| |
| |
| |
Willem Wilmink
door Fetze Pijlman
1. Biografie
Willem Andries Wilmink werd 25 oktober 1936 te Enschede geboren. Hij groeide er op in een socialistisch milieu. Zijn vader was procuratiehouder in de textiel. In 1954 behaalde hij het einddiploma gymnasium alpha en ging aan de Universiteit van Amsterdam Nederlands studeren. Na zijn kandidaats studeerde hij naast Nederlands geschiedenis bij Romein en Presser. In die tijd schreef Wilmink, behalve voor de almanak van de vereniging USA, voor de studentencabaretgroep ‘La Pie Qui Chante’. In het laatste jaar van zijn studie was hij leraar aan het Vossiusgymnasium te Amsterdam.
Toen Wilmink in 1961 afstudeerde, werd hij benoemd tot wetenschappelijk medewerker aan de Universteit van Amsterdam, welke functie hij tot 1978 heeft vervuld. In dat jaar vestigde hij zich als tekstschrijver in Gapelle aan de IJssel. Sinds 1979 geeft hij een dag per week les aan de Kleinkunstakademie te Amsterdam.
Aanvankelijk, vanaf 1965, publiceerde Wilmink zeer regelmatig in Tirade (essays, prozastukken, gedichten, liedjes en een vertaling), maar later ook in Maatstaf en De Revisor. Van 1968 tot 1970 is hij poëzierecensent geweest van het dagblad de Tijd. Van 1971 tot 1977 was hij poëzieredacteur van het tijdschrift Spektator.
Wilmink schreef liederen voor de cabaretgroep Don Quishocking en Herman van Veen, voor televisieprogramma's als ‘Wij en de Wereld’, de ‘Stratemakeropzeeshow’, de ‘Seniorenshow’, ‘J.J. de Bom, voorheen De Kindervriend’, ‘Taalstraat’, (alle programma's regie Frans Boelen) en de ‘Film van Ome Willem’.
| |
| |
Met Hans Dorrestijn, Karel Eykman, Ries Moonen, Fetze Pijlman en Jan Riem vormt hij sinds 1976 het Schrijverskollectief.
Prijzen: 1976 de Louis Davidsprijs (voor het liedje ‘De oude school’), 1979 de Kabouter van het Oostenprijs (voor zijn gehele oeuvre).
| |
| |
| |
2. Kritische beschouwing
Publieke belangstelling
Over publieke belangstelling heeft Willem Wilmink niet te klagen. Tientallen malen werd hij geïnterviewd. Sommige van zijn teksten zijn bekender dan hijzelf: ‘Deze vuist op deze vuist’, ‘De oude school’, ‘Adieu café’ en allerlei liedjes uit de ‘Stratemakeropzeeshow’. Het lijkt erop dat hij de J.P. Heye van deze eeuw zal worden.
| |
Kritiek
Bij zijn debuut, Brief van een Verkademeisje (1966), was nog weinig gejuich te horen. Fens deed het af met een denigrerende opmerking. Aad Nuis had bedenkingen, maar vond het toch de moeite waard. Over het algemeen merkte men het genre, namelijk liedjes, op maar de steeds aangevoerde vergelijking met Speenhoff kon Wilminks werk nauwelijks doorstaan. Zijn tweede bundel, Goejanverwellesluis (1971), werd beter besproken, met name door Wam de Moor in de Tijd. In 1972 was Wilmink een van de Nederlandse dichters op Poetry International in Rotterdam. Daarna volgen de t.v.- programma's waarmee hij bekendheid verwerft en algemene waardering oogst.
| |
Techniek
Wilmink is in de eerste plaats liedjesschrijver. Hij heeft in dit genre een prachtig evenwicht gevonden tussen amusement en literatuur, vooral doordat hij met een ambachtelijk vakmanschap zijn liederen opbouwt. Metrum speelt daarbij een belangrijke rol. Zijn metrum is nooit grillig of ondoorzichtig; het sluit vaak op een ingenieuze manier aan bij de sfeer die een lied probeert op te roepen. Om daarvan een voorbeeld te geven, het lied ‘Mijn broertje’ (Liedjes voor kinderen), waarbij het gaat om het dubbelzinnig gevoel dat een kind kan hebben tegenover een jonger broertje:
Ik heb een klein broertje met wit haar
ik heb een klein broertje van twee jaar
en 't is een leuk ventje dat wel.
In de vierde regel, die evenals de tweede bestaat uit drie beklemtoonde lettergrepen, is het metrum verlengd door het invoeren van twee onbeklemtoonde lettergrepen. Daardoor
| |
| |
krijgt die zin iets dromerigs, iets van een overweging. Maar ook de verschuiving in de vierde regel van zinsaccent naar versmetrum, waardoor wel accent krijgt in plaats van dat, geeft iets geforceerds aan dat functioneert ten aanzien van de zinsbetekenis: het kind heeft wel geleerd zijn broertje te waarderen, ook al maakt het al zijn speelgoed stuk, maar die waardering is het kind wel door anderen aangepraat.
Al Wilminks liederen rijmen zonder dat de vertellende of pratende toon er door in gevaar komt. Het raffinement daarvan schuilt vooral in de combinatie met het enjambement:
't Is koud op het perron.
De najaarszon valt tegen.
Straks krijgen we nog regen.
laat ons naar binnen gaan.
(‘Grootouders op reis’, Voor een naakt iemand)
Een ware rijmvirtuoos toont hij zich in de rijmstrip Jan Olifant. Nadat Jan een week bij het Leger des Heils heeft gelogeerd, gaat hij zijn eigen weg:
Want na een weekje Golgotha
wou hij een echte hospita.
De meeste van Wilminks liederen brengen heel goed een stemming over. Toch zijn ze niet vaag of zweverig. Dat komt omdat hij uitgaat van een eenvoudige gebeurtenis, die zonder onnodige uitweidingen in nauwkeurig gekozen bewoordingen wordt vermeld. Hierdoor krijgt het lied zijn structuur. Ironische en soms archaïsche formuleringen maken dat het niet blijft steken in de anekdote:
Het was nog op de lagere school,
jij was een jongen uit mijn klas,
we waren ongeveer zo groot
| |
| |
| |
Stijl
Naast liederen schreef Wilmink andere gedichten. Hoewel hij ook daarin gebruik maakt van metrum en rijm, zijn ze veel grilliger. Ze hebben een sterk anekdotische inslag en werken toe naar een bepaalde frappe. Veel van die gedichten zijn stijlimitaties van voornamelijk 18de- en 19de-eeuwse dichters: Bellamy, Van Alphen, Tollens, Loveling. De meeste staan in de bundel Goejanvenvellesluis onder de afdeling ‘Korenschoven’. Deze titel verwijst naar vooroorlogse schoolbloemlezingen als ‘Aren lezen’ en ‘Nieuwe oogst’. Zoals dat soort schoolboeken eindigt met Zuidafrikaanse poëzie, zo besluit Wilmink zijn ‘Korenschoven’ met een pastiche van een Zuidafrikaans dichter.
| |
Thematiek
Wilminks liederen zijn maatschappelijk betrokken. Soms levert dat thema's uit de actualiteit op: woningnood, kernwapens (in Brief van een Verkademeisje), gastarbeiders (in Zeven liedjes voor een piek). Maar nooit is die nogal abstracte actualiteit zijn uitgangspunt. De relatie met de maatschappij is indirect, verpakt in de beleving van het dagelijks leven. De gewone ongenoegens, de dagelijkse hindernissen, ze worden herkenbaar en waar beschreven en in verband gebracht met grotere gehelen als iemands leven of de maatschappelijke structuur. Zo zijn er nogal wat liederen over mensen die maatschappelijk de boot gemist hebben. Een fabrieksmeisje, een wijkverpleegster (in Brief van een Verkademeisje), een kantoorboekhandelaar (in Voor een naakt iemand):
Soms noemen ze me wel een krent,
want ik vraag zesenvijftig cent
voor een postzegel op hun brief.
Wie boos wordt over dit tarief,
loopt voor die ene cent maar door
tot aan het echte postkantoor.
Een cent, dat is toch wel het minst,
dat is toch echt geen woekerwinst.
Een ander thema waar Wilminks werk van doortrokken is, is het heimwee naar vervlogen tijden. De titels van zijn eerste bundels kondigen dat al aan. Brief van een Verkademeisje verwijst naar Speenhoffs Brief van een lelijk meisje. Goejanverwellesluis herinnert aan lessen vaderlandse geschiedenis en Zeven
| |
| |
liedjes voor een piek aan uitgaven van straatliederen, zoals de Engelse Seven songs for a sixpence. Terugblikken op hoe het vroeger was, het verwerken van jeugdherinneringen schept vaak een romantisch beeld dat een dam lijkt te willen vormen tegen de verzakelijking en tegen de onderschatting van wat men volks zou kunnen noemen:
Vrouw De Wild ging 's middags rusten,
dan hing aan een haak in de muur
haar rijk gescharnierde kunstbeen:
het hangt aan de muur en het tikt,
om van het vergaan van de tijd
een duidelijk beeld te geven.
In mijn straat van de lage huizen
waar bloeiende meidoorns waren.
In deze sfeer passen liedjes als ‘De oude school’, ‘Adieu café’ (uit Goejanverwellesluis), ‘Oude huizen’ (uit Liedjes voor kinderen), maar ook ‘De meisjes uit vervlogen dagen’ (uit Voor een naakt iemand).
Ook de erotiek komt hierin ter sprake vanuit het perspectief van de afloop, het afscheid, het verlies. Liedjes waarin zij een rol speelt, hebben vaak een persoonlijke toon en brengen een existentieel gevoel van eenzaamheid over. Opvallend mooi in dit soort vind ik ‘Het meisje spreekt’ (uit Brief van een Verkademeisje):
De eerste keer van mezelf
ben ik bij dageraad voor het raam gaan staan,
en het licht van de zon bescheen
een schoorsteen, een plat met kiezelsteen,
en ik zag daar mijn leven van jongsafaan.
| |
Ontwikkeling
In de 60'er jaren was Wilmink voornamelijk bezig in de sfeer van de literatuur. Hij schreef gedichten en liedjes, maar ook schreef hij essays over Davids, Lodeizen (in Tirade), over Hendrik de Vries (in Merlijn) en Paaltjens (in Spektator). Hij recenseerde poëzie voor de Tijd. Hij vertaalde een artikel van Noam Chomsky over Vietnam (voor Tirade) en het bekende boek van Stokely Carmichael Black Power.
Vanaf 1972 gaat hij zich meer toeleggen op het schrijven van kinderliedjes, voortreffelijk op muziek gezet door Harry Ban- | |
| |
nink. Ook schrijft hij dan kinderboeken. Allereerst Het Bangedierenbos en het eerder in Tirade verschenen Het reisgezelschap van de Amstel. In beide boeken is soms de invloed van Lewis Carroll en Andersen merkbaar. Daarna volgen twee realistische jeugdboeken, die ondanks hun humor en warmte wat mank gaan aan gebrek aan spanning (Ver van de stad en Buurjongens). Ten slotte een historisch jeugdboek, dat opvalt door de ongewone en weinig geromantiseerde kijk op de middeleeuwen (Moord in het moeras). Ook uit strips als Jan Olifant (geheel op rijm, aanvankelijk verschenen in Vrij Nederland) en De Wonderlijke reis van Jacob Maneschijn en Sientje Zevenster (verschenen in De Waarheid) wordt duidelijk dat hij zich op een jonger publiek is gaan richten.
| |
Verwantschap
Wilmink is wat betreft zijn vormbeheersing en het ironiseren van 19de-eeuwse stijlelementen verwant met neo-romantici als Komrij, Waterman, Weemoedt, drs. P., maar hij is openhartiger en minder dubbelzinnig. Zijn liederen hebben een zo centrale plaats in zijn werk, dat hij beter beschouwd kan worden als een voortzetter van de traditie Jakobs-Speenhoff-Davids en als inspirator van tekstdichters als Hans Dorrestijn, Jan Boerstoel, Karel Eykman en schrijver dezes.
| |
| |
| |
3. Primaire bibliografie
W.A. Wilmink, Raadselachtigheid en onvolledigheid in enkele gedichten van Hendrik de Vries. In: Merlyn, jrg. 3, nr. 3, 1965, E. |
W.A. Wilmink, De Moeheid in een bootje, iets over Hans Lodeizen. In: Tirade, nr. 112, 1966, E. |
W.A. Wilmink, De emancipatie van het lachen, iets over Louis Davids. In: Tirade, nr. 117, 1966, E. |
W.A. Wilmink, Brief van een Verkademeisje. Amsterdam 1966, De Arbeiderspers, Giraffereeks, GB. |
Willem Wilmink, Goejanverwellesluis, korenschoven, liedjes en gedichten. Amsterdam 1971, De Arbeiderspers, GB. |
W.A. Wilmink, Zeven liedjes voor een piek. Amsterdam 1972, C.J. Aarts, GB. |
W.A. Wilmink, Een vreemde tijger en andere gedichten. Amsterdam 1972, C.J. Aarts, GB. |
Tussen hemel en Hema, twaalf Liverpoolse gedichten voorafgegaan door een gedicht van Allen Ginsberg, vertaling Willem Wilmink. Amsterdam 1972, C.J. Aarts, G (vert.). |
Willem Wilmink, Dat overkomt iedereen wel. Liedjes voor kinderen. Amsterdam 1973 C.J. Aarts, GB. |
Willem Wilmink, Visite uit de Hemel. Liedjes voor kinderen. Amsterdam 1975, C.J. Aarts, GB. |
Willem Wilmink, Berichten voor bezorgde kinderen. Amsterdam 1975, Kosmos, GB. (Deze uitgave is te beschouwen als een bloemlezing uit Dat overkomt iedereen wel en Visite uit de Hemel, aangevuld met muziek van Harry Bannink.) |
Robert Gemhardt, Ik zie ik zie wat jij niet hoort, vertaling Willem Wilmink. Utrecht 1975, Bruna, G (vert.). |
Willem Wilmink, Het bangedierenbos. Amsterdam 1976, Kosmos, J. |
Willem Wilmink, Het reisgezelschap van de Amstel. Een sprookje. Amsterdam 1976, C.J. Aarts, J. |
Robert Gemhardt, Wie dit leest is het volgende beest, vertaling Willem Wilmink. Utrecht 1976, Bruna, G (vert.). |
Het Schrijverskollectief, Het verdwenen plakboek. Amsterdam 1976, Ploegsma, J. |
Willem Wilmink, Ver van de stad. Amsterdam 1977, Kosmos, J. |
Willem Wilmink, De liedjes voor kinderen. Amsterdam 1977, C.J. Aarts, GB.
(Te beschouwen als een tweede druk van Dat overkomt iedereen wel en Visite uit de Hemel, aangevuld met enkele andere liedjes.) |
Willem Wilmink, De dertien maanden van het jaar. Baarn 1977, Erven Thomas Rap, GB. (met muziek van Tony Vos) |
Willem Wilmink, Buurjongens. Amsterdam 1977, Kosmos, J. |
| |
| |
Willem Wilmink, Voor een naakt iemand. Een keus uit de liedjes voor volwassen. Amsterdam 1977, De Arbeiderspers, GB. (De keus betreft zowel gepubliceerde als ongepubliceerde liederen.) |
Engelse kinderrijmpjes, vertaling Willem Wilmink. Utrecht 1977, Bruna, G (vert.). |
Het Schrijverskollectief, Gritter en zijn vrienden (zes delen). Groningen 1977-1979, Wolters-Noordhoff, J. (verhalen en gedichten) |
Het Schrijverskollectief, Kinderen van om de hoek (zes delen). Baarn 1977-1980, Bekadidact, J. (verhalen en gedichten). |
Willem Wilmink, Jan Olifant. Met tekeningen van Joep Bertrams. Amsterdam 1978, C.J. Aarts, V (Strip). |
Willem Wilmink, Moord in het moeras. Amsterdam 1979, Kosmos, J. |
Het Schrijverskollectief, 100 jaar geleden. Amsterdam 1979, Kosmos, J. |
Willem Wilmink en Fetze Pijlman, Het Kind. Baarn 1979, Erven Thomas Rap, Bl. |
| |
| |
| |
4. Secundaire bibliografie
Aad Nuis, Flirt met het levenslied. In: Het Parool, 3-12-1966. (over Brief van een Verkademeisje) |
W.A.M. de Moor, Groot heimwee in kleine versjes. In: de Tijd, 27-11-1971. (over Goejanverwellesluis) |
Hans van Straten, Willem Wilmink. In: Utrechts Nieuwsblad, 7-3-1972. (over Goejanverwellesluis) |
T. van Deel, Driemaal Willem Wilmink. In: Trouw, 16-12-1972. (over Zeven liedjes voor een piek, Tussen hemel en Hema en Een vreemde tijger) |
Hansmaarten Tromp, Kunst als eeuwigheidswaarde is grote flauwekul. In: de Tijd, 13-9-1974. (interview) |
Wim Zaal. De Neo-Romantische poëzie, Een zangster in Slochteren. In: Elseviers Weekblad, 2-11-1974. (algemeen, ook over Wilmink) |
Ruud Gortzak, Tekstschrijver heeft tenminste geen last van populariteit. In: de Volkskrant, 26-11-1975. (interview) |
Ruud Engelander, Tekstschrijver is mijn vak. In: N.R.C.-Handelsblad, 23-4-1976. (interview) |
Barber van de Pol, Minutieuze soberheid. In: De Groene Amsterdammer, 5-10-1977. (over Het bangedierenbos) |
Annet van Battum, Willem Wilmink, te ver van de stad. In: Verkenningen op het gebied van de jeugdliteratuur, jrg. VIII, afl. 10, pp. 185-190. (over liedjes en Ver van de stad) |
Piet Mooren, Willem Wilmink: Wat ik maak is toegepaste kunst. In: Tegenspraak, politiek-cultureel tijdschrift, jrg. 2, nr. 16, september 1978. (interview) |
Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Willem Wilmink. In: Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper, Dichters. Intervieuw. Amsterdam 1980, pp. 307-332. (interview) |
2 Kritisch lit. lex.
december 1980
|
|