegenover het intussen reeds bekende spel met de verbeelding en de werkelijkheid en de spanning die daartussen ontstaat. Levert het verhaal zelf geen echte verrassingen op, het slot daarentegen is een waar hoogtepunt: als afscheid van de vrienden geeft de schrijver een groot ‘boekenfeest’ dat zijn leven symbolisch moet afsluiten.
| |
Kritiek / Publieke belangstelling
De definitieve doorbraak van De Wispelaere als romanschrijver, bij een breed publiek, kwam er pas vanaf de jaren tachtig, na het verschijnen van Tussen tuin en wereld, de eerste van een reeks succesvolle publicaties, die een hoogtepunt bereikte met Het verkoolde alfabet. Ook de kritiek was doorgaans zeer enthousiast. Tussen tuin en wereld werd bekroond met de Belgische Staatsprijs voor verhalend proza en recensenten in Noord en Zuid loofden de rijke taal, de authenticiteit en het gedreven vakmanschap van De Wispelaere, zoals dat tot uiting komt in de evenwichtige combinatie en dosering van autobiografie, fictie, essayistische fragmenten, lectuurnotities, engagement en poëtische passages.
De ontvangst van En de liefste dingen nog verder in 1998 was gereserveerder en gemengder. Sommige recensenten gewaagden van een déjà vu ervaring (Van Kempen), terwijl anderen van mening bleven dat het werk van De Wispelaere uitnodigt tot lezen en herlezen (Vervaeck). Die kritische geluiden werden, bij zijn bekroning met de Prijs der Nederlandse Letteren, geheel overstemd door de unanieme waardering voor de rol die De Wispelaere gespeeld heeft in de ontwikkeling van de naoorlogse moderne roman in Nederland en Vlaanderen.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
Paul de Wispelaere, Scherzando ma non tropo. Antwerpen 1959, Ontwikkeling, NVT-reeks, N. |
Paul de Wispelaere, Victor J. Brunclair. Brussel 1960, Manteau, Monografieën over Vlaamse letterkunde 12, E. |
Paul de Wispelaere, Hendrik Marsman. Brugge 1961, Desclée de Brouwer, Ontmoetingen 33, E. (derde, sterk uitgebreide druk: 1975, Orion, Grote ontmoetingen 5) |
Paul de Wispelaere, Een eiland worden. Amsterdam-Antwerpen 1963. De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 49, R. (tweede, herziene druk: Amsterdam-Brussel 1972, Manteau, Marnix-pocket 75; derde, herziene druk: Amsterdam 1998, Atlas) |
Paul de Wispelaere, Literatuur als therapie en mythe. In: De onbekende twintigste eeuw. List en literatuur. Den Haag 1965, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 9, pp. 92-122, E. |
Paul de Wispelaere, Mijn levende schaduw. Den Haag 1965, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 10, R. (tweede druk: Brussel-Den Haag 1975, Manteau, Grote Marnixpocket 105; derde druk: Antwerpen 1984, Manteau-Parels) |
Paul de Wispelaere, Dagboekfragmenten. In: Elf uit Vlaanderen. Amsterdam 1966, De Bezige Bij, pp. 41-58, D. |
Paul de Wispelaere, De structuur van De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren. In: Louis Paul Boon. Den Haag 1966, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 11, pp. 35-56, E. |
Paul de Wispelaere, Het Perzische tapijt. Amsterdam-Antwerpen 1966, De Bezige Bij, Contact, Literaire documentenserie 4, EB. |
Paul de Wispelaere, Met kritisch oog. Den Haag 1967, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 13, EB. |
Paul de Wispelaere, Het vat der Danaïden. Uit het dagboek van een ik-schrijver. In: 5 geloofsbrieven. Den Haag 1967, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 18, D. |
Paul de Wispelaere, Facettenoog. Een bundel kritieken gekozen en ingeleid door Weverbergh. Brussel-Den Haag 1968, Manteau, Maerlantpocket 12, EB. |
Paul de Wispelaere, Drie realistische fabels van Sybren Polet. In: Sybren Polet, Mannekino. Amsterdam 1968, De Bezige Bij, Literaire Reuzenpocket 280, pp. 270-303, E. |
Paul de Wispelaere, Paul-tegenpaul 1969-1970. Den Haag 1970, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 35, D. (tweede druk: Brussel-Den Haag 1978, Manteau, Grote Marnixpocket 162) |
Paul de Wispelaere, René Gysen of het gevecht met de realiteit. In: Over René Gysen. Samengesteld door de redactie van ‘Komma’. Den Haag 1970, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 29, pp. 26-42, E. |
| |
| |
Paul de Wispelaere, Een Vlaming bekijkt Nederland. Amsterdam 1972, Elsevier, EB. |
Paul de Wispelaere, Het proza 1966-1971. In: Kees Fens e.a. (red.) Literair Lustrum 2. Een overzicht van vijf jaar Nederlandse Literatuur 1966-1971. Amsterdam 1973, Athenaeum-Polak & Van Gennep, pp. 11-40, E. |
Paul de Wispelaere, Wereld in teksten 1. Brussel-Den Haag 1973, Manteau t/m Wereld in teksten 6. Brussel-Den Haag 1977, Manteau (literaire bloemlezingen voor het middelbaar onderwijs, in samenwerking met Hugo Raes en Paul van Aken), Bl. |
Paul de Wispelaere, Jan Walravens. Antwerpen 1974, Helios, Monografieën over Vlaamse letterkunde nr. 49, E. |
Paul de Wispelaere, Een dag op het land. Brussel 1976, Manteau, Manteau Marginaal nr. 2, N. (tweede, herziene druk: Antwerpen/Baarn 1989, Houtekiet) |
Paul de Wispelaere, Louis Paul Boon, tedere anarchist. Omtrent het Utopia in ‘Vergeten straat’. Den Haag 1976, Nijgh & Van Ditmar, Nieuwe Nijghboeken 46, E. |
Paul de Wispelaere, Tussen tuin en wereld. Amsterdam-Brussel 1979, Elsevier-Manteau, Grote Marnixpocket 174, R. (zesde, herziene druk: Amsterdam 1993, De Arbeiderspers) |
Paul de Wispelaere, Mijn huis is nergens meer. Antwerpen-Amsterdam 1982, Manteau, Grote Marnixpockets 226, R. (vierde, herziene druk: Amsterdam 1998, Atlas) |
Paul de Wispelaere (samenst.), Vlaamse verhalen na 1965. Antwerpen 1984, Manteau, Bl. |
Paul de Wispelaere, Brieven uit Nergenshuizen. Schoten 1986, Hadewych, R. (derde, herziene druk: Amsterdam 1998, Atlas) |
Paul de Wispelaere, De broek van Sartre. Schoten 1987, Hadewych, EB. |
Paul de Wispelaere, Oefeningen in afscheid. In: Herman de Coninck e.a., De tweede vrouw van Dick Trom. Antwerpen/Amsterdam 1988, Dedalus / Nijgh & Van Ditmar, pp. 51-78. V. |
Kris Humbeeck en Paul de Wispelaere (red.), Louis Paul Boon, schrijver. Antwerpen 1989, Restant, Boon-studies 1, E. |
Paul de Wispelaere, Het verkoolde alfabet. Amsterdam 1992. De Arbeiderspers, Privé-domein 179, AB. |
Paul de Wispelaere, Tekst en context. Artikelen en essays over Nederlandse en buitenlandse literatuur. Antwerpen 1992, UIA, EB |
Paul de Wispelaere, Bar en bizar. Ontsluierde geheimen. Amsterdam 1993, De Arbeiderspers 1993. Bl. |
Paul de Wispelaere, De kunstopvatting en de literair-kritische praktijk van Louis Paul Boon in de bladen ‘De roode vaan’ en ‘Front’ (1945-1950). Tilburg 1994, Tilburg University Press, E. |
Louis Paul Boon, Boontjes 1963. Samenstelling, verantwoording en annotaties door Julien Weverbergh en Paul de Wispelaere. Antwerpen 1994, Houtekiet, E. |
Paul de Wispelaere en Hilde Braet, Het vermoeden van een schepping. Tekst van Paul de Wispelaere bij foto's van Hilde Braet. Parijs 1996, Galerie Clivages, E. |
| |
| |
Paul de Wispelaere, En de liefste dingen nog verder. Amsterdam-Antwerpen 1998, Atlas, R. |
Paul de Wispelaere, Cuba sí, Cuba no. Dagboekbladen. In: Glinsterende splinters. Een uitgave ter gelegenheid van de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren 1998 aan Paul de Wispelaere. Amsterdam/Antwerpen 1998, Atlas, pp. 9-45, D. |
Paul de Wispelaere, Enige beschouwingen over Louis Paul Boon en boontje als Siamese tweeling. In: Louis Paul Boon, Boontjes 1964. Antwerpen/Baarn 1998, Houtekiet, pp. 365-387, E. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Jaak Fontier, Paul de Wispelaere: Scherzando ma non troppo. In: Vooruit, 12-11-1959. |
Bernard Kemp, Drie nieuwe verhalen. In: De Linie, 8-1-1960. (over Scherzando ma non troppo) |
Jan Elemans, Romandebuut van Paul de Wispelaere. In: Brabants Dagblad, 4-5-1963. (over Een eiland worden) |
U. Van de Voorde, Eiland worden. In: De Standaard, 3-7-1963. (over Een eiland worden) |
C. Rijnsdorp, Een eiland worden. Eerste roman van Paul de Wispelaere. In: Nieuwe Haagsche Courant, 24-8-1963. |
Marcel Janssens, Een romancier worden. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 108, nr. 8, september 1963, pp. 660-667. (over Een eiland worden) |
Erik van Ruysbeek, Een eiland worden. In: De Vlaamse Gids, jrg. 47, nr. 10, oktober 1963, pp. 717-719. |
René Gysen, Nooit zal ik u vergeven, zegt ‘Mijn levende schaduw’. In: De Nieuwe Gazet, 9-12-1965. (over Mijn levende schaduw) |
Pierre H. Dubois, Schrijven als creatieve vorm van bewustwording. In: Het Vaderland, 8-1-1966. (over Mijn levende schaduw) |
C.J.E. Dinaux, Levensverkenning en zelfbevestiging. In: Haarlems Dagblad, 19-2-1966. (over Mijn levende schaduw) |
Marcel Janssens, Een nieuwe roman van Paul de Wispelaere. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 111, nr. 2, februari 1966, pp. 126-131. (over Mijn levende schaduw) |
W. Giraldo, Mijn levende schaduw door Paul de Wispelaere. In: Mep, jrg. 1, nr. 14, februari 1966, pp. 33-35. |
J.H.W. Veenstra, Mijn levende schaduw en de nouveau roman. In: Vrij Nederland, 5-3-1966. (over Mijn levende schaduw) |
A. Kossmann, Boeiend denker. Kitscherig poëet. In: Algemeen Ochtendblad, 15-3-1966. (over Mijn levende schaduw) |
Jan Elemans, Literaire kritiek in Vlaanderen vernieuwd. In: Eindhovens Dagblad, 5-5-1966. (over Het Perzische tapijt) |
Bernard Kemp, De dubbelzinnigheid van het schrijven. In: Streven, jrg. 19, nr. 6, maart 1966, pp. 555-563. (over Mijn levende schaduw) |
A. Visser, Nederlandse roman met Franse geest. In: De Telegraaf, 1-7-1966. (over Mijn levende schaduw) |
Pierre H. Dubois, Het Perzische tapijt. Tegenstelling en theorie in de literaire kritiek. In: Het Vaderland, 12-8-1966. (over Het Perzische tapijt) |
Herman J. Claeys, Wat is links. Brugge 1966, Sonneville, pp. 116-127. (interview met Paul de Wispelaere, onder meer over het engagement van de schrijver) |
Piet van Aken, Agenda van een heidens lezer. Antwerpen 1967, Ontwikkeling, pp. 150-180. (over Een eiland worden, Mijn levende schaduw en Het Perzische tapijt) |
Hector-Jan Loreis, Nieuwe Roman = Nieuwe Filosofie. Van de nouveau roman naar de nouveau nouveau roman. Brussel-Den Haag 1967, Manteau, Maerlantpocket nr. 6, pp. 130 e.v. (over Een eiland worden en Mijn levende schaduw) |
F. Sarneel, Paul de Wispelaere en zijn Kritisch oog. In: Vrij Nederland, 29-4-1967. (over Met kritisch oog) |
Bernard Kemp, De Wispelaeres schrijven over het schrijven. In: De Standaard, 29/30-4-1967. (over Met kritisch oog) |
Tom Schalken, Literaire autonomie en kritisch opportunisme. In: Arnhemse Courant, 22-7-1967. (over Met kritisch oog) |
Paul de Vree, De wereld der woorden. In: De Periscoop, jrg. 17, nr. 7, mei 1967, p. 4. (over Met kritisch oog) |
| |
| |
Pierre H. Dubois, Met een kritisch oog. Essays over literatuur van Paul de Wispelaere. In: Het Vaderland, 20-10-1967. (over Met kritisch oog) |
Marcel Janssens, Met kritisch oog. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 112, nr. 10, oktober 1967, pp. 774-776. |
René Marres, Pleidooi voor de ‘nieuwe roman’. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 25-11-1967. (over Met kritisch oog) |
E. van Itterbeek, Actuelen. Lier 1968, Van In, pp. 103 e.v. en 109 e.v. (over de romans en de kritiek) |
Weverbergh, Met de neus in de krant. In: Paul de Wispelaere, Facettenoog, 1968, pp. 5-17. (woord vooraf) |
Fernand Auwera, Schrijven of schieten. Antwerpen-Utrecht 1969, Standaard, pp. 202-210. (interview) |
M. Janssens, Eenoog en facettenoog. In: De Spectator, 4-1-1969. (over Facettenoog) |
F. Sarneel, De criticus als ruziezoeker. In: Vrij Nederland, 25-1-1969. (over Facettenoog) |
J. Kruithof, Vier facetten van een kritisch oog. In: Raam, 1969, nrs. 59/60, pp. 51-53. (over Facettenoog) |
H. Hofhuizen, Niet leven zonder schrijven. In: de Tijd, 10-11-1969. (interview) |
Willy Roggeman, Het failliet van de tijdsdimensie. Een analyse van Paul de Wispelaeres roman ‘Mijn levende schaduw’. In: De ringen van de kinkhoorn. Den Haag 1970, Nijgh & Van Ditmar, pp. 131-146. |
R.A. Cornets de Groot, Wandelingen langs boeken en mensen. In: Het Parool, 29-11-1970. (over Paul-tegenpaul) |
Pierre H. Dubois, Essays over literatuur. Met kritisch oog. In: Het Vaderland, 20-12-1970. (over Met kritisch oog) |
J. de Ceulaer, Paul de Wispelaere: schrijven is geen hobby. In: Elf twintigers. Den Haag 1971, Nijgh & Van Ditmar, pp. 64-73. (interview) |
J.F. Vogelaar, Literatuur als schulp waar de auteur zich in verbergt. In: De Groene Amsterdammer, 9-1-1971. (over Paul-tegenpaul) |
Kees Fens, Leven aan de schrijftafel. In: de Volkskrant, 13-2-1971. (over Paul-tegenpaul) |
Paul de Vree, Paul de Wispelaere. Wel en wee van de ambivalentie. In: De Periscoop, jrg. 21, 1971, nr. 3, p. 3 (over Paul-tegenpaul) |
G. Wildemeersch, Zelfportret, paradoksaal natuurlijk. In: De Standaard, 5-3-1971. (over Paul-tegenpaul) |
C.J.E. Dinaux, Paul de Wispelaere: integer kritikus met totale inzet. In: Haarlems Dagblad, 31-3-1971. (over Paul-tegenpaul) |
F. Sarneel, Paul-Tegenpaul: de fatale verbinding lezen-schrijven. In: Vrij Nederland, 3-4-1971. (over Paul-tegenpaul) |
E. Beck, Sleutelgaatjes. Intellekt als tegengif voor lyriek. In: Kreatief, jrg. 5, nr. 4, april 1971, pp. 61-64. (over Paul-tegenpaul) |
J. Van de Weghe, Iets over de ik-schrijver. In: Heibel, jrg. 6, nr. 5, 1971, pp. 18-23. (over Paul-tegenpaul) |
J. Van de Weghe, Nogmaals Paul de Wispelaere. In: Heibel, jrg. 7, nr. 1, 1971, pp. 6-19. (over Mijn levende schaduw) |
Toon Kloet, Vlaming verslikt zich in onze tomatesuderans. In: De Stem, 29-12-1972. (over Een Vlaming bekijkt Nederland) |
J.B. Guépin, De Tweede wet van Guépin, Amsterdam 1974, De Arbeiderspers, pp. 42-47. (over Paul-tegenpaul) |
P. Beers, Klein lustrum, een kollage uit literaire essays. In: De Revisor, jrg. 1, nr. 1, januari 1974, pp. 49-53. |
Willem M. Roggeman, Gesprek met Paul de Wispelaere. In: Beroepsgeheim. Interviews. Den Haag 1975, Nijgh & Van Ditmar, pp. 71-90. |
H. Werkman, Een gespleten Marsman. Paul de Wispelaere, Hendrik Marsman. In: Nederlands Dagblad, 25-3-1976. (over Hendrik Marsman) |
J. Kruithof, Literator geïnterrumpeerd door het leven zelf. In: Vrij Nederland, 14-8- |
| |
| |
1976. (over Een dag op het land) |
M. Janssens, Manteau Marginaal. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 121, nr. 8, oktober 1976, pp. 596-601. (over Een dag op het land) |
J. Kruithof, De oneindige straat. In: Vrij Nederland, 23-10-1976. (over Louis Paul Boon, tedere anarchist) |
G. Wildemeersch, Brieven over links. In: De Standaard, 17-12-1976. (over Een dag op het land) |
Pierre H. Dubois, Louis Paul Boon en het anarchisme. In: Het Vaderland, 15-1-1977. (over Louis Paul Boon, tedere anarchist) |
Paul de Vree, Paul de Wispelaere: Een dag op het land, onbewimpeld proza. In: De Periscoop, jrg. 27, nr. 3, januari 1977, p. 3. (over Een dag op het land) |
Paul van Aken, Paul de Wispelaere: Een dag op het land. In: De Vlaamse Gids, jrg. 61, nr. 2, maart-april 1977, pp. 90-91. (over Een dag op het land) |
J.J. Wesselo, Marginaal. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jrg. 30, nr. 2, februari 1977, pp. 171-176. (over Een dag op het land) |
Paul van Aken, Met Paul de Wispelaere een dag op het land. In: Mandragora, jrg. 5, nr. 1, mei 1977, pp. 43-49. |
Paul de Vree, Paul de Wispelaere over de tedere ‘anarchist’ Louis Paul Boon. In: De Periscoop, jrg. 27, nr. 7, mei 1977, p. 3. |
J.J. Wesselo, Kroniek 14. In: Kultuurleven, jrg. 44, nr. 9, november 1977, pp. 850-852. (over Louis Paul Boon, tedere anarchist) |
Yang, jrg. 13, nr. 76-77, oktober 1977. Speciaal nummer naar aanleiding van de Yang-prijs voor Een dag op het land. Bevat een interview door Weverbergh, bijdragen van Paul van Aken en Paul de Vree, en een bibliografie door Stefan Hertmans. |
Martien J.G. de Jong, De kritiek van Paul de Wispelaere. In: Martien J.G. de Jong, Over kritiek en critici. Tielt 1977, pp. 114-118 e.v. (over het kritisch werk) |
Martien J.G. de Jong, De verlossing van Venus. Den Haag 1979, Nijgh & Van Ditmar, pp. 107-121. (over de ontwikkeling van het kritisch werk) |
J. Kruithof, Met het oog op de toekomst. In: Vrij Nederland, 17-11-1979. (over Tussen tuin en wereld) |
Lionel Deflo, Tussen tuin en wereld (Paul de Wispelaere): far from the madding crowd... In: Kreatief, jrg. 13, nr. 5, december 1979, pp. 48-57. (over Tussen tuin en wereld) |
Luk de Vos en Jaki Louage, Een natuurlijke behoefte. Het autobiografische schrijven van Paul de Wispelaere. In: Restant, jrg. 8, nr. 1, 1979-1980, pp. 15-33. (interview) |
Paul de Vree, Roots of tussen tuin en wereld. In: De Periscoop, jrg. 30, nr. 3, januari 1980, p. 3 (over Tussen tuin en wereld) |
Marc Reynebeau, De dubbelzinnigheid van een strategische terugtocht. In: Knack, 13-2-1980, pp. 81-82. (over Tussen tuin en wereld) |
Marcel Janssens, In een tuin, tégen de wereld. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 125, nr. 3, maart-april 1980, pp. 209-214. (over Tussen tuin en wereld) |
Hugo Bousset, Paul de Wispelaere: ambivalentie als programma. In: Ons Erfdeel, jrg. 24, nr. 1, januari-februari 1981, pp. 96-98. (over Tussen tuin en wereld) |
Carlos Alleene, Paul de Wispelaere: ‘Bevrijd ons van de dogma's alstublieft’. In: Spektator, jrg. 20, nr. 40, 3-10-1981, pp. 68-72. (interview) |
Jos Borré, De Wispelaere: hartstochtelijk de tijd ontkennen. In: De Morgen, 24-4-1982. (over Mijn huis is nergens meer) |
Marc Reynebeau, De Groenstraat heet nu Vooruitgangstraat. In: Knack, 19-5-1082, pp. 191-193. (over Mijn huis is nergens meer) |
Jacques Kruithof, Een schrijver in Arcadia. In: Vrij Nederland, 22-5-1982, pp. 14-16. (over Mijn huis is nergens meer) |
Cyrille Offermans, Het verzet tegen de maatschappij als herinnerings- en vergeetmachinerie. In: De Groene Amsterdammer, 26-5-1982. |
Jaap Goedegebuure, Al twintig jaar hetzelfde boek. In: Haagse Post, 3-7-1982, pp. 44-46. (over Mijn huis is nergens meer) |
Paul van Suetendael, De twijfel als methodiek. Analyse van ‘Tussen tuin en wereld’ als autobiografische roman. In: De Vlaamse Gids, jrg. 66, nr. 4, juli-augustus 1982, pp. 7-24. (over Tussen tuin en wereld) |
Paul van Suetendael, Paul de Wispelaere. Leven en Letteren. In: Streven, jrg. 49, nr. 11, augustus-september 1982, pp. 1030-1036. (algemeen) |
J.J. Wesselo, Proza. Kroniek 55. In: Kultuurle- |
| |
| |
ven, jrg. 49, nr. 8, oktober 1982, pp. 649-653. (over Mijn huis is nergens meer) |
Gaston Durnez, ‘Aanschouw dit land en vergeet niet hoe mooi het is geweest’. In: De Standaard, 2-11-1982. (algemeen) |
Lionel Deflo, De teleurgang van Waterland. Omtrent ‘Mijn huis is nergens meer’. In: Kreatief, jrg. 16, nr. 5, december 1982, pp. 68-80. (over Mijn huis is nergens meer) |
Hugo Bousset, Het ambivalente schrijven. In: Hugo Bousset, Schrijven aan een opus. Gesprekken met 9 Vlaamse auteurs. Antwerpen/Amsterdam 1982. (interview, algemeen) |
Hugo Bousset, Paul de Wispelaere. De made in het klokhuis. In: Kritisch Akkoord 1983. Antwerpen 1983, pp. 117-131. (over het hele oeuvre) |
Marcel Janssens, Paul de Wispelaere in het tweeluik besloten. In: Kritisch akkoord 1983. Antwerpen 1983, pp. 132-141. (over Mijn huis is nergens meer) |
Cyrille Offermans, Het verhaal begint opnieuw, het eindigt nooit. In: Cyrille Offermans, De kracht van het ongrijpbare. Amsterdam 1983, pp. 313-317. (over Mijn huis is nergens meer) |
Ulla Musarra, Het eerste persoons presensverhaal en de vernieuwing van de modernistische traditie. In: Narcissus en zijn spiegelbeeld. Assen 1983, pp. 91-98. (over Mijn levende schaduw) |
J.J. Wesselo, Het eiland van Paul de Wispelaere. In: J.J. Wesselo, Vlaamse wegen. Het vernieuwende proza in Vlaanderen tussen 1960 & 1980. Antwerpen 1983, pp. 57-76. |
Ab Visser, De grenzen van het experiment. In: Ab Visser, Tegendraads. Literair-kritische analyses. Amsterdam 1985, pp. 128-132. (over Mijn levende schaduw) |
Carlos Alleene, Paul de Wispelaere: ‘Er zijn veel vrouwen die vanuit wazige slogans vernieling hebben aangericht’. In: Het Volk, 31-10-1986. (over Brieven uit Nergenshuizen) |
Jacques Kruithof, Alles is zwanger van ons eigen ik. Paul de Wispelaeres Brieven uit Nergenshuizen. In: Vrij Nederland, 15-12-1986. |
P. van Aken, Een wereld scheppen. In: Ons Erfdeel, jrg. 30, nr. 1, januari-februari 1987, pp. 99-100. (over Brieven uit Nergenshuizen) |
Paul van Aken, Paul de Wispelaere. Antwerpen/Amsterdam 1987. (algemeen) |
Carlos Alleene, Ik laat me niet inlijven. In: Carlos Alleene, Schrijvers zijn ook maar mensen. Antwerpen/Amsterdam 1987. (algemeen, interview) |
Anne Marie Musschoot, Een criticus is een schrijver. In: De Morgen, 9-1-1988. (over De broek van Sartre) |
Marcel Janssens, Essays van Paul de Wispelaere. In: Dietsche Warande & Belfort, jrg. 133, nr. 6, augustus 1988. (over De broek van Sartre) |
Graa Boomsma, Tussen mythe en geschiedenis. In: Graa Boomsma, Een lek in het zwijgen. Amsterdam 1989, pp. 297-300. (over Mijn huis is nergens meer) |
J. van Hulle, Paul de Wispelaere: Brieven uit Nergenshuizen. In: J. van Hulle, Ik schrijf zoals ik schrijf. Vlaams proza 1980-1989. Leuven 1990, pp. 165-175. |
Jacques Kruithof, Paul de Wispelaere: Tussen tuin en wereld. In: Lexicon van literaire werken, aanvulling 6, mei 1990. |
Jaap Goedegebuure en Anne Marie Musschoot, Hedendaagse Nederlandstalige prozaschrijvers. Rekkem 1992. (over het drieluik) |
Mark Vlaeminck, Paul de Wispelaere schrijft meesterwerk. In: Het Nieuwsblad, 7-3-1992. (over Het verkoolde alfabet) |
Jeroen Brouwers, De Wispelaeres dagboek ‘Het verkoolde alfabet’. De laatste muze. In: De Morgen, 20-3-1992. |
Carlos Alleene, Paul de Wispelaere schreef literair juweel. Het verkoolde alfabet: bespiegelingen over literatuur, leven en kunst. In: Het Volk, 2-4-1992. |
Cyrille Offermans, ‘Niet van hier en niet van daar’. In: Vrij Nederland, 4-4-1992. (over Tekst en context en Het verkoolde alfabet) |
Piet de Moor, Op weg naar niets. De mimetische begeerte voert de wereld naar zijn ondergang. Een gesprek met Paul de Wispelaere. In: Knack, 8-7-1992. |
Bzzlletin, jrg. 23, nr. 211-212, december 1993-januari 1994. Speciaal nummer, waarin onder meer de volgende bijdragen:
- | Paul van Aken, Het verhaal van de Delaware-indianen. Literatuur en werke- |
|
| |
| |
| lijkheid in het vroege werk van Paul de Wispelaere, pp. 55-68; |
- | Pierre H. Dubois, Hinkelen op liefde en haat Over Paul de Wispelaere als essayist, pp. 69-77; |
- | Hans Neervoort, Een beheerst romanticus, pp. 78-79. |
|
Yves van Kempen, Orpheus in Vlaanderen. In: De Groene Amsterdammer, 6-1-1993. (over Tekst en context, Tussen tuin en wereld en Het verkoolde alfabet) |
Mark Vlaeminck, Schokkende bekentenissen. In: Het Nieuwsblad, 25-2-1993. (over Bar en bizar) |
Frank Hellemans, De Wispelaeres terminale citatis. In: Frank Hellemans, Tegen de begijnhofliteratuur. Voor een literatuur van de intensiteit. Berchem 1994, pp. 33-38. (hekeling van de intertextualiteit in het werk van De Wispelaere) |
Jooris van Hulle, Paul de Wispelaere: Mijn huis is nergens meer. In: Lexicon van literaire werken, aanvulling 23, augustus 1994. |
H. Bousset, Pleidooi voor melancholie. Over Paul de Wispelaere en Georges Perec. In: H. Bousset, Geritsel van papier. Antwerpen/Amsterdam 1996, pp. 89-106 (over Het verkoolde alfabet) |
Jacques Kruithof, Een pen als verblijfsvergunning. In: Vrij Nederland, 3-1-1998. (over En de liefste dingen nog verder) |
Bart Vervaeck, Het ongeneeslijke leven. In: De Morgen, 15-1-1998. (over En de liefste dingen nog verder) |
Hans Renders, De tuinman en de dood. In: Het Parool, 16-1-1998. (over En de liefste dingen nog verder) |
Yves van Kempen, Het leven als ziekte. In: De Groene Amsterdammer, 4-2-1998. (over En de liefste dingen nog verder) |
Piet de Moor en Jeroen Kuijpers, ‘Vertellen is de wereld bezweren’. In: Knack, 11-2-1998. (interview n.a.v. En de liefste dingen nog verder) |
Ludo Permentier, Een bewust geordende chaos. In: De Standaard, 13-10-1998. (verslag van een bezoek van leerlingen aan De Wispelaere, n.a.v. de Prijs der Nederlandse Letteren) |
Jeroen Kuijpers en Piet de Moor, Leven in verbeelding. In: De Groene Amsterdammer, 28-10-1998. (interview n.a.v. de Prijs der Nederlandse Letteren) |
Jeroen Overstijns, Paul de Wispelaere gelauwerd met Prijs der Nederlandse Letteren. Schrijven om beter te beminnen. In: De Standaard, 12-11-1998. (n.a.v. de prijs over Mijn levende schaduw, Mijn huis is nergens meer en Brieven uit Nergenshuizen) |
Eric Rinckhout, Tussen leven en literatuur. In: De Morgen, 19-11-1998. (algemeen n.a.v. de Prijs der Nederlandse Letteren) |
Hugo Brems e.a., Juryrapport Prijs der Nederlandse Letteren 1998. In: Glinsterende splinters. Een uitgave ter gelegenheid van de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren 1998 aan Paul de Wispelaere. Amsterdam/Antwerpen 1998, pp. 47-52. |
Pierre H. Dubois, De bewonderenswaardige ambivalentie van Paul de Wispelaere. In: Taalschrift, jrg. 1998, nr. 3, november 1998, pp. 40-44. (algemeen n.a.v. de Prijs der Nederlandse Letteren) |
75 Kritisch lit. lex.
november 1999
|
|